ECLI:NL:RBZWB:2023:5204

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
02-196325-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meerdere diefstallen en pogingen daartoe, in vereniging gepleegd, babbeltrucs bij oudere slachtoffers en 1x opzetwitwassen

Op 25 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere diefstallen en pogingen daartoe, alsook opzetwitwassen. De verdachte, geboren in 1997, werd bijgestaan door raadsman mr. R.B. Schmidt. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 juli 2023, waarbij de verdachte en de benadeelde partijen aanwezig waren. De tenlastelegging omvatte onder andere het pinnen met een gestolen pinpas van verschillende benadeelden in de periode van 6 tot en met 16 december 2018, alsook diefstallen uit woningen van oudere slachtoffers door middel van babbeltrucs. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de verdachte voldoende was geïnformeerd over de beschuldigingen. De officier van justitie achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van een pintransactie in Woerden. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte als medepleger van de diefstallen en het witwassen moest worden beschouwd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-196325-20
vonnis van de meervoudige kamer van 25 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1997, te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. R.B. Schmidt, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 juli 2023. Verdachte is verschenen, evenals mr. R.B. Schmidt. Benadeelde partij [benadeelde 1] is verschenen, evenals de zoon van benadeelde partij mevrouw [benadeelde 2] , de heer [benadeelde 3] met een medewerkster van slachtofferhulp. De officier van justitie, mr. R.M.A. in ’t Veld, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. samen met anderen op meerdere tijdstippen in de periode van 6 december 2018 tot en met 16 december 2018 met een pinpas van [benadeelde 4] zonder toestemming diverse bedragen te pinnen.
2. samen met een ander op 7 december 2018 heeft geprobeerd met de pinpas van [benadeelde] zonder toestemming diverse bedragen te pinnen.
3. samen met een ander op 7 januari 2019 in de woning van [benadeelde 2] een portemonnee, een geldbedrag, een bankpas met bijbehorende pincode en sieraden heeft gestolen.
4. samen met een ander op 7 januari 2019 op meerdere tijdstippen een geldbedrag van in totaal € 2.161,90 gepind met de pinpas van [benadeelde 2] zonder toestemming.
5. samen met een ander op 21 januari 2019 in de woning van [benadeelde 5] een portemonnee, geldbedrag, bankpas en bijbehorende pincode heeft gestolen.
6. samen met een ander op 21 januari 2019 op meerdere tijdstippen een geldbedrag van in totaal € 3.250,= heeft gepind met de pinpas van [benadeelde 5] zonder toestemming.
7. [benadeelde 1] en [benadeelde 6] heeft opgelicht en hen ertoe heeft gebracht totaal € 2.411,= over te maken, subsidiair dat zij dit bedrag heeft witgewassen, meer subsidiair dat zij medeplichtig is geweest aan het witwassen door haar bankrekeningnummer ter beschikking van derden te stellen.

3.De voorvragen

De geldigheid van de dagvaarding bij feit 1 en 2
Feit 1:
De verdediging heeft aangevoerd dat op de tenlastelegging staat dat er geldbedragen zijn gepind met een gestolen pinpas op zeven verschillende data op verschillende plaatsen.
Op 7 december is het voldoende duidelijk waar de verdenking op ziet. Bij alle andere data (11 tot en met 16 december 2018) is er sprake van meermalen pinnen op een bepaalde plaats. Het is de verdediging niet duidelijk voor welke pintransactie(s) verdachte op 11 tot en met 14 december 2018 wordt vervolgd. Om die reden heeft de verdediging verzocht om de dagvaarding voor deze data partieel nietig te verklaren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding voldoende specifiek is nu datum en plaats worden genoemd en duidelijk is dat de dagvaarding ziet op alle pintransacties op die datum in die plaatsen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de dagvaarding voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De tenlastelegging strekt ertoe voor zowel de verdachte als de rechter duidelijkheid te verschaffen omtrent de beschuldiging. Met het oog hierop is in artikel 261 Sv neergelegd dat de dagvaarding een opgave behelst van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse en de omstandigheden waaronder het zou zijn begaan. Het ten laste gelegde moet ‘zoodanig feitelijk zijn aangeduid dat de verdachte in staat is, wat hem wordt verweten, te begrijpen, opdat hij zich daarop kan verdedigen’. Het gaat er om dat sprake is van een voldoende mate van concretisering van het feit waarvan verdachte wordt beschuldigd zodat het voor de verdediging mogelijk is zich daartegen te verweren en voor de rechter om daarop te beslissen.
