ECLI:NL:RBZWB:2023:5225

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
02/155660-21, 02/041354-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op echtgenote met verminderd toerekeningsvatbare verdachte en gevangenisstraf

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1956 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 juli 2023 uitspraak gedaan. De zaak betreft de moord op de echtgenote van de verdachte, waarbij de rechtbank oordeelt dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 12 juli 2023, waar de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging is op 2 juni 2022 gewijzigd, waarbij de verdachte wordt beschuldigd van het doden van zijn vrouw op een specifieke datum, al dan niet met voorbedachten rade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn vrouw opzettelijk om het leven heeft gebracht door haar keel dicht te knijpen, en dat hij dit met voorbedachten rade heeft gedaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien jaar, waarbij de vordering van de benadeelde partij grotendeels is toegewezen. De rechtbank heeft ook de omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de eerdere gewelddadigheden van de verdachte en zijn geestelijke toestand, die hebben bijgedragen aan de beslissing om de straf op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/155660-21, 02/041354-20 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 26 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1956 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht,
raadsman mr. J.C.B. Dionisius, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 juli 2023, waarbij de officier van justitie mr. M.P. de Graaf en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Op zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] .

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting van 2 juni 2022 gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op [datum1] zijn vrouw [slachtoffer] heeft gedood, al dan niet met voorbedachten rade.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zijn vrouw heeft vermoord door haar keel dicht te knijpen en langere tijd dichtgeknepen te houden. De voor moord vereiste voorbedachte raad kan worden bewezen. Vanaf het moment dat hij had besloten zijn vrouw te doden, heeft verdachte minutenlang de tijd gehad om zich te beraden op dit door hem genomen besluit. Tijdens de uitvoering van zijn besluit is verdachte zelfs op verschillende momenten aangesproken door getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en heeft hij steeds adequaat gereageerd. Verdachte besloot iedere keer door te gaan met de uitvoering van zijn voorgenomen besluit om zijn vrouw van het leven te beroven. Er zijn weliswaar contra-indicaties voor het bewezen verklaren van voorbedachte raad, maar die zijn in deze zaak onvoldoende zwaarwegend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor de primair ten laste gelegde moord, omdat geen sprake is van voorbedachte raad. Verdachte heeft in een plotselinge hevige drift gehandeld en heeft geen tijd gehad om zich rustig te beraden. Daarnaast bestond de gelegenheid om zich te beraden alleen tijdens de uitvoering van het feit en dat is onvoldoende voor het aannemen van voorbedachte raad. De subsidiair ten laste gelegde doodslag kan wel worden bewezen. Door langere tijd de keel van zijn vrouw dicht te knijpen, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op haar dood aanvaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Doodslag staat niet ter discussie
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op [datum1] zijn vrouw opzettelijk om het leven heeft gebracht. Die dag heeft verdachte haar keel dichtgeknepen en voor een langere tijd dichtgeknepen gehouden in de slaapkamer van hun appartement aan de [adres 1] in [plaats] . Aan de gevolgen daarvan is zijn vrouw op [datum2] overleden. Juridisch gezien heeft verdachte echter op [datum1] zijn vrouw van het leven beroofd. Dit heeft op zitting ook niet ter discussie gestaan.
Uit het dossier blijkt dat verdachte voorafgaand aan de verwurging in de slaapkamer op een eerder moment in de woonkamer ook tegen het gezicht van [slachtoffer] heeft geslagen. Dit heeft echter niet bijgedragen aan de dood van [slachtoffer] . Verdachte zal daarom van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte bij de verwurging in de slaapkamer vol opzet op de dood van zijn vrouw heeft gehad. Dit volgt uit de duur dat hij haar keel heeft dichtgeknepen en uit de uitspraken die hij heeft gedaan voorafgaand, tijdens en na het dichtknijpen van haar keel. Hier zal de rechtbank concreter op ingaan bij de beantwoording van de vraag of sprake is van doodslag met voorbedachten rade oftewel moord. Die vraag heeft op zitting namelijk wel ter discussie gestaan.
Moord: voorbedachte raad?
Voor een bewezenverklaring van moord dient sprake te zijn van voorbedachte raad. Volgens vaste jurisprudentie kan er sprake zijn van voorbedachte raad op het moment dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en hij niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Contra-indicaties voor de voorbedachte raad kunnen zijn dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad pas tijdens de uitvoering van het besluit is ontstaan.
