ECLI:NL:RBZWB:2023:5205

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
02-196730-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële nietigheid van dagvaarding en vrijspraak wegens onvoldoende bewijs in strafzaak van pinfraude

Op 25 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere pogingen tot diefstal met een gestolen pinpas. De rechtbank heeft de dagvaarding voor de feiten op 13 en 14 december 2018 partieel nietig verklaard, omdat de tenlastelegging onvoldoende specifiek was. De verdachte werd vrijgesproken van de feiten 3 en 4, omdat er onvoldoende bewijs was dat zij betrokken was bij deze diefstallen. De rechtbank oordeelde dat de herkenning van de verdachte door een verbalisant niet betrouwbaar was, gezien de kwaliteit van de beelden en de omstandigheden van de herkenning.

De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte op 7 december 2018 twee pogingen tot diefstal heeft gepleegd met de gestolen pinpas van een benadeelde. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de strafzaak. De rechtbank benadrukte dat de verdachte handelde uit financieel gewin en dat de feiten als zeer kwalijk werden beschouwd, vooral gezien de leeftijd van de benadeelde.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de andere rechters de zaak hebben behandeld. De rechtbank heeft de wettelijke voorschriften toegepast en de beslissing is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-196730-20
vonnis van de meervoudige kamer van 25 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedag01] 1995, te [geboorteplaats01] ,
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
raadsman mr. R.A.C. Frijns, advocaat te Arnhem.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 juli 2023. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen haar gemachtigde raadsman mr. R.A.C. Frijns in Arnhem. De officier van justitie, mr. R.M.A. in ’t Veld, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. samen met anderen op meerdere tijdstippen in de periode van 6 december 2018 tot en met 16 december 2018, met een pinpas van [benadeelde01] zonder toestemming diverse bedragen te pinnen;
2. samen met een ander op 7 december 2018 heeft geprobeerd met de pinpas van [benadeelde01] zonder toestemming diverse bedragen te pinnen;
3. samen met een ander op 21 januari 2019 in de woning van [benadeelde02] een portemonnee, geldbedrag, bankpas en bijbehorende pincode heeft gestolen;
4. samen met een ander op 21 januari 2019 op meerdere tijdstippen geldbedragen van in totaal € 3.250,= heeft gepind met de pinpas van [benadeelde02] zonder toestemming.

3.De voorvragen

De geldigheid van de dagvaarding bij feit 1 en 2
Feit 1:
De verdediging heeft betoogd dat dat op de tenlastelegging staat dat er geldbedragen zijn gepind met een gestolen pinpas op vier verschillende data op vier verschillende plaatsen,
te weten op 11 december 2018 in Nieuwegein, op 12 december in Nieuwegein, op
13 december 2018 in Amsterdam en op 14 december in Arnhem en/of Woerden. Op verschillende data hebben steeds meerdere transacties plaatsgevonden.
Het is de verdediging niet duidelijk voor welke pintransactie(s) verdachte wordt vervolgd. Om die reden heeft de verdediging verzocht om de dagvaarding nietig te verklaren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding voldoende specifiek is nu datum en plaats worden genoemd en duidelijk is dat de dagvaarding ziet op alle pintransacties op die datum in die plaats. Daar komt bij dat op 11 december 2018 in Nieuwegein, op 12 december 2018 in Nieuwegein en op 14 december 2018 in Arnhem steeds maar één transactie heeft plaatsgevonden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de dagvaarding voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De tenlastelegging strekt ertoe voor zowel de verdachte als de rechter duidelijkheid te verschaffen omtrent de beschuldiging. Met het oog hierop is in artikel 261 Sv neergelegd dat de dagvaarding een opgave behelst van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse en de omstandigheden waaronder het zou zijn begaan. Het ten laste gelegde moet ‘zoodanig feitelijk zijn aangeduid dat de verdachte in staat is, wat hem wordt verweten, te begrijpen, opdat hij zich daarop kan verdedigen’. Het gaat er om dat sprake is van een voldoende mate van concretisering van het feit waarvan verdachte wordt beschuldigd zodat het voor de verdediging mogelijk is zich daartegen te verweren en voor de rechter om daarop te beslissen.
De vraag die zich opdringt is of de betreffende omschrijvingen aan deze maatstaf voldoen.