De vraag die zich opdringt is of de betreffende omschrijvingen aan deze maatstaf voldoen.
Ten laste is gelegd dat er bedragen zijn gepind door het gebruik van een gestolen pinpas en pincode “
op meerdere tijdstippen in de periode van 6 december 2018 tot en met 16 december 2018, in elk geval op of omstreeks 7 december 2018 te Nieuwegein en/of Zeist en/of Utrecht en/of 11 december 2018 te Nieuwegein en/of Utrecht en/of Maarssen en/ of 12 december 2018 te Amsterdam en/of Nieuwegein en/of 13 december 2018 te Amsterdam en/of 14 december 2018 te Arnhem en/of Nijmegen en/of Woerden en. Of 15 december 2018 in Duisburg en/of 16 december 2018 te Culemborg.”
De rechtbank is van oordeel dat de aan de hierboven genoemde aan de dagvaarding te stellen eisen niet alleen voor de verdachte, maar ook voor de rechtbank van belang zijn, nu zij de vragen ex artikel 350 Sv dient te beantwoorden op basis van de dagvaarding in samenhang met de stukken die zich in het dossier bevinden.
Op 11 december 2018 werd er eenmaal in Nieuwegein gepind en vervolgens tussen 14.04 uur en 16:00 uur kort achter elkaar vijfmaal in Utrecht.
Op 12 december 2018 werd er eenmalig in Nieuwegein gepind en zes keer in Amsterdam tussen 13:09 uur tot 15:00 uur.
Op 13 december 2028 werd er tussen 17:36 uur en 18.55 negen keer gepind, waarvan meermalen in dezelfde winkel kort achter elkaar.
Op 14 december 2018 werd er tussen 14.04 en 14.34 uur vier keer gepind in Arnhem en van 16.42 uur tot 18.35 uur is er vijf keer gepind, waarvan drie keer in dezelfde winkel.
Op 15 december 2018 is er van 17.10 tot 19.56 uur zes keer gepind in Duisburg, waarvan drie keer in dezelfde winkel.
Op 16 december 2018 is er zes keer in het casino in Culemborg gepind tussen 00.07 uur en 00.31 uur.
De vraag is of - op basis van de tenlastelegging in samenhang met het dossier - voldoende duidelijk is voor verdachte van welke pintransacties zij wordt verdacht. Er zijn meerdere pintransacties geweest op de diverse dagen, maar die zijn elkaar wel steeds in heel korte tijd opgevolgd. In het dossier zijn ook diverse processen-verbaal opgenomen waaruit volgt dat
de telefoon van verdachteop de diverse data op (ongeveer) dezelfde tijdstippen steeds aanstraalt in de directe omgeving van de plaats waar werd gepind. Gelet op deze aanstraalgegevens van haar telefoon, die uitgebreid en per dag gerelateerd staan in het dossier, moet het voor verdachte voldoende duidelijk zijn van welke pintransacties zij werd verdacht. De dagvaarding ten aanzien van feit 1 is dan ook geldig.
Feit 2:
De rechtbank stelt op grond van het dossier (pagina 218, pv verdenking [medeverdachte 2] ) vast dat er op 7 december 2018 om 08.40 uur bij de ING in Nieuwegein is gepind, kort daarna om 08..48 uur een poging tot pinnen is gedaan bij de ABN Amro en die zelfde dag om 19.07 uur een poging tot pinnen is gedaan bij de Rabobank in Nieuwegein. Beide pogingen zijn tenlastegelegd. Gelet op het feit dat in het dossier maar over twee pogingen wordt gesproken, is de rechtbank van oordeel dat het daarmee voldoende specifiek is waar de dagvaarding op ziet. Om die reden is de dagvaarding ook op dit punt geldig.
Conclusie:
De dagvaarding is geldig.
