ECLI:NL:RBZWB:2023:5202

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
02-132034-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drugshandel en wapenbezit met bewijsvoering op basis van chatgesprekken

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1990 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juli 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne en MDMA, alsook van wapenbezit. De rechtbank baseerde haar oordeel op chatgesprekken die via het platform SkyECC zijn gevoerd, waarin de verdachte betrokken was bij de handel in verdovende middelen. De tenlastelegging omvatte onder andere het voorhanden hebben van 3 kilogram cocaïne, de verkoop van 18 kilogram cocaïne en het aanwezig hebben van 29 kilogram cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de feiten, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte was opgelicht en dat de betrokken middelen nep waren. De rechtbank verwierp deze alternatieve scenario's als ongeloofwaardig, vooral gezien de inhoud van de chatberichten die duidelijk de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel aantoonde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder wapenbezit, omdat er onvoldoende bewijs was voor de beschikkingsmacht over de wapens. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een strenge aanpak van drugshandel en de gevolgen daarvan voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-132034-22
vonnis van de meervoudige kamer van 25 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedag01] 1990 te [geboorteplaats01]
wonende te [postcode01] [plaats01] , [adres01]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsman mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 juli 2023, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
samen met een ander of anderen 3 kilogram cocaïne aanwezig heeft gehad. Subsidiair is dit ten laste gelegd als het plegen van voorbereidingshandelingen voor dat feit. (feit 1)
Voorts dat verdachte 18 kilogram cocaïne heeft verkocht en 29 kilogram cocaïne aanwezig heeft gehad (feit 2) en samen met een ander of anderen hoeveelheden cocaïne en/of MDMA heeft uitgevoerd. Subsidiair is dit ten laste gelegd als het verkopen/afleveren/verstrekken/ vervoeren van die hoeveelheden. (feit 3)
En tot slot dat verdachte twee pistolen, merk Glock 19, vier pistolen merk Heckler & Koch en één pistool merk Glock 27 voorhanden heeft gehad en een pistool van het merk Glock 19 heeft overgedragen. (feit 4 en 5)

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
ÁG102082919538`È
G102082919538
3.1.1
Het standpunt van de verdediging.
Met betrekking tot feit 1 subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de tenlastelegging slechts algemeenheden bevat en niet concreet is. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting
heeft de raadsman in aanvulling op zijn pleitnota daar de conclusie aan verbonden dat de dagvaarding partieel nietig zou moeten worden verklaard.
3.1.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het onder 1 subsidiair tenlastegelegde de algemene omschrijving bevat aangaande het plegen van voorbereidingshandelingen voor Opiumwetfeiten, maar dat daarnaast in 7 gedachtestreepjes feitelijkheden worden beschreven en dat daarin wordt aangeduid waaruit die voorbereidingshandelingen zouden hebben bestaan. Daarnaast wordt onderaan het tenlastegelegde nog verwezen naar de vindplaats van de chatberichten in het dossier. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat het onder 1 subsidiair tenlastegelegde, bezien in samenhang met het onderliggende dossier, voldoende feitelijk omschreven is en ook overigens aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voldoet.
De dagvaarding is daarom geldig.
3.2
De rechtbank is bevoegd
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging meent dat er een ernstige inbreuk is gemaakt op grondrechten van SkyECC gebruikers zonder dat daarvoor een wettelijke grondslag bestond. Er is sprake van inbreuk op artikel 8 van het Europees verdrag voor de rechten van de Mens (hierna: (EVRM) en er is sprake van inbreuk op artikel 6 EVRM, zodat niet gesproken kan worden van “overall fairness”. Het dataverkeer is vastgelegd, ontcijferd en gebruikt terwijl tegen de individuele gebruikers van de accounts geen redelijk vermoeden van schuld bestond. Nederland is in verregaande mate betrokken geweest bij de hacks op SkyECC en het Openbaar Ministerie is daar niet open over geweest en heeft de rechtbank daar moedwillig onjuist, onvolledig en in strijd met de waarheid over geïnformeerd. Er is een onevenredig zwaar opsporingsmiddel zonder wettelijke basis ingezet. De verdediging heeft ook niet de mogelijkheid gekregen een en ander nader te onderzoeken omdat het vertrouwensbeginsel daaraan in de weg zou staan.
De verdediging heeft zich met betrekking tot de rechtmatigheid van de verkrijging van de Sky-berichten op het standpunt gesteld dat het bewaren, verkrijgen en gebruiken van de SkyECC-data onrechtmatig en onherstelbaar is en een zeer ernstig vormverzuim oplevert.
In het kader van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is er sprake van een situatie waarbij het Openbaar Ministerie de rechtbank op het verkeerde been heeft gezet en reeds daarom moet het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard. Volgens de verdediging is er sprake van een handelwijze van het Openbaar Ministerie, waarbij er sprake is van een ernstige inbreuk op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust en tenminste met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling is tekortgedaan. Daarnaast is er sprake van een zodanige inbreuk dat die -los van de vraag of verdachte in zijn belangen is geschaad- tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in zijn vervolging dient te leiden. Tot slot heeft de verdediging nog aangevoerd dat, door het afwijzen van alle verzoeken van de verdediging, het recht op een fair trial niet is gewaarborgd en een veroordeling in strijd zal zijn met een fair trial.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vragen over de rechtmatigheid en de betrouwbaarheid van het bewijs dat uit de Sky-data voortkomt, inmiddels door de Hoge Raad zijn beantwoord. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het interstatelijke
vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat dit betekent dat de beslissingen van de buitenlandse autoriteiten die aan het in het buitenland verrichte onderzoek ten grondslag hebben gelegen, door de rechter in de Nederlandse strafzaak moeten worden gerespecteerd.
Alleen dient aandacht te worden besteed aan de wijze waarop de resultaten van het in het buitenland verrichte onderzoek zijn verkregen, als die wijze van verkrijging van belang is voor de beoordeling of het gebruik voor het bewijs van die resultaten in overeenstemming is met het recht op een eerlijk proces. Voor onrechtmatigheid is geen enkele indicatie en daarbij zijn er ook extra waarborgen ingebouwd in de vorm van de verschillende machtigingen van de Nederlandse rechter-commissarissen. Bovendien ziet artikel 6 EVRM op het proces ‘as a whole’ en die toets wordt volgens de officier van justitie met vlag en wimpel gehaald.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot SkyECC-hack heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 13 juni 2023 prejudiciële vragen beantwoord en de beantwoording houdt -kort samengevat- in dat het interstatelijke vertrouwensbeginsel van toepassing is. Dit betekent allereerst dat de beslissingen van de buitenlandse autoriteiten die aan het in het buitenland verrichte onderzoek ten grondslag liggen, door de rechter in de Nederlandse strafzaak moeten worden gerespecteerd. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat het onderzoek door de buitenlandse autoriteiten rechtmatig – dat wil zeggen: in overeenstemming met het buitenlandse recht – is verricht. Dit is alleen anders als in het buitenland definitief is komen vast te staan dat het daar verrichte onderzoek niet in overeenstemming met de geldende regels is verricht. De feitenrechter hoeft verder alleen aandacht te besteden aan de wijze waarop de resultaten van het in het buitenland verrichte onderzoek zijn verkregen, als die wijze van verkrijging van belang is voor de beoordeling of het gebruik voor het bewijs van die resultaten in overeenstemming is met het recht op een eerlijk proces. Tot slot neemt de rechter in de Nederlandse strafzaak tot uitgangspunt dat het onderzoek in het buitenland op zo'n wijze is verricht dat de resultaten daarvan betrouwbaar zijn. De Nederlandse rechter is alleen verplicht nader in te gaan op de betrouwbaarheid van de resultaten als – al dan niet naar aanleiding van wat de verdediging heeft aangevoerd – concrete aanwijzingen voor het tegendeel bestaan.
In de beantwoording van de vragen gaat de Hoge Raad verder in op de machtigingen die in deze zaken door het OM zijn gevraagd aan de rechter-commissaris. De Hoge Raad wijst erop dat door het vragen van die machtigingen, ook in gevallen waarin dat op grond van de wet niet verplicht is, waarborgen worden gecreëerd die van belang zijn voor de manier waarop data worden geselecteerd uit grote gegevensbestanden, voor de mogelijkheden om dat selectieproces te toetsen en voor de bescherming van de privacy van betrokken personen.
Met betrekking tot hetgeen door de verdediging is aangevoerd, komt de rechtbank tot het oordeel dat, voor zover sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, die inbreuk bij wet is voorzien met inachtneming van de in het EVRM neergelegde waarborgen. De rechtbank oordeelt, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad, dat er geen vormverzuimen of andere onrechtmatigheden zijn gebleken bij het analyseren, verwerken en gebruiken van de SkyECC-data en dat de verkrijging daarvan daarom rechtmatig is.
De enkele omstandigheid dat verzoeken van de verdediging zijn afgewezen, maakt niet dat het proces ‘as a whole’ niet ‘fair’ zou zijn. Daarom is er ook geen sprake van een schending van het recht op een eerlijk proces zoals neergelegd in artikel 6 EVRM.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie heeft geprobeerd de rechtbank op het verkeerde been te zetten. De verdediging heeft dit standpunt, zo begrijpt de rechtbank, in zijn algemeenheid aangevoerd. De rechtbank stelt vast dat het Openbaar Ministerie in deze zaak reeds bij het voorgeleidingsdossier (tevens einddossier) ruim 450 pagina’s aan stukken met betrekking tot de SkyECC-hack heeft
overgelegd. De verdediging heeft niet (gespecificeerd) aangegeven welke stukken in deze zaak zouden ontbreken c.q. zouden zijn achtergehouden. Daarnaast merkt de rechtbank nog op dat inmiddels in meerdere strafzaken is geoordeeld dat het Openbaar Ministerie bij aanvang van verschillende SkyECC-zaken onvoldoende transparant is geweest en onvoldoende informatie heeft verschaft, maar dat van misleiding geen sprake is geweest en dat een en ander niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging. De rechtbank ziet geen aanleiding hier anders over te oordelen.
De rechtbank is gezien vorenstaande van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
3.4
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Voor het bewijs van feit 1 primair heeft zij gewezen op de chatberichten genoemd in paragraaf 6.1 onder feit 1 en paragraaf 6.2. onder feit 2 (proces-verbaal van bevindingen ZBRAA21025 pagina 4 tot en met 9). De tijdens het onderzoek ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte dat hij met deze deal zou zijn opgelicht, vindt de officier van justitie volstrekt ongeloofwaardig.
Met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 2 heeft de officier van justitie gewezen op chatberichten in paragraaf 6.2 op de pagina’s 9 tot en met 12 van het proces-verbaal van bevindingen ZBRAA21025.
Het onder 3 primair tenlastegelegde, de uitvoer van MDMA en cocaïne, acht de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen en zij heeft verzocht verdachte daarvan vrij te spreken. Voor het bewijs van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde heeft de officier van justitie verwezen naar de chatgesprekken op de pagina’s 12 tot en met 19 van het proces-verbaal van bevindingen ZBRAA21025. De verklaring van verdachte dat hij nepdrugs zou hebben geleverd gaat naar de mening van de officier van justitie niet op, omdat de verdovende middelen pas werden betaald nadat die verdovende middelen waren afgeleverd.
Ten aanzien van de feiten 4 en 5 heeft de officier van justitie voor het bewijs gewezen op de chatberichten onder paragraaf 6.4, pagina’s 19 tot en met 22.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de tenlastegelegde feiten. Daarom is verzocht verdachte integraal vrij te spreken.
De verdediging voert hiertoe aan dat op grond van de gestelde vormverzuimen met betrekking tot de SkyECC, alle data dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Subsidiair vraagt de verdediging om kritisch en ook behoudend met de inhoud van de Sky-berichten om te springen, dit omdat gesprekken vaak voor meer dan één uitleg vatbaar zijn. Daarom moet gekeken worden naar de inhoud van de gesprekken zelf, de eventuele samenhang met andere gesprekken én het verband met andere bewijsmiddelen in het dossier.
Dit is met name van belang gelet op de verklaring die verdachte op 15 mei 2023 heeft afgelegd, waarin verdachte een andere duiding geeft aan die Sky-berichten, terwijl die verklaring van verdachte wordt ondersteund door hetgeen is aangetroffen in de garagebox van verdachte aan de [adres02] in [plaats02] .
Met betrekking tot het onder feit 1 primair tenlastegelegde is de verdediging van mening dat het medeplegen niet bewezen kan worden. Uit de datasets blijkt namelijk dat van de 175 berichten die op 17 en 18 juni zouden zijn verstuurd in de groeps-chat, het account van verdachte, [account 1] , slechts 6 berichten heeft verstuurd. De verdediging heeft aangevoerd dat bij verdachte geen sprake is geweest van een meerdere of mindere mate van bewustheid/wetenschap omtrent de aanwezigheid van 3 kilogram cocaïne.
Voorts heeft de verdediging gewezen op de door verdachte afgelegde verklaring dat hij zou zijn opgelicht. De verdediging is op grond van dit alles van mening dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de beschikkingsmacht over 3 kilogram cocaïne heeft gehad.
Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde voorbereidingshandelingen heeft de verdediging aangevoerd dat uit de inhoud van het dossier geenszins kan worden afgeleid dat verdachte betrokken zou zijn geweest bij enige voorbereidingshandelingen met betrekking tot drugshandel.
Betreffende feit 2 verwijst de verdediging met betrekking tot het medeplegen naar hetgeen daarover onder feit 1 is opgemerkt.
Ook bij de beoordeling van feit 2 dient volgens de verdediging extra behoedzaamheid te worden betracht, nu van de chats slechts de berichten van één account zichtbaar zijn. Op basis van het procesdossier kan volgens de verdediging niet worden vastgesteld welke handelingen door gebruiker [account 1] verricht zouden zijn, dit in relatie tot het verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van cocaïne. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij nep-cocaïne zou hebben geleverd en in zijn garagebox werd ook nep-cocaïne aangetroffen. De verdediging meent dat niet bewezen kan worden dat er een overdracht van echte cocaïne heeft plaatsgevonden en dat verdachte daarbij betrokken was als medepleger. Er zijn te veel onduidelijkheden en vraagtekens en steunbewijs ontbreekt. Voor het opzettelijk aanwezig hebben van 29 kilo cocaïne geeft het dossier volgens de verdediging eveneens onvoldoende aanknopingspunten.
Ook ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde verwijst de verdediging met betrekking tot het medeplegen naar hetgeen hiervoor onder feit 1 is aangevoerd. De verdediging stelt dat van uitvoer geen sprake is geweest nu door de politie wordt gesteld dat er bestellingen in Duitsland op de post zijn gedaan. Dit kan volgens de verdediging geen uitvoer opleveren.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat de gesprekken niet over verdovende middelen gingen, maar over placebo’s en dat dit alternatieve scenario van verdachte op geen enkele wijze door het dossier wordt uitgesloten. Wel zijn er in de garagebox van verdachte te [plaats02] goederen aangetroffen die zijn scenario ondersteunen. Voor het overige hield verdachte de administratie bij voor de groepschat en dat leverde hem 10% van de winst op.
De verdediging is van mening dat aan verdachte hoogstens een bemiddelende rol kan