De feiten en omstandigheden die voor deze beoordeling van belang zijn, hebben op zitting niet ter discussie gestaan. De officier van justitie en de verdediging hebben die feiten en omstandigheden alleen anders gewogen en gewaardeerd. Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank eerst de volgende feiten en omstandigheden vast.
Feiten en omstandigheden
Op [datum1] is verdachte ’s avonds thuis gekomen nadat hij in het buurthuis voetbal had gekeken. In de woonkamer is hij door een opmerking van zijn vrouw opgestaan uit de bank en heeft hij haar tegen haar gezicht geslagen. [slachtoffer] is daarna naar haar balkon gegaan en heeft om hulp van buurvrouw [getuige 1] geroepen. [getuige 1] is daarop naar haar balkon gelopen en zag dat de handen en het gezicht van [slachtoffer] onder het bloed zaten. [getuige 1] zei dat ze eraan kwam en liep door haar eigen woning naar de voordeur van verdachte en [slachtoffer] . Daar aangekomen mocht ze van [slachtoffer] de woning binnenkomen en heeft zij het halletje betreden, maar verdachte kwam naar haar toe en riep dat ze eruit moest. [slachtoffer] gilde om hulp van [getuige 1] en probeerde de woning te ontvluchten, maar verdachte hield haar tegen door zijn hele arm voor de deur te houden. Verdachte zei vervolgens eerst tegen [getuige 1] :
”Ik vermoord jou”, waarop [getuige 1] vroeg:
“Waarom [verdachte] ?”en verdachte haar antwoordde:
“Gewoon en ik vermoord haar”. Toen [getuige 1] zei dat verdachte rustig moest doen, zei verdachte:
”Rustig? Wat rustig? Dan moet ze maar niet zuipen. Ik vermoord haar”. Daarop heeft [getuige 1] gevraagd of [slachtoffer] met haar mee mocht en stak zij een hand naar haar uit, maar verdachte hield [slachtoffer] tegen. [slachtoffer] gilde opnieuw om hulp van [getuige 1] . Verdachte draaide zich om en [getuige 1] schuifelde stap voor stap langzaam weg. Ze kon daarbij [slachtoffer] in de ogen blijven kijken, omdat die met haar hoofd buiten de deur hing. [getuige 1] liep richting de lift en [slachtoffer] bleef maar gillen
“Help, help, help”. Bij de lift is [getuige 1] de hoek omgegaan naar de trappen en meteen hoorde ze een knal: dat moet de voordeur van [slachtoffer] zijn geweest. [getuige 1] hoorde [slachtoffer] toen nog steeds gillen. Ze denkt omdat de slaapkamer van [slachtoffer] en verdachte meteen naast de voordeur zit en het raam van de slaapkamer openstond. Medebewoners van de tweede verdieping hebben naar haar geroepen dat zij de politie al hadden gebeld. [getuige 1] is naar hen toe gegaan en heeft daar zelf ook de politie gebeld. Terwijl zij de politie aan de telefoon had, zag zij van bovenaf dat er een man - de rechtbank begrijpt: [getuige 2] - op de deur en het raam stond te bonken van het appartement van verdachte en zijn vrouw. Ze hoorde dat hij riep dat verdachte de deur open moest doen, maar dat verdachte dat niet deed.
Politieagent [getuige 2] was die avond in privétijd op bezoek bij de bewoners van de [adres 2] in [plaats] , op de tweede woonlaag van het appartementencomplex. Hij hoorde [getuige 1] omstreeks 23:25 uur om hulp roepen vanaf de galerij van de eerste woonlaag. Ook hoorde hij verdachte roepen:
”Je moet dood. Ik vermoord je”en [slachtoffer] gillen: “
Nee, nee, nee”. [getuige 2] rende vervolgens van de tweede woonlaag naar de woning van verdachte en [slachtoffer] op de eerste woonlaag. Daar aangekomen zag hij door het slaapkamerraam dat [slachtoffer] op haar rug op bed lag, dat verdachte boven op haar bovenlichaam zat en met beide handen haar keel dichtkneep. [slachtoffer] spartelde tegen door met haar armen en benen hevig op en neer te bewegen. [getuige 2] sloeg meerdere keren op het raam en riep naar verdachte dat hij moest stoppen. Hierop reageerde verdachte met:
”Nee ze moet eerst dood. Ik stop niet voordat ze dood is. Ik vermoord haar. Ze moet kapot”. Verdachte bleef doorgaan met het dichtknijpen van de keel van [slachtoffer] . Ook toen [slachtoffer] niet meer bewoog, bleef verdachte doorgaan. [getuige 2] riep opnieuw dat verdachte moest stoppen en de deur moest openen. Hierop antwoordde verdachte: “
Ik laat haar niet los. Ze moet eerst dood”.