Overige voorvragen:
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten 1 en 2 heeft begaan, met uitzondering van een pintransactie in Woerden op 14 december omdat daarvoor geen wettig en overtuigend bewijs is. De officier van justitie baseert zich op de herkenning van verdachte door een verbalisant op beelden bij Luna Clothing op 14 december 2018, de telefoongegevens van verdachte, waaruit volgt dat haar telefoon in de periode meereist met de plaatsen waarop de pintransacties steeds plaatsvinden. De verklaring van verdachte dat zij op diverse momenten haar telefoon uitleende, is ongeloofwaardig omdat zij zich bij getapte gesprekken op diverse momenten voorstelt als [verdachte] en zij aldus als gebruiker van de telefoon moet worden aangemerkt. Verdachte dient als medepleger te worden beschouwd.
De officier van justitie rekwireert tot vrijspraak van feit 3. Mevrouw [benadeelde 2] heeft twee andere personen herkend als de personen die in haar woning waren en de pinpas hebben meegenomen. Ook bij de rechter-commissaris heeft zij verdachte niet herkend als een van de twee vrouwen in haar woning. Hoewel verdachte volgens de aanstraalgegevens dichtbij de woning van [benadeelde 2] was, is er ruimte voor twijfel dat het verdachte is geweest die in de woning van [benadeelde 2] is geweest en daarom moet vrijspraak voor dit feit volgen.
Feit 4 kan wel wettig en overtuigend bewezen worden, gelet op de herkenning van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en de locatiegegevens van de telefoon van verdachte, waarop te zien is dat ze in de buurt van Dongen is en de telefoon meebeweegt naar Tilburg waar voor het eerst met de gestolen pas wordt gepind. Verdachte dient als medepleger te worden beschouwd.
De officier van justitie acht feit 5, de diefstal van portemonnee met pinpas en een geldbedrag bij [benadeelde 5] , wettig en overtuigend bewezen, gelet op het feit dat verdachte kort na de diefstal in de woning van [benadeelde 5] al over de pinpas beschikt. Het signalement dat [benadeelde 5] geeft over de meisjes die in haar woning zijn komt grotendeels overeen met het signalement van verdachte op de beelden.
Ook feit 6, het pinnen met deze gestolen pinpas acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen gelet op de goed onderbouwde herkenningen van twee verbalisanten. Verdachte dient bij beide feiten als medepleger te worden beschouwd.
Bij feit 7 rekwireert de officier van justitie tot vrijspraak van de primair tenlastegelegde oplichting. Wel is er voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het subsidiair tenlastegelegde witwassen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Verdachte heeft betoogd dat zij meermalen haar telefoon en/of auto heeft uitgeleend. De aanwezigheid van de telefoon en auto in de buurt van de gepleegde strafbare feiten kan daarom niet als bewijs worden gebruikt voor de betrokkenheid van verdachte bij deze feiten.
Over de feiten 1 en 2 is betoogd dat de beelden van Luna Clothing van voldoende kwaliteit zijn, maar dat de herkenning van verdachte door de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar is. De verbalisanten hebben verdachte slechts eenmaal ontmoet. [verbalisant 3] herkent haar bij het opmaken van de identiteitsstaat, op het moment dat er al een verdenking was. [verbalisant 2] kan geen 100% herkenning geven. Ook is verdachte niet op de overige beelden te herkennen. Het gezicht is veelal niet in beeld en de herkenning wordt gerelateerd aan de herkenning bij Luna Clothing, die onvoldoende betrouwbaar is.
Ten aanzien van de poging tot diefstal worden slechts twee mensen op de beelden gezien. Het gaat tweemaal om een pinster met lange witte vingernagels en dit signalement past bij de [medeverdachte 1] . De andere vrouw is herkend als [medeverdachte 2] . Daarom dient vrijspraak te volgen.
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de feiten 3 en 4. Aangeefster heeft andere mensen als verdachte aangewezen en heeft bij de rechter-commissaris verdachte niet herkend als een van de daders van de diefstal van haar pinpas. Er is ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte met de gestolen pinpas heeft gepind.
Feit 5 en 6 kunnen eveneens niet wettig en overtuigend bewezen worden. De herkenningen zijn onvoldoende onderscheidend om iemand op te herkennen en daarom verdachte aan te merken als dader. De herkenningen zijn niet betrouwbaar.
