In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juli 2023 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene, die eerder op 14 november 2019 was veroordeeld voor meerdere strafbare feiten. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 196.343,00, gebaseerd op een rapport van de politie. De verdediging betwistte de vordering en stelde dat de grondslag voor de ontnemingsvordering niet meer geldig was, omdat de vermeende wilsonbekwaamheid van de benadeelde niet met zekerheid kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot ontneming terecht was en dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 196.343,00 moest worden vastgesteld. Echter, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, werd het terug te betalen bedrag verlaagd met € 5.000,00, waardoor het uiteindelijke bedrag op € 191.343,00 kwam. De rechtbank wees het voorwaardelijk verzoek tot aanhouding af, omdat er geen aanleiding was om de behandeling van de ontnemingsvordering uit te stellen totdat het hoger beroep was beslist.