4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs en de vrijspraken
Inleidende opmerkingen
De rechtbank heeft bij de bestudering van het dossier in het onderzoek Alexandria geconstateerd dat de verdenking jegens verdachte voornamelijk is gebaseerd op Sky-berichten waaraan het Sky-ID [account 1] heeft deelgenomen.
Het verweer dat de Sky-berichten op grond van de door de verdediging gestelde vormverzuimen met betrekking tot de SkyECC dienen te worden uitgesloten van het bewijs, verwerpt de rechtbank. Zij verwijst daarvoor naar hetgeen zij hierover onder 3.3.3 heeft overwogen.
Met de verdediging is de rechtbank wel van oordeel dat er, omdat ‘objectief’ steunbewijs in de vorm van bijvoorbeeld observaties of aangetroffen verdovende middelen ontbreekt, kritisch naar de inhoud van die Sky-berichten moet worden gekeken. Dat geldt te meer nu van een aantal chats de berichten van de gesprekspartners niet zichtbaar zijn geworden en uit het proces-verbaal blijkt dat (slechts) een selectie van de berichten is opgenomen in het dossier.
De rechtbank heeft geconstateerd dat aan de verdediging de dataset ter hand is gesteld waarin alle zichtbaar geworden Sky-berichten van [account 1] zijn opgenomen. Door het ter beschikking stellen aan de verdediging van deze dataset, is de verdediging in de gelegenheid geweest om de Sky-berichten van [account 1] in de juiste context te plaatsen en een eventuele samenhang met andere gesprekken vast te stellen. De rechtbank stelt voorts vast dat door de verdediging niet is aangevoerd dat door het onderzoeksteam zou zijn verzuimd om belangrijke of ontlastende gesprekken in het dossier op te nemen, met uitzondering van de enkele gesprekken die de raadsman in zijn pleitnota heeft genoemd.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank voorts vastgesteld dat verdachte heeft bekend dat hij de gebruiker van Sky-ID [account 1] is geweest en dat hij degene is geweest die de chats met Sky-ID [account 1] heeft verstuurd. Ook heeft de rechtbank geconstateerd dat verdachte, na zijn aanhouding op 26 juli 2022, steeds een beroep heeft gedaan op zijn zwijgrecht. Pas op 15 mei 2023 is verdachte met een inhoudelijke verklaring gekomen. De rechtbank vindt dit opmerkelijk en zal daarom ook de door verdachte afgelegde verklaringen kritisch bekijken, te meer nu de reden die verdachte hiervoor heeft
opgegeven niet steekhoudend (lijkt te) zijn. Verdachte heeft niet concreet kunnen maken voor wie hij angstig moest zijn wanneer hij zou verklaren wat hij (in een laat stadium) heeft verklaard. Dat angst daarvoor de reden was acht de rechtbank niet aannemelijk.
Feit 1 primair
Uit de bewijsmiddelen en dan met name uit de groepschat, waaraan ook verdachte heeft deelgenomen, kan naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd dat in deze groep van vijf Sky-accounts volop werd gesproken over de handel in verdovende middelen
en dat de personen achter deze accounts zich daarmee bezig hielden. Zo werd er gesproken over “colo” en “boli”. Verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting bevestigd dat hiermee Boliviaanse en Colombiaanse cocaïne wordt bedoeld. In een chatbericht van 17 juni
2023 geeft verdachte door aan de groep: “wij hebben er nog liggen, twee boli en 1 colo zacht”, waarna een dag later onder andere door verdachte een foto is verstuurd van een wit blok gelijkend op cocaïne. In later verstuurde chatberichten in de groep wordt gesproken over het kopen van 3 stuks van 27750 en laten bezorgen in Den Haag bij een persoon die zij “ [naam01] ” noemen en dat er dan wel MIX moest worden gebracht. Aan [nicknaam01] (verdachte) wordt vervolgens gevraagd of hij dat ook goed vindt. Verder blijkt uit de chats dat er een pot was van 100.000 euro om te investeren in cocaïne.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bij de bewijsmiddelen gevoegde chatberichten, en dan met name de genoemde prijzen, hoeveelheden en benamingen en foto’s, zonder enige twijfel blijkt dat er sprake is van handel in cocaïne en dat verdachte en zijn mededaders 3 kilo cocaïne voorhanden hebben gehad. Daar komt nog bij dat uit de verklaring van verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat hij toegeeft dat hij zich met handel in cocaïne bezig hield in die zin dat hij had geïnvesteerd om 3 kilo cocaïne te kopen, deze te versnijden en vervolgens 4 kilo versneden cocaïne te verkopen en dat de in het dossier opgenomen chats inderdaad daarover gaan.
Verdachte heeft (in feite) de inhoud van de gehele chat bevestigd. Hij heeft daar echter een alternatief scenario tegenover gezet. Verdachte heeft verklaard dat hij zou zijn opgelicht, dat hij zijn inleg van € 25.000,= kwijt zou zijn en dat de handel helemaal niet is doorgegaan. Hij zou het bericht van 17 juni 2023, waarin hij aangeeft colo en boli te hebben liggen slechts als test in de chat hebben verstuurd, omdat hij het niet vertrouwde. In werkelijkheid zou hij geen 3 kilo cocaïne hebben gehad.
Dit alternatieve scenario van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig, met name omdat daarover met geen woord wordt gerept in de Sky-berichten die binnen de groep zijn gestuurd. Dit scenario is ook anderszins - bijvoorbeeld doordat de verdediging chats uit de dataset naar voren heeft gebracht die zijn lezing ondersteunen - niet aannemelijk geworden.
Daar komt bij dat verdachte aan de rechtbank niet duidelijk heeft kunnen maken waarom hij, als hij de zaak niet vertrouwde en alleen deed alsof hij 3 kilo cocaïne zou hebben, hij
vervolgens wel bleef deelnemen aan de chat (en aan de deal). Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte op 19 juni 2020, in een chat met een ander Sky-account ( [account 2] ), niet behorend tot de chatgroep ook chat: “Ik heb 2 boli maar komen ze vanavond voor kijken. Maar als jij eerder bent pak jij ze maar”. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verklaring van verdachte dat hij is opgelicht en geen cocaïne voorhanden had als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven.
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Ten aanzien van dit feit - de verkoop van 18 kilo cocaïne en het aanwezig hebben van 29 kilo cocaïne - geldt naar het oordeel van de rechtbank hetzelfde als hetgeen zij hiervoor bij feit 1 primair heeft overwogen. Uit de bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat verdachte op 3 juli 2020 een kist geleverd kreeg met daarin 29 stuks (13x LV, 1 met onbekende stempel en 15x Top1). Van die 29 stuks heeft
verdachte vervolgens ook weer foto’s verstuurd. Daarna heeft hij 9 stuks (kilo) verkocht aan een Engelse klant voor 29,5 en 4 en 5 kilo aan [account 2] voor 28,5 en 29.
Verdachte heeft in zijn verklaring van 15 mei 2023 en tijdens het onderzoek ter terechtzitting ook verklaard dat hij “spul” aan [account 3] heeft verkocht en dat er bij de [supermarkt01] te [plaats03] een overdracht is geweest. Verdachte heeft echter verklaard dat dat “spul” niet echt was en dat het telkens om nep-cocaïne zou zijn gegaan.
Ook hier geldt dus dat verdachte bevestigt dat de chats gaan over blokken cocaïne en dat hij van [account 2] de bedragen heeft gekregen die in de chat wordt genoemd. Ook hier acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat het om nep-cocaïne ging en de ontvanger om de tuin werd geleid volstrekt ongeloofwaardig. Ten eerste blijkt van nep-cocaïne niets uit de chatgesprekken die in het dossier zitten. Ook ten aanzien van dit alternatieve scenario geldt dat de verdediging uit de dataset geen gesprekken heeft ingebracht die de verklaring van verdachte zouden kunnen ondersteunen, of dat dit scenario anderszins aannemelijk is geworden. Wat wel uit de chatgesprekken blijkt is dat werd afgesproken dat [account 2] eerst mocht kijken of het spul goed was en later mocht betalen. Dit betekent, dat niet vooraf maar pas achteraf of bij levering werd betaald en dat [account 2] logischerwijs niet zou hebben betaald als hij nep-cocaïne geleverd had gekregen. Bovendien blijkt uit de chatgesprekken dat [account 2] twee keer blokken heeft afgenomen (één keer vier kilo en één keer vijf kilo). Dat [account 2] een tweede keer bij verdachte cocaïne zou afnemen indien hij de eerste keer door verdachte zou zijn bedrogen, acht de rechtbank onaannemelijk. De verklaring van verdachte dat [account 2] de blokken zou hebben doorverkocht zonder deze eerst te testen, acht de rechtbank, mede gelet op de grote geldbedragen en veiligheidsrisico’s die met dergelijke transacties zijn gemoeid, volstrekt ongeloofwaardig.
Ter ondersteuning van zijn verklaring heeft verdachte in zijn verklaring van 15 mei 2023 aangegeven dat in een garagebox van hem in [plaats02] placebo’s op cocaïne lijkende blokken lagen. Bij een doorzoeking van die garagebox op 23 mei 2023 werden die op verdovende middelen gelijkende goederen ook aangetroffen, waaronder een blok van 1100 gram levimisol/tertamisol. De rechtbank is echter van oordeel dat dit onvoldoende ondersteuning biedt aan de verklaring van verdachte, nu dit blok bijna 3 jaar na de chats wordt aangetroffen.
Met betrekking tot het voorwaardelijk verzoek van de verdediging om bij het hiervoor genoemde blok alsnog te laten onderzoeken of daar een stempel op staat, is de rechtbank van oordeel dat dit verzoek moet worden afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat, indien er al een stempel op het blok aanwezig zou zijn, dit, gelet op de grote tijdsspanne tussen de verweten feiten en het aantreffen van het blok, geen verandering in het oordeel van de rechtbank zou brengen en daarom nader onderzoek naar het aangetroffen blok niet noodzakelijk is.
Feit 3 primair
Met de verdediging en het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat de uitvoer van verdovende middelen niet bewezen kan worden nu uit de chatberichten niet blijkt dat de verdovende middelen vanuit Nederland werden verstuurd.
Subsidiair:
Ook met betrekking tot dit feit is de rechtbank op grond van de in het dossier aanwezige chatberichten van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte heeft bekend dat er pakketten zijn verstuurd via [naam02] , maar heeft gesteld dat het ook in dit geval ging om nep-cocaïne en nep-MDMA en dat met “M” door
verdachte ook nep-MDMA werd bedoeld. Voorts heeft verdachte aangegeven dat hem slechts is gevraagd om de administratie van de track en trace codes bij te houden.
De rechtbank heeft uit de chatberichten geconcludeerd dat de deelnemers [account 4] en [account 5] bij de handel in verdovende middelen via het darkweb actiever leken te zijn dan verdachte. Uit die chatberichten blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter wel dat ook verdachte bij die handel een actieve rol had. Hij stuurt overzichten van Trackings, deelt mee naar ‘M’ te informeren en deelt in de winst. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de rol van verdachte dusdanig substantieel was dat er sprake was van een bewuste en nauwe
samenwerking met de deelnemers [account 4] en [account 5] bij de handel in verdovende middelen via het darkweb.
Het alternatieve scenario van verdachte dat er telkens nep verdovende middelen werden verstuurd, verwerpt de rechtbank ook in dit geval. Ook nu geldt dat daarvan niets blijkt uit de chatberichten, dat door de verdediging hieromtrent onvoldoende naar voren is gebracht ter onderbouwing en ook anderszins is dit alternatieve scenario niet aannemelijk geworden. Daar komt nog bij dat de werkwijze bij de aankoop via het darkweb, zo blijkt uit het dossier, dusdanig is dat de koper een keuze maakt en zijn bestelling betaalt met Bitcoins, waarbij de marktplaats als vertrouwde derde partij optreedt en de betaling pas vrijgeeft nadat de koper dit heeft aangegeven. De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat er geen betalingen zouden hebben plaatsgevonden indien steeds nep verdovende middelen zouden zijn verstuurd.
Feit 4
Met betrekking tot het voorhanden hebben van de in de tenlastelegging genoemde vuurwapens merkt de rechtbank allereerst op dat voor het voorhanden hebben geldt dat verdachte wetenschap van en beschikkingsmacht over de wapens moet hebben gehad. Op grond van de in het dossier aanwezige chatberichten is de rechtbank van oordeel dat daaruit geconcludeerd kan worden dat het er alle schijn van heeft dat verdachte (ook) handelt in vuurwapens en de genoemde vuurwapens voorhanden heeft gehad, maar dat die chatberichten ook ruimte overlaten voor twijfel omtrent het voorhanden hebben van de wapens. Niet kan worden uitgesloten dat een ander of anderen over de vuurwapens beschikten, zoals verdachte heeft verklaard. Enkele chatberichten lijken daarvoor steun te
bieden. Ten aanzien van de Glock 27 blijkt uit de chats niet zonder meer dat deze daadwerkelijk door verdachte is verkregen. Omdat de rechtbank eerder al heeft aangegeven dat voorzichtig met de interpretatie van de chatberichten moet worden omgegaan, zal zij de twijfel in het voordeel van verdachte uit laten vallen en verdachte van het onder 4 tenlastegelegde vrijspreken.
Feit 5
Ten laste is gelegd dat verdachte op 2 juli 2020 een Glock 19 heeft overgedragen. Het medeplegen is niet ten laste gelegd. Onder overdragen moet volgens artikel 1, onder 11, van de Wet wapens en munitie worden verstaan het aan een ander doen overgaan van de feitelijke macht. Uit de chatberichten blijkt naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval dat het niet verdachte zelf is geweest die het betreffende wapen feitelijk heeft overgedragen.
Indien al uit de bewijsmiddelen geconcludeerd zou kunnen worden dat er feitelijk een overdracht van dat wapen heeft plaatsgevonden door een ander, kan op basis van de chatberichten niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de rol van verdachte bij deze eventuele overdracht zodanig is geweest dat dit kan worden gekwalificeerd als het overdragen van het wapen in de zin van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank zal daarom verdachte ook van dit feit vrijspreken.