Verdachte dient van feit 7 in de primaire en subsidiaire variant te worden vrijgesproken. Het meer subsidiaire feit, de medeplichtigheid aan witwassen, kan wel wettig en overtuigend bewezen worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 en 2:
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diverse pintransacties op diverse data op diverse plaatsen met de gestolen pinpas van [benadeelde 4] , ten laste gelegd onder feit 1, en twee pogingen daartoe op 7 december 2019 in Nieuwegein, ten laste gelegd onder feit 2.
Op 14 december 2018 werd met de gestolen pinpas van [benadeelde 4] bij Luna Clothing gepind. Er zijn camerabeelden veiliggesteld en op die beelden zijn drie dames te zien. Verdachte werd met 100% zekerheid herkend door [verbalisant 3] als de vrouw in een bruine poncho/trui en bolletjesmuts. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hierbij om een zeer specifieke herkenning, immers [verbalisant 3] herkent haar aan haar gelaat, wenkbrauwen, ogen neus, postuur en rode nagels. Daar komt bij dat er nog een verbalisant is die weliswaar geen 100% herkenning geeft, maar wel stelt dat er zeer veel gelijkenissen zijn tussen verdachte en dezelfde vrouw met de bruine poncho/trui op de beelden bij Luna Clothing.
Gelet op deze herkenningen, kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte op 14 december 2018 betrokkenheid heeft gehad bij de pintransacties.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat, naast deze herkenning op 14 december 2018, de telefoon op de tenlastegelegde data steeds op de tijdstippen van de diefstallen zeer nabij of op de plaats van de diefstallen is aangestraald.
Namens verdachte is aangevoerd dat zij haar telefoon en auto vaak uitleende en dat het feit dat haar telefoon of auto bij de plaatsen van de diefstallen was, haar dus niet aangerekend kan worden. De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte is op 14 december 2018 met een 100% zekerheid herkend en ook op dat moment straalde haar telefoon aan op het tijdstip en de plaats waar het feit werd gepleegd. Zij heeft hiervoor geen afdoende verklaring gegeven. Ook heeft zij verder niet onderbouwd aan wie zij haar telefoon zou hebben uitgeleend. Gelet hierop is niet aannemelijk geworden dat een ander dan verdachte de telefoon in gebruik heeft gehad. Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank op dat de telefoon van verdachte is afgetapt en dat daaruit niet volgt dat een ander dan verdachte de telefoon gebruikte, maar dat de gebruikster zich in die periode “ [verdachte] ”, noemde. In een van de tapgesprekken wordt de gebruikster “ [verdachte] ” genoemd en in datzelfde gesprek zegt ze dat ze op
Opsporing Verzochtte zien is. Gelet hierop kan zij als gebruikster van de telefoon worden gezien op al die tijdstippen en kan -op grond van de bewijsmiddelen – wettig en overtuigend bewezen worden dat zij betrokken is geweest bij de tenlastegelegde pintransacties op de diverse tenlastegelegde locaties op 11, 12, 13, 14, 15 en 16 december 2018, met uitzondering van de pintransactie op 14 december 2018 in Woerden, omdat niet is gebleken dat in Woerden met de gestolen pinpas is gepind. Verdachte dient dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging partieel te worden vrijgesproken.
Medeplegen:
Verdachte was bij diverse transacties in gezelschap van een andere dader of andere daders. Steeds wisselt wel wie er pint. Er worden mutsen verwisseld en de daders proberen door middel van gezichtsbedekking zo min mogelijk in beeld te komen. Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zeer bewuste en nauwe samenwerking bij de diefstallen. Het medeplegen kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden.
Feit 3 en 4:
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het stelen van een portemonnee met geld, een bankpas en pincode en sieraden vanuit de woning van [benadeelde 2] en het pinnen van geldbedragen op meerdere tijdstippen op 7 januari 2019.
Op grond van herkenningen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , die relateren dat verdachte degene is geweest die met de gestolen pinpas bij Douglas heeft gepind en die ook op de beelden in Dongen te zien is achter degene die pint, en dat zij ook bij de Rabobank Alblasserdam te zien is, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die samen met een ander de diefstal van geldbedragen heeft gepleegd.
De vraag ligt voor of ook wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het verdachte is geweest die, samen met een ander, in de woning van mevrouw [benadeelde 2] is geweest op
7 januari 2019 rond 15.30 uur die middag en daar de pinpas heeft/hebben weggenomen.
