ECLI:NL:RBZWB:2023:5279

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3058
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek wegens openstaande strafzaak en openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een verzoek om naturalisatie door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Syrische nationaliteit houder met een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, had op 28 april 2021 een verzoek om naturalisatie ingediend. Echter, er stond een strafzaak open tegen hem wegens verdenking van overtreding van de Wegenverkeerswet, wat leidde tot de afwijzing van zijn verzoek. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de openstaande strafzaak voldoende grond vormde om te concluderen dat eiser een gevaar voor de openbare orde kon zijn. Eiser had aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte niet had gewacht op de uitkomst van de strafzaak, maar de rechtbank oordeelde dat bestuursorganen niet verplicht zijn om te wachten op toekomstige gebeurtenissen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zorgvuldig had gehandeld door de stand van zaken bij het Openbaar Ministerie te verifiëren voordat een beslissing werd genomen. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde sanctie, waaronder een geldboete en een rijontzegging, niet in strijd was met het beleid van de staatssecretaris en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3058 RWNL

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

v-nummer: [v-nummer] ,
mede namens zijn zoon
[naam zoon]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Epema).

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om verkrijging van het Nederlanderschap (naturalisatie) kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2023 op zitting behandeld in Middelburg. Eiser en zijn zoon zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben. Hij is in Nederland in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
2. Op 28 april 2021 heeft eiser een verzoek om naturalisatie ingediend. Vervolgens is uit de door verweerder verrichte openbare orde-check gebleken dat tegen eiser een strafzaak open stond wegens verdenking van overtreding van artikel 8, derde lid, aanhef en onder a, sub 2° en 3°, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW, rijden onder invloed met een beginnersrijbewijs). Uit telefonisch contact tussen verweerder en het Openbaar Ministerie (OM) op 13 december 2021 bleek dat er toen nog geen zittingsdatum bekend was voor deze strafzaak.
3. Bij brief van 14 december 2021 heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Eiser heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Bij besluit van 12 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers naturalisatieverzoek afgewezen op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Verweerder stelt zich op het standpunt dat er ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde in Nederland omdat tegen hem een strafzaak open staat wegens verdenking van een misdrijf en daarop nog een sanctie kan volgen.
4. Eiser heeft bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 31 maart 2022 heeft eiser bij verweerder de gronden van bezwaar ingediend. Daarbij heeft hij verzocht om aanhouding van de behandeling van het bezwaar tot na de uitkomst van de strafzaak. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Om die reden heeft verweerder eiser niet gehoord over zijn bezwaar. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om de behandeling van het bezwaar aan te houden. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eisers verwachting dat hij na afloop van de strafzaak alsnog aan de voorwaarden zal voldoen onzeker is en een openstaande strafzaak wegens verdenking van een misdrijf voldoende grond was om het verzoek af te wijzen.
Beroepsgronden
5. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte de uitkomst van de strafzaak niet afgewacht. Het mag volgens hem niet voor zijn rekening komen dat het OM ondanks zijn verzoeken daartoe de strafzaak niet voortvarend heeft opgepakt. Dat verweerder in april 2022 eerst bij het OM informeert naar de stand van zaken rondom de strafzaak en vervolgens kort daarna toch een beslissing op het bezwaar neemt, is disproportioneel en onevenredig. Vanwege de kosten stelt eiser dat het onredelijk en onbillijk is om van hem te verwachten dat hij een nieuw verzoek om naturalisatie indient.
6. Bij mondeling vonnis van de politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 augustus 2022 is eiser wegens overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van de WVW veroordeeld tot een geldboete van 300 euro (subsidiair 6 dagen hechtenis) en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 118 dagen met aftrek. Volgens eiser vormt deze sanctie gelet op verweerders beleid geen bezwaar voor het verlenen van naturalisatie.
Beoordelingskader
7. Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN wordt een verzoek om naturalisatie afgewezen indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde.
8. Volgens Paragraaf 1 van onderdeel 9-1-a van de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (Handleiding) is sprake van dergelijke vermoedens als er serieuze verdenkingen bestaan dat de vreemdeling een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen. Met ‘sanctie’ wordt niet alleen bedoeld iedere straf als bedoeld in artikel 9 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr), maar ook bijvoorbeeld strafbeschikkingen of transacties. Van een serieuze verdenking is onder meer sprake als tegen de vreemdeling een strafzaak wegens een misdrijf open staat.
9. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dient het beleid in de Handleiding als uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige vermoedens dat de vreemdeling gevaar oplevert voor de openbare orde, en kan daarvan slechts in bijzondere omstandigheden worden afgeweken. Hierbij verwijst de rechtbank bij wijze van voorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2059.
Beoordeling
10. Uit de door eiser bij de gronden van beroep overgelegde e-mail van verweerder aan het OM blijkt dat verweerder op 26 april 2022 nogmaals heeft geïnformeerd naar de stand van zaken rondom de strafzaak. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat het OM op diezelfde dag per e-mail heeft gereageerd met de mededeling dat er nog steeds geen zittingsdatum bekend was.
11. Gelet hierop heeft verweerder zorgvuldig gehandeld door voorafgaand aan het nemen van een beslissing op het bezwaar van eiser nogmaals bij het OM te informeren naar de stand van zaken rondom de strafzaak. De bestuursrechter moet beoordelen of het bestreden besluit op het moment van het nemen daarvan correct was (
ex tunc-toetsing). De omstandigheden dat eiser op 24 mei 2022 is gedagvaard en dat er op 30 augustus 2022 een zitting en een vonnis zijn gekomen, maken het bestreden besluit niet disproportioneel. Van bestuursorganen kan namelijk in beginsel niet worden verlangd dat zij wachten op mogelijke toekomstige gebeurtenissen, temeer als er geen indicatie bestaat voor de termijn waarop die zouden kunnen plaatsvinden. De omstandigheid dat het OM kennelijk niet is ingegaan op de verzoeken van eiser om de strafzaak sneller te behandelen, kan niet voor rekening van verweerder komen en is daarom geen aanleiding voor een ander oordeel.
12. Hierbij acht de rechtbank verder het volgende van belang. Eiser kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat de sanctie die uiteindelijk aan hem is opgelegd geen bezwaar zou zijn geweest in de zin van het openbare orde-beleid van verweerder. Weliswaar is een geldboete lager dan 810 euro geen sanctie in de zin van onderdeel 9-1-a van de Handleiding, maar aan eiser is ook een rijontzegging van 118 dagen met aftrek opgelegd. Een dergelijke sanctie valt onder de niet-limitatief omschreven definitie van ‘sanctie’ in Paragraaf 1 van dit onderdeel van de Handleiding zoals hiervoor onder 8 weergegeven. Verweerder heeft dit ter zitting ook gesteld. Anders dan wat eiser ter zitting in reactie daarop naar voren heeft gebracht, wordt niet alleen gesproken van bijkomende straffen in de zin van het WvSr. Voor zover eiser daarbij heeft gedoeld op Paragraaf 5 van dit onderdeel van de Handleiding, stelt de rechtbank vast dat die paragraaf betrekking heeft op sancties die zijn opgelegd in de vijf jaren voorafgaand aan een naturalisatieverzoek en aldus in het geval van eiser niet van toepassing is. Er is al met al geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor eiser onevenredig uitpakt.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, op 27 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.