Ten laste is gelegd dat er bedragen zijn gepind door het gebruik van een gestolen pinpas en pincode “
op meerdere tijdstippen in de periode van 6 december 2018 tot en met 16 december 2018, in elk geval op of omstreeks 11 december 2018 te Nieuwegein en/of 12 december 2018 te Nieuwegein en/of 13 december 2018 te Amsterdam en/of 14 december te Arnhem en/of Woerden.”
De rechtbank is van oordeel dat de aan de hierboven genoemde aan de dagvaarding te stellen eisen niet alleen voor de verdachte, maar ook voor de rechtbank van belang zijn, nu zij de vragen ex artikel 350 Sv dient te beantwoorden op basis van de dagvaarding in samenhang met de stukken die zich in het dossier bevinden.
De rechtbank is van oordeel dat voor de diefstallen op 11 en 12 december 2018 in Nieuwegein, gelet op het feit dat op die data steeds maar één transactie heeft plaatsgevonden, voldoende geconcretiseerd is waar verdachte van wordt beschuldigd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de dagvaarding voor 11 en 12 december 2018 geldig is.
Dit is wat de rechtbank betreft anders voor de feiten die op 13 december 2018 en 14 december 2018 zijn ten laste gelegd. Op 13 december 2018 hebben in Amsterdam zes transacties plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is er door de wijze van ten laste leggen onvoldoende concreet gemaakt van welke pintransactie(s) verdachte wordt beschuldigd, temeer nu in het dossier - dat niet uitblinkt in overzichtelijkheid - bij diverse transacties op die data en die plaats is gesteld dat er geen verdachte in beeld is gekomen of anderszins er bewijs is dat verdachte daar aanwezig was.
Op 14 december 2018 is onvoldoende specifiek gemaakt om welke transactie het gaat nu er twee pleegplaatsen in de tenlastelegging zijn opgenomen, namelijk Arnhem en/of Woerden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de dagvaarding voor de feiten op 13 en 14 december 2018 partieel nietig is.
Feit 2:
De verdediging heeft betoogd dat er sprake is geweest van meerdere pogingen tot pinnen van bedragen in Nieuwegein, zodat hierbij ook niet duidelijk is waartegen verdachte zich moet verdedigen. Om die reden dient de dagvaarding nietig te worden verklaard.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er in het gehele dossier slechts sprake is van een tweetal pogingen tot diefstal en dat het daarmee voldoende specifiek is waarop de dagvaarding ziet.
De rechtbank stelt op grond van het dossier (pagina 218, pv verdenking [medeverdachte01] ) vast dat er op 7 december 2018 om 08.40 uur bij de ING in Nieuwegein is gepind, kort daarna om 08.48 uur een poging tot pinnen is gedaan bij de ABN Amro in Nieuwegein en die zelfde dag om 19.07 uur een poging tot pinnen is gedaan bij de Rabobank in Nieuwegein.. Beide pogingen zijn tenlastegelegd. Gelet op het feit dat in het dossier in totaal maar over twee pogingen wordt gesproken, is de rechtbank van oordeel dat het daarmee voldoende specifiek is waar de dagvaarding op ziet. Om die reden is de dagvaarding op dit punt geldig.
Overige voorvragen:
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van feit 3 en 4. [verbalisant01] heeft verdachte herkend als de dader van het pinnen bij de Rabobank in Dongen met de gestolen pinpas van [benadeelde02] . Echter, deze herkenning is onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Verder zijn er geen bewijsmiddelen dat het om verdachte gaat. Daarom dient zij van deze feiten te worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft bij feit 1 partieel vrijspraak gevorderd voor de pintransacties op 11 en 12 december 2018 in Nieuwegein omdat de beelden matig zijn en er geen andere aanknopingspunten zijn dat verdachte bij deze feiten betrokken is. Voor de pintransacties op 13 en 14 december is er volgens de officier van justitie voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Bij feit 2 is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte betrokken was bij de twee pogingen om geld te pinnen. Op een screenshot van de poging om 08.48 uur zijn duidelijk de lange witte nagels en het gezicht in zicht gebracht, waardoor voldoende vaststaat dat het om verdachte gaat. Verdachte is door [verbalisant01] herkend bij Luna Clothing als de dader met de lange witte nagels. Op een screenshot van de poging om 08.48 uur zijn duidelijk deze lange witte nagels te zien. Ook de dader van het pinnen om 19.07 uur heeft de lange witte nagels.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 3 en 4. De betrokkenheid van verdachte is enkel gebaseerd op de herkenning van [verbalisant01] . Bij deze herkenning kunnen de nodige vraagtekens geplaatst worden. [verbalisant01] wist al dat verdachte werd verdacht van dit feit en heeft dit bij haar herkenning betrokken. De beelden op pagina 63 en verder, alsmede die op pagina 88 en verder zijn niet helder en steeds is maar een fractie van het gezicht te zien. De herkenning op basis van voorhoofd, ogen en wenkbrauwen is niet sterk.