De diefstal heeft rond 15.30 uur plaatsgevonden in Dongen. Uit aanstraalgegevens volgt dat verdachte rond die tijd in de buurt was. Om 13.46 uur straalde haar telefoon immers aan op de mast in Oosterhout, [straatnaam] en om 15.46 uur in Tilburg, waar om 16.26 uur voor de eerste keer wordt gepind. Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor haar aanwezigheid dicht in de buurt van de woning van aangeefster en heel kort na de diefstal is zij betrokken bij het pinnen met de gestolen pinpas. Gelet hierop acht de rechtbank ook de diefstal uit de woning, zoals is tenlastegelegd onder feit 3, wettig en overtuigend bewezen.
Hoewel verdachte door mevrouw [benadeelde 2] niet is herkend als een van de daders op haar voorgelegde beelden, stelt de rechtbank vast dat dat niet meteen een contra-indicatie is. [benadeelde 2] heeft aangegeven dat haar zicht slecht is en heeft een signalement afgegeven waarin verdachte qua leeftijd, haarkleur en postuur past.
Medeplegen:
Verdachte was bij diverse transacties in gezelschap van een andere dader of andere daders. Steeds wisselt wel wie er pint. Er worden mutsen verwisseld en de daders proberen door middel van gezichtsbedekking zo min mogelijk in beeld te komen. Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zeer bewuste en nauwe samenwerking bij de diefstallen. Het medeplegen kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden.
Feit 5 en 6:
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het stelen van een portemonnee met geld, een bankpas en pincode vanuit de woning van [benadeelde 5] en het pinnen van geldbedragen met de gestolen pinpas op meerdere tijdstippen op 21 januari 2019.
Met de gestolen pinpas is drie keer gepind, te weten om 16.48 uur, 16.49 uur en 17.41 uur. Van die laatste keer zijn camerabeelden beschikbaar en is verdachte door twee verbalisanten herkend als de persoon die achter de pinner stond. Gelet hierop kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van de geldbedragen.
De rechtbank acht ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van de portemonnee met geld, bankpas en pincode. Het door aangeefster opgegeven signalement van de daders, jonge vrouwen gekleed in spijkerbroek, met veel make-up komt overeen met de signalementen van de dader die pint en de vrouw die daarachter staat, volgens de herkenningen zijnde verdachte. Bovendien vindt het pinnen binnen korte tijd na de diefstal vanuit de woning plaats en heeft verdachte geen afdoende verklaring gegeven voor het feit dat zij zo kort na de diefstal in de buurt van het pinnen was. Gelet op dit korte tijdsbestek tussen de diefstal en het daadwerkelijke pinnen, is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat ook verdachte in de woning van [benadeelde 5] aanwezig was.
Feit 7:
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zelf degene is geweest die [benadeelde 1] en [benadeelde 6] via Whatsapp heeft bewogen tot het afgeven van het geldbedrag. Hiervoor zijn onvoldoende aanknopingspunten in het dossier te vinden.
De vragen die de rechtbank moet beantwoorden is ​​​of kan worden bewezen dat het geldbedrag enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is, en zo ja, of verdachte dit ook wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden. Uit de aangifte van [benadeelde 1] en de overige stukken in het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat de betreffende geldbedrag van misdrijf afkomstig zijn, te weten de oplichting van [benadeelde 1] via WhatsApp waarbij [benadeelde 1] werd bewogen geldbedragen over te maken op de bankrekening van verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat zij haar bankrekening ter beschikking heeft gesteld en dat zij daarvoor een bedrag van € 200,= zou krijgen. Verdachte heeft diezelfde dag ingelogd via het IP-adres in haar woning op haar rekening en had kunnen zien dat het geld op haar rekening stond.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte onder deze omstandigheden bewust de ogen heeft gesloten voor de herkomst van de geldbedragen en daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de op haar bankrekening gestorte geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. Aldus is sprake geweest van opzetwitwassen als bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr), zoals subsidiair ten laste is gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op
- 7 december 2018 te Nieuwegein en Zeist en Utrecht en
- 11 december 2018 te Nieuwegein en Utrecht en Maarssen en- 12 december 2018 te Amsterdam en Nieuwegein en
- 13 december 2018 te Amsterdam en
- 14 december 2018 te Arnhem en/of Nijmegen en- 15 december 2018 in Duisburg te Duitsland, en
- 16 december 2018 te Culemborg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, , meermalen, geldbedragen
diegeheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar
mededaders toebehoorde
n, te weten aan [benadeelde 4] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en haar mededadersdie weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door als onbevoegd gebruikers een pinpas en bijbehorende pincode te gebruiken;
2.
