ECLI:NL:RBZWB:2023:5261
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit UWV inzake compensatie transitievergoeding
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 10 november 2022, waarin haar aanspraak op compensatie van de door haar betaalde transitievergoeding werd afgewezen. Op 15 juni 2023 heeft het UWV het eerdere besluit gewijzigd en de aanspraak van verzoekster alsnog gegrond verklaard, waarbij een compensatie van € 50.255,52 werd toegekend. Na deze wijziging heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten door het UWV. Het UWV heeft in het besluit van 15 juni 2023 aangegeven dat het griffierecht en de proceskosten in beroep vergoed zullen worden, maar dat de vergoeding pas zal plaatsvinden na uitspraak van de rechtbank over de proceskosten.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of het UWV in de proceskosten van verzoekster moest worden veroordeeld. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen.
De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen, en veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 837,-. Dit bedrag is vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 365,- aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een aparte veroordeling daarvoor niet nodig is. De uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, en openbaar gemaakt op 25 juli 2023.