Ten aanzien van feit 1 en 2 komt de verdenking jegens verdachte in beeld vanwege een herkenning van verdachte gedaan door [verbalisant01] . Zij wist echter al dat verdachte van deze feiten werd verdacht, Dit komt de betrouwbaarheid van de herkenning niet ten goede. Op de beelden is een betrouwbare herkenning ook niet mogelijk. De berichten van [naam01] kunnen ook niet voor het bewijs worden gebruikt. Hij heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij verdachte niet herkent en spreekt daarmee de conclusie tegen dat hij in het berichtenverkeer wel stelt haar te herkennen. Deze beelden zijn bovendien niet geschikt om tot een betrouwbare herkenning te komen omdat slechts een heel beperkt deel van het gezicht waarneembaar is en er geen specifieke persoonsonderscheidende kenmerken waarneembaar zijn.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1:
De vraag die aan de rechtbank voorligt is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het verdachte is geweest die op 11 december 2018 en 12 december 2018 in Nieuwegein heeft gepind met de weggenomen pinpas en pincode van mevrouw [benadeelde01] .
Op 11 december 2018 zijn er beelden van het pinnen met de pinpas in Nieuwegein bij de ING (pagina 142 map 3 eindproces-verbaal) waarbij de verbalisant twee vrouwen ziet, maar waar hij buiten wat kleding geen duidelijke kenmerken van het gezicht ziet. Op pagina 145 en verder zijn de beelden beschikbaar.
Van het pinnen op 12 december 2018 zijn eveneens beelden (pagina 155 map 3 eindproces-verbaal) waarbij de verbalisant twee vrouwen ziet, maar ook daar zien geen duidelijke kenmerken van het gezicht zichtbaar. Op pagina 159 e.v. zijn de beelden bijgevoegd.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de beeldkwaliteit van zowel
11 als 12 december 2018 matig is en daar geen betrouwbare herkenning op mogelijk is.
Om die reden dient vrijspraak voor feit 1 te volgen.
Feit 2:
De vraag die aan de rechtbank voorligt is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het verdachte is geweest die op 7 december 2018 in Nieuwegein zich schuldig heeft gemaakt aan twee pogingen tot diefstal door met een weggenomen pinpas (en pincode) van mevrouw [benadeelde01] te pinnen.
De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en acht daartoe het volgende redengevend.
Verdachte als dader bij een latere pintransactie:
Met de gestolen pinpas van [benadeelde01] is op diverse momenten geld gepind. Bij een transactie met de gestolen pinpas op 14 december 2018 bij Luna Clothing in Arnhem worden beelden gemaakt en aan de politie verstrekt. Op die beelden is een jonge vrouw te zien met witte lange nagels. Haar gezicht is goed in beeld. [verbalisant01] herkent verdachte, als zij wordt verhoord, als de vrouw met de witte lange nagels. Zij herkent haar aan haar gelaat, haar grote oogopslag, neus en vollere lippen.
Behalve de herkenning door [verbalisant01] is er ook nog bewijs van betrokkenheid van verdachte bij Luna Clothing. te vinden op de telefoon van [naam01] die in een ander onderzoek in beslag wordt genomen. [naam01] heeft desgevraagd aangegeven in 2019 een relatie met verdachte te hebben gehad. Op zijn telefoon worden gesprekken gevoerd tussen hem en verdachte waarbij [naam01] aan verdachte de foto van beelden van Luna Clothing meestuurt die eerder is vertoond bij meerdere opsporingsprogramma’s. [naam01] zegt daarbij tegen verdachte: “Je staat er veeeel meer op. Bij de AH En nog veel meer,” en even later “met je tante sta je er op ook nog. Staan zelfs filmpjes bij. Kan het wel doorsturen als bewijs, kan je zelf zien.”
Gelet op de betrouwbare herkenning door [verbalisant01] in combinatie met het proces-verbaal over het telefoonverkeer tussen verdachte en haar ex-partner [naam01] , waarbij [naam01] aangeeft verdachte te herkennen op de foto van Luna Clothing, is er bij de rechtbank geen twijfel dat verdachte degene is geweest die bij Luna Clothing op de beelden staat en betrokken is geweest bij de pintransactie met de pinpas van [benadeelde01] .