op 7 december 2018, te Nieuwegein, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, , ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om meermalen, een geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 4] weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
en die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten als onbevoegd gebruiker(s) van de pinpas van voornoemde [benadeelde 4] ,
heeft getracht met voornoemde pinpas geldbedragen te pinnen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 7 januari 2019 te Dongen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander, , een portemonnee en een geldbedrag van 50,- euro en een bankpas en de (bijbehorende) pincode en sieraden,
diegeheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
op meerdere tijdstippen op 7 januari 2019 te Tilburg en in de gemeente Alblasserdam-Vijfherenlanden en Gorinchem en Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, , meermalen, een geldbedrag (van in totaal bedragend 2161,90.- euro dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door als onbevoegd gebruikers een pinpas en bijbehorende pincode te gebruiken;
5.
op 21 januari 2019 te Dongen, tezamen en in vereniging met een ander, een portemonnee en een geldbedrag van 133,- euro en een bankpas en de (bijbehorende) pincode,
diedat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader toebehoorde
n, te weten aan [benadeelde 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6.
op 21 januari 2019 te Dongen, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, een geldbedrag (van in totaal bedragend 3250.- euro), dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader toebehoorde, te weten aan [benadeelde 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door als onbevoegd gebruikers een pinpas en bijbehorende pincode te gebruiken;
7.
subsidiair
op 3 januari 2019 te Dongen en/of Apeldoorn en/of Nieuwegein, , meermalen, een geldbedrag (van in totaal 2411,70 euro, - voorhanden heeft gehad, terwijl zij, verdachte, wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Tengevolge van kennelijke omissies in de tenlastelegging, zijn de hierboven in cursief weergegeven woorden aan de tenlastelegging toegevoegd.
De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren, bij niet uitvoeren te vervangen door 120 dagen vervangende hechtenis, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een geldboete van 10.000 euro, bij niet betalen te vervangen door 85 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de betoogde vrijspraken voor de feiten 1 tot en met 6 en de enkele bewezenverklaring van feit 7 is een voorwaardelijke straf passend. Onvoorwaardelijke detentie opleggen zou het leven van verdachte, dat nu op orde is, doorkruisen. De geldboete van 10.000 euro is heel fors en niet passend. Verdachte kan dit bedrag ook niet betalen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in een tijdsbestek van anderhalve maand samen met (een) ander(en) schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen van geldbedragen door met een gestolen pinpas te pinnen, twee pogingen daartoe, het uitvoeren van tweemaal een babbeltruc bij een oudere dame en het witwassen van een bedrag van in totaal € 2.411,=.
Naast de slachtoffers van het witwassen, zijn drie oudere hoogbejaarde dames door deze feiten ernstig benadeeld. Er zijn enorme bedragen buitgemaakt en er is veelvuldig met de pinpassen gepind. De babbeltrucs waren erg doortrapt. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte en haar mededader bewust deze slachtoffers van hoge leeftijd hebben uitgekozen. Verdachte heeft zich bij een van de babbeltrucs samen met een mededader bij een bejaarde vrouw van destijds 86 jaar oud voorgedaan als iemand van de zorg die de woning kwam controleren. Daarbij hebben zij sieraden, geld, een pinpas en pincode weggeomen. Met die pinpas is kort daarna een bedrag van € 2.161,90 weggenomen. Bij de andere babbeltruc heeft zij zich samen met een mededader bij een hoogbejaarde vrouw van destijds 87 jaar oud voorgedaan als leerling van een ROC en werd gevraagd of deze vrouw mee wilde doen aan een interview. Zo hebben zij zich toegang verschaft tot haar woning en haar portemonnee met geld en pinpas meegenomen. Bij een derde slachtoffer werd in totaal zelfs een bedrag van € 37.916,= buitgemaakt door veelvuldig te pinnen. Verdachte kan voor een groot deel van dit geldbedrag verantwoordelijk worden gehouden. Verdachte en haar mededader(s) waren bij alle feiten slechts uit op financieel gewin en hebben zich totaal niet bekommerd om de slachtoffers.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten en de veelvoud aan feiten, is de rechtbank van oordeel dat in beginsel enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur een passende sanctie is. De door de officier van justitie genoemde strafmodaliteiten passen niet bij de ernst en aard van de feiten.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de strafmaat rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Over de persoonlijke omstandigheden van verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat er volgens het strafblad geen sprake is van recidive. Zij heeft haar leven op orde, volgt een opleiding en is mantelzorger voor haar moeder.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de veelheid momenten waarop er met de gestolen pinpassen is gepind, en met de totale hoogte van de schade die verdachte en haar mededader(s) hebben toegebracht. De rechtbank gaat in beginsel uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken per pintransactie. Voor de twee pinpogingen wordt uitgegaan van 1 maand gevangenisstraf per poging. Voor de gepleegde babbeltrucs zoekt de rechtbank aansluiting bij de LOVS-oriëntatiepunten voor insluiping van een woning, waarbij normaliter 2 maanden gevangenisstraf per insluiping wordt opgelegd.