De eerste melding bij de politie over een echtelijke twist op de [adres 1] ging over ruzie en gebonk en werd gedaan om ongeveer 23.22 uur. Even later werd die melding aangevuld met de informatie dat het gezicht van de vrouw onder het bloed zat. Op dat moment - omstreeks 23.25 uur - zijn politie-eenheden met hoge prioriteit naar het desbetreffende adres gestuurd. Zij kwamen om ca. 23.28 uur aan bij de ingang van het appartementencomplex en zijn toen naar het appartement van verdachte en zijn vrouw op de eerste verdieping gelopen. Zij bonkten op het raam en riepen dat verdachte de deur moest openen. Verdachte zei hierop: “
Ja, ja”en opende de voordeur.
Besluit om te doden en tijd om te beraden
De rechtbank is van oordeel dat verdachte - in ieder geval op het moment dat hij bij de voordeur zijn vrouw tegenhield om naar buiten te gaan - heeft besloten om haar te doden. Hij heeft toen ook letterlijk gezegd dat hij haar ging vermoorden. Direct daarna is verdachte begonnen met het uitvoeren van dit besluit. Verdachte duwde zijn vrouw namelijk terug de woning in en heeft haar vervolgens meegenomen naar de slaapkamer, waar zij op haar rug op het bed terecht is gekomen. Daar is verdachte boven op haar bovenlichaam gaan zitten, heeft haar keel dichtgeknepen en gedurende een langere tijd dichtgeknepen gehouden.
Op basis van de eerder vastgestelde feitelijke gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat er zeker vijf minuten hebben gezeten tussen het tegenhouden van zijn vrouw bij de voordeur en het stoppen met het dichtknijpen van de keel van zijn vrouw om de politie binnen te laten. De uitvoering van het besluit heeft dus minutenlang geduurd. Dit is in beginsel meer dan voldoende tijd om je te beraden op een genomen besluit. Gedurende die minutenlange tijd is verdachte meerdere keren luid en indringend aangesproken met de bedoeling om hem te laten stoppen. Dit begon al bij de voordeur door [getuige 1] en daarna nog twee keer door [getuige 2] toen verdachte met zijn vrouw in de slaapkamer was. Verdachte besloot echter elke keer door te gaan met de uitvoering van zijn besluit om haar te doden. Dat verdachte zich er ook van bewust is geweest dat hij werd aangesproken, leidt de rechtbank af uit zijn telkens coherente en adequate woordelijke reactie op zowel [getuige 1] als [getuige 2] . Verdachte koos er dan ook iedere keer bewust voor om door te gaan met het doden van zijn vrouw.
Verdachte heeft vanaf zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 17 juni 2021 tot en met de inhoudelijke zitting verklaard dat er bij hem sprake is van een zwart gat vanaf het moment dat hij was opgestaan uit de bank totdat hij van zijn raadsman had gehoord dat zijn vrouw daadwerkelijk was overleden. De rechtbank hecht geen geloof aan die verklaring. Zonder kennis te hebben kunnen nemen van de opsporingsresultaten tot dan toe benoemt verdachte in zijn verhoor van [datum2] een aantal aspecten van de eerder vastgestelde feitelijke gang van zaken die niet passen bij een zwart gat of black-out. [deskundige] heeft dat op zitting ook geconcludeerd en de verdediging heeft er daarna bewust vanaf gezien om deze stellingname van verdachte over te nemen in het pleidooi.
Op [datum2] heeft verdachte onder andere verklaard dat hij weet dat zijn vrouw om hulp riep en zich heeft verweerd. Dat was een heftig verzet gezien de getuigenverklaring van [getuige 2] en de verwondingen op de armen van verdachte. Ook het hulpgeroep van zijn vrouw aan het begin van zijn uitvoeringshandelingen en haar heftige verzet toen verdachte daadwerkelijk haar keel dichtkneep, hebben verdachte niet doen terugkomen op zijn genomen besluit, terwijl hij daarvoor wel de gelegenheid had. Dat verdachte op die momenten en op de momenten dat [getuige 1] en [getuige 2] hem aanspraken heel erg boos was op zijn vrouw staat voor de rechtbank vast. Naar het oordeel van de rechtbank is daarbij echter geen sprake geweest van een geestelijke toestand waarbij zich beraden niet meer mogelijk was.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op zijn genomen besluit om zijn vrouw te doden. Hij heeft echter iedere keer de keuze gemaakt om het doden van [slachtoffer] voort te zetten.