Onderhavig feit:
Gelet op de in het dossier beschikbare bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat er op 7 december 2018 twee maal een poging is gedaan om geld te pinnen van de rekening van [benadeelde01] . De pinster was beide keren een vrouw met zichtbaar witte lange nagels die een zwarte bolletjesmuts met witte stippen draagt. Deze bolletjesmuts werd bij Luna Clothing gedragen door een medeverdachte. Verdachte was steeds in gezelschap van een tweede dader.
Gelet op dit signalement, met name het feit dat de nagels zo opvallend zijn en zij op 14 december 2018 daaraan is herkend, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte moet zijn geweest die deze pogingen tot diefstal met dezelfde pinpas als op 14 december 2018 heeft gepleegd.
Medeplegen?
Verdachte was zowel op 14 december bij Luna Clothing als bij de twee pogingen op 7 december in gezelschap van een andere dader of andere daders. Steeds wisselt wel wie er pint, er worden mutsen verwisseld en de daders proberen door middel van gezichtsbedekking zo min mogelijk in beeld te komen. Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zeer bewuste en nauwe samenwerking bij de pogingen tot diefstal. Het medeplegen kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden.
Feit 3 en 4:
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn dat verdachte is betrokken bij deze feiten. Verdachte wordt door [verbalisant01] (pagina 52a, map 4 [naam02] /babbeltruc WhatsAppfraude) herkend op beelden van de Rabobank op 21 januari 2019, maar er wordt onvoldoende onderbouwd dan wel toegelicht waarom het verdachte is. Op de beelden op van de Rabobank (pagina 63, map 4 [naam02] / babbeltruc WhatsAppfraude) wordt slechts een klein deel van het gezicht gezien. Om die reden is er onvoldoende overtuigend bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van de inpas van [benadeelde02] en het pinnen van de bedragen een gestolen pinpas en pincode. Van deze feiten wordt verdachte dan ook vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
op tijdstippen op 7 december 2018, te Nieuwegein, tezamen en in vereniging met ander, ter uitvoering van het door verdachte en haar mededader voorgenomen misdrijf om meermalen, een geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en haar mededader toebehoorde, te weten aan [benadeelde01] weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, en daarbij die weg te nemen geldbedragen onder haar bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten als onbevoegd gebruiker(s) van de pinpas van voornoemde [benadeelde01] ,
heeft getracht met voornoemde pinpas geldbedragen te pinnen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand en een geldboete van € 2.250,=, bij niet betalen te vervangen door 32 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de betoogde vrijspraken, dient geen straf te worden opgelegd. Subsidiair is betoogd dat bij een bewezenverklaring een voorwaardelijke straf passend is, gelet op het feit dat artikel 63 meermalen aan de orde is en de redelijke termijn in strafzaken ruimschoots overschreden is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan twee pogingen tot diefstal met een gestolen pinpas. Gelukkig is het verdachte niet gelukt om daadwerkelijk het geld te pinnen. De eigenaresse van de pinpas was een dame op hoge leeftijd. Verdachte heeft gehandeld uit puur financieel gewin. De rechtbank vindt dit een zeer kwalijk feit.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de strafmaat rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het strafblad van verdachte, en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Tevens houdt de rechtbank rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en constateert de rechtbank dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Een verdachte heeft recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van die redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist. De redelijke termijn is aangevangen in februari 2020. Ten tijde van het wijzen van dit vonnis is de redelijke termijn dus met ruim anderhalf jaar overschreden.
Als uitgangspunt gaat de rechtbank ervan uit dat voor het medeplegen per poging tot diefstal door middel van een valse sleutel 1 maand onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. In het nadeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met haar strafblad, waaruit volgt dat sprake is van meermalen recidive voor vermogensfeiten. . In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafzaken en de ruime overschrijding van de redelijke termijn. Daarom zal de rechtbank aan verdachte opleggen 1 maand onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
Feit 1:
- verklaart de dagvaarding nietig voor zover deze betrekking heeft op de tenlastegelegde feiten op 13 en 14 december 2018;
- verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
-verklaart de dagvaardingen van de feiten 2, 3 en 4 geldig;
Vrijspraak:
-spreekt verdachte vrij van de onder feit 1, 3 en 4 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 maand.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en
mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 juli 2023.
Mrs. Sterk en Martens zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.