ECLI:NL:RBZWB:2023:5268
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de gevolgen voor de belastingaanslag
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juli 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 420.000 per 1 januari 2020. Deze waardevaststelling leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021 en een aanslag watersysteemheffing. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2023 behandeld, waarbij zowel de belanghebbende als de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar had een taxatierapport overgelegd waarin de waarde van de woning op € 393.000 werd vastgesteld, maar de rechtbank oordeelt dat deze waarde niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank stelt vast dat de gemiddelde prijs per eenheid van de referentiewoningen lager is dan de voorgestelde waarde, wat leidt tot de conclusie dat de waarde van de woning op € 385.000 moet worden vastgesteld.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, en vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning tot € 385.000. Tevens wordt de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig verlaagd en moet de heffingsambtenaar het griffierecht van € 49 aan de belanghebbende vergoeden. Het verzoek om vergoeding van proceskosten wordt afgewezen, omdat de belanghebbende dit niet heeft onderbouwd.