Dit wordt ook bevestigd door de uitlatingen van verdachte bij zijn aanhouding en voorgeleiding, beide nog in het appartement. Bij zijn aanhouding heeft verdachte namelijk gezegd dat hij hoopte dat zijn vrouw dood was en dat het hem dan niet uitmaakte als hij de bak in moest. Hij hoopte dat ze niet meer in leven was en als ze nog wel in leven was, zou hij haar de volgende keer wel vermoorden. Bij zijn voorgeleiding heeft verdachte tegen de hulpofficier van justitie vervolgens verklaard: “
Ik hoop dat ze de pijp uitgaat. Wegwezen met haar. Gewoon haar keel dichtknijpen. Dan is het klaar. Het gaat toch gebeuren. Als ik over twee maanden vrij kom of twee jaar dan gebeurt het toch. Dan sterft ze. Deins ik niet voor terug om haar af te maken. Het maakt mij niks uit op 65-jarige leeftijd”.
Met de officier van justitie en de verdediging ziet de rechtbank dat er contra-indicaties zijn voor het bewezen verklaren van de voorbedachte raad. Er is namelijk sprake van een korte tijdspanne tussen het besluit en de uitvoering daarvan en de gelegenheid tot beraad is pas tijdens de uitvoering van het besluit ontstaan. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank - anders dan de verdediging, maar met de officier van justitie - van oordeel dat die contra-indicaties in deze zaak onvoldoende zwaarwegend zijn.
Conclusie
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat niet alleen wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zijn vrouw opzettelijk om het leven heeft gebracht, maar ook dat hij dit met voorbedachten rade heeft gedaan. De primair ten laste gelegde moord kan daarmee worden bewezen, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op [datum1] te Breda, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met kracht de keel van die [slachtoffer] dicht geknepen en gedurende langere tijd dichtgeknepen gehouden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op [datum2] is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van veertien jaar met aftrek van het voorarrest. Daarbij heeft hij rekening gehouden met het advies van de deskundigen om het feit verminderd toe te rekenen aan verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de hoge leeftijd van verdachte, zijn beperkte strafblad en de omstandigheid dat hij verminderd toerekeningsvatbaar is. Daarnaast is sprake van overschrijding van de redelijke termijn. Tot slot moet verdachte leven met de wetenschap dat hij verantwoordelijk is voor de dood van zijn vrouw en dat hij daarmee verdriet heeft veroorzaakt voor de nabestaanden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte en [slachtoffer] hebben elkaar ontmoet op de PAAZ-afdeling van een ziekenhuis, waarna ze zijn getrouwd. Hun twintigjarige huwelijk liep echter al jaren niet meer goed, waarbij de omgeving van met name [slachtoffer] zag hoe verdachte zijn vrouw isoleerde van haar familie en vrienden. Op 15 februari 2020 heeft verdachte geweld tegen zijn vrouw gebruikt waarvoor hij is veroordeeld. Onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol heeft hij toen onder andere een paar tanden uit haar mond geslagen en daarna zelf de politie gebeld met de mededeling dat hij zijn vrouw ging vermoorden. Dat is toen niet gebeurd, hoewel hij ook daarna nog tegen een goede vriend heeft gezegd dat hij dat wel had moeten doen.
Verdachte wist dus wat voor uitwerking een grote hoeveelheid alcohol op hem kon hebben. Dat heeft hem er niet van weerhouden om op [datum1] tijdens een bezoek aan het buurthuis weer veel alcohol te drinken, waarna een opmerking van [slachtoffer] het excuus vormde om deze keer wel de daad bij het woord te voegen. [slachtoffer] kende de mogelijke gewelddadigheid van verdachte en heeft nog geprobeerd te vluchten, maar verdachte was sterker en hield haar tegen. Ook nadat hij haar de slaapkamer in had gewerkt, op bed had gekregen, boven op haar was gaan zitten en haar keel begon dicht te knijpen, heeft [slachtoffer] zich hevig verzet. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat zij binnen haar mogelijkheden minutenlang een strijd op leven en dood heeft gevoerd, die zij helaas heeft verloren. Zij moet tijdens die doodsstrijd ongekende angst hebben ervaren, zeker op het moment dat zij zich ging realiseren dat zij de strijd zou verliezen.
Verdachte is op [datum1] pas gestopt toen hij dacht dat hij zijn voorgenomen besluit had volbracht. Zijn vrouw is op [datum2] in het ziekenhuis daadwerkelijk overleden. Verdachte heeft haar het meest fundamentele recht, het recht op leven, ontnomen. Hij heeft zijn vrouw vermoord onder de ogen van geschokte getuigen, die de rest van hun leven die beelden met zich zullen meedragen en zich zullen afvragen wat zij meer of anders hadden kunnen doen. De zoon, broer en schoonzus van [slachtoffer] hebben op zitting in hun slachtofferverklaringen aangrijpend onder woorden gebracht welke gevolgen haar gewelddadige dood voor hen heeft gehad. [benadeelde] , de zoon van [slachtoffer] , vertelde dat zijn moeder een zachtaardige vrouw was die niemand kwaad deed, maar door het wangedrag van verdachte veel vrienden en kennissen was verloren. Hij had zijn moeder de laatste jaren niet meer zien lachen, behalve als ze haar kleinkinderen [kleinkind 1] en [kleinkind 2] zag, kleinkinderen op wie ze niet kon passen en die niet bij haar konden logeren vanwege het onberekenbare gedrag van verdachte. Verdachte heeft zijn moeder eerst haar geluk ontnomen en toen haar leven. [benadeelde] vindt het vooral erg dat dit voorkomen had kunnen worden: verdachte had de relatie kunnen beëindigen en vertrekken. Door de moord op [slachtoffer] heeft verdachte haar familie en vrienden een liefhebbende moeder, oma, zus, schoonzus en vriendin ontnomen. Ook de broer en schoonzus van [slachtoffer] hebben verteld over de sociale isolement waarin zij door toedoen van verdachte terecht was gekomen. Verdachte had tot het laatste moment de kans om zich te herpakken, maar heeft dat niet gedaan. Zij vragen zich af wat er door [slachtoffer] heen moet zijn gegaan toen verdachte haar keel dichtkneep en zij zich niet kon verdedigen. Verdachte heeft door de moord op [slachtoffer] hun levens en die van veel anderen voorgoed veranderd.
Persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft op zitting aan verdachte voorgehouden dat hij bij zijn politieverhoor op [datum2] heeft gezegd: “
Ik ben iemand die niet tegen onrecht kan. Stel dat het nu goed komt met [slachtoffer] , komt zij er weer mee weg en ik niet”. Op de vraag of verdachte hiermee bedoelde dat het onrechtvaardig zou zijn dat zijn vrouw zou blijven leven en hij dan toch gedetineerd zou blijven zitten, heeft verdachte verklaard dat die opmerking inderdaad zo moet worden gelezen. Deze uitlating getuigt naar het oordeel van de rechtbank van grove minachting van [slachtoffer] . Verdachte heeft daarmee kort na zijn meedogenloze daad geen enkele vorm van spijt of berouw laten zien.
De rechtbank constateert dat verdachte ook tot op de dag van de zitting geen enkel teken van spijt of wroeging heeft getoond. Daarnaast heeft verdachte twee jaar lang geen inzicht getoond in de ernst van zijn handelen en heeft hij geen echte verantwoordelijkheid genomen voor de moord op [slachtoffer] . Op zitting is hij niet verder gekomen dan in zijn laatste woord te zeggen dat hij betreurt wat er toen is gebeurd: het had nooit mogen gebeuren met deze afloop en daarvoor biedt hij zijn verontschuldiging aan voor de nabestaanden. Een oprechte spijtbetuiging vanuit het nemen van verantwoordelijkheid hoort de rechtbank daar niet in.
De nabestaanden hebben in hun slachtofferverklaringen erop gewezen dat verdachte manipulatief is en dat zij bang zijn dat verdachte zijn straf gaat ontlopen. Ook de rechtbank heeft gemerkt dat verdachte manipulatief is en dat hij tot op het laatste moment onder zijn verantwoordelijkheid probeerde uit te komen. Tot en met de zitting heeft hij volgehouden dat het incident van [datum1] een zwart gat voor hem is. De rechtbank heeft eerder in dit vonnis al overwogen dat zij die verklaring niet gelooft. Verdachte heeft vervolgens op zitting geprobeerd de rechtbank en de drie aanwezige deskundigen alsnog op het verkeerde been te zetten door plotseling te verklaren dat hij op de dag van de moord een verhoogde dosis paroxetine zou hebben ingenomen. Uit het voorgeleidingsconsult blijkt echter dat de dosis paroxetine drie weken vóór de moord is verhoogd en dat verdachte deze verhoogde dosis maar twee dagen heeft geslikt. Ook bij zowel de politie als de rapporterende psychiater en psycholoog heeft hij hierover eerder met geen woord gerept. De rechtbank kan zijn verklaring op zitting dan ook niet anders zien dan als een ultieme poging om onder zijn verantwoordelijkheid uit te komen.
Net als de officier van justitie en de raadsman neemt de rechtbank het advies uit de rapportages van [psychiater] en [psycholoog] over. Zij hebben hun conclusies op zitting helder toegelicht. Bij verdachte is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met dwangmatige, narcistische en borderline kenmerken. Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van het bewezenverklaarde dat daarom in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen is.
Anders dan de raadsman ziet de rechtbank de 67-jarige leeftijd van verdachte niet als een strafverminderende omstandigheid. Daarnaast heeft de rechtbank geconstateerd dat de redelijke termijn enigszins is overschreden, maar zij zal volstaan met de enkele constatering daarvan.
De op te leggen straf
Vanwege de ernst van het feit en de straffen die hiervoor in soortgelijke zaken worden opgelegd, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige en onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Rekening houdend met de verminderde toerekenbaarheid ziet de rechtbank in de meedogenloosheid waarmee verdachte heeft gehandeld en in zijn houding tot en met de zitting reden om een hogere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van zestien jaar met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.De benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij kan zich als zoon van het overleden slachtoffer op grond van artikel 51f lid 2 Sv voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van schade, zoals bedoeld in artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek. Dat ziet enkel op schade door het derven van levensonderhoud, de kosten van lijkbezorging en affectieschade.
Materiële schade
Gelet op de hiervoor genoemde wettelijke bepaling komen van de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade alleen de volgende kosten voor vergoeding in aanmerking:
  • de kosten voor uitstel lijkbezorging € 45,79;
  • de kosten voor kleding ten behoeve van de opbaring € 39,98;
  • de reiskosten voor de uitvaart van moeder € 19,81;
  • de reiskosten voor het ophalen van de as van moeder € 19,81.
De rechtbank zal aan materiële schade toewijzen een bedrag van € 125,39.
Van de overige als materiële schade gevorderde kosten zou een klein deel als proceskosten kunnen worden aangemerkt wanneer de benadeelde partij in persoon had geprocedeerd. De benadeelde partij is op zitting echter vertegenwoordigd door een gemachtigde (raadsman) zodat die kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in het resterende deel van de vordering dat op materiële schade ziet.
Immateriële schade
De gevorderde affectieschade van € 15.000,00 is conform het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank zal dit toewijzen.
Wettelijke rente
Nu de voor vergoeding in aanmerking komende materiële kosten op verschillende data zijn gemaakt, zal de rechtbank bij wijze van middeling de rente over de materiële schade toewijzen vanaf 1 augustus 2021. De wettelijke rente over de immateriële schade zal worden toegewezen vanaf de datum van het plegen van het feit.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft op 20 augustus 2021 schriftelijk gevorderd dat de voorwaardelijke taakstraf van 60 uur, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 juni 2020, ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging in beginsel worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten. Zij acht de tenuitvoerlegging van deze taakstraf niet opportuun, omdat in de hoofdzaak aan verdachte een gevangenisstraf van lange duur wordt opgelegd. De rechtbank wijst de vordering af.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
moord;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zestien jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging (parketnummer 02/041354-20)
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Benadeelde partij [benadeelde]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 15.125,39, waarvan € 125,39 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend over de materiële schade vanaf 1 augustus 2021 en over de immateriële schade vanaf [datum1] , steeds tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] , € 15.125,39 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend over de materiële schade vanaf 1 augustus 2021 en over de immateriële schade vanaf [datum1] , steeds tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet-betaling 110 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en
mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 juli 2023.