Er is wel sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Een verdachte heeft recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van die redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist. De redelijke termijn is aangevangen in 25 februari 2019. Ten tijde van het wijzen van dit vonnis is de redelijke termijn dus met ruim tweeëneenhalf jaar overschreden. Hiermee zal de rechtbank in strafverminderende zin rekening houden.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank de op te leggen straf flink matigen en een deel van deze straf in voorwaardelijke zin opleggen. Alles afwegend legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij
[benadeelde 2]vordert een schadevergoeding van
€ 1.600,= voor de feiten 3 en 4.
Mevrouw [benadeelde 2] is blijkens het verhandelde ter zitting inmiddels overleden. Zij heeft echter zelf het schade onderbouwingsformulier nog getekend en opgesteld. Dat maakt dat een eventuele vordering tot schadevergoeding (inclusief de vordering tot immateriële schadevergoeding) overgaat op haar erfgenamen. Ter terechtzitting is ook gebleken dat de erfgenamen de vordering hebben overgenomen.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.000,= aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan nu de omvang van de materiele schade van € 600,= onvoldoende is onderbouwd. [benadeelde 2] heeft een bedrag van € 600,= aan sieraden opgevoerd, maar heeft niet met bonnen of andere stukken de waarde van de sieraden kunnen onderbouwen. Gelet hierop kan deze schade niet worden toegewezen. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De benadeelde partij
[benadeelde 1]vordert een schadevergoeding van
€ 1.245,75voor
feit 7.
De rechtbank is van oordeel dat het bewezen verklaarde medeplegen van (opzet)witwassen in dit geval dusdanig samenhangt met de oplichting die eraan voorafging en dat het witwassen zodanig bepalend is geweest voor het ontstaan van de schade dat de schade van de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van dat witwassen moet worden aangemerkt. De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank dan ook toewijsbaar tot een bedrag van € 1.245,75, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De benadeelde partij
[benadeelde 6]vordert een schadevergoeding van
€ 1.165,95voor
feit 7.
De rechtbank is van oordeel dat het bewezen verklaarde medeplegen van (opzet)witwassen in dit geval dusdanig samenhangt met de oplichting die eraan voorafging en dat het witwassen zodanig bepalend is geweest voor het ontstaan van de schade dat de schade van de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van dat witwassen moet worden aangemerkt. De door de benadeelde gevorderde materiele schadevergoeding acht de rechtbank dan ook toewijsbaar tot een bedrag van € 1.165,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 310, 311 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-spreekt verdachte vrij van het onder feit 7 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
feit 2:poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
feit 3:Diefstal door twee of meer verenigde personen;
feit 4:Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
feit 5:Diefstal door twee of meer verenigde personen
;
feit 6:Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
feit 7 subsidiair:opzetwitwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 2]van
€ 1.000,=aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 2] (feiten 3 en 4), € 1.000,= te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
20 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 1]van
€ 1.245,75aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 1] (feit 7), € 1.245,75te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
22 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 6]van
€ 1.165,95aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 6] (feit 7), € 1.165.95te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
21 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 juli 2023.
Mrs. Sterk en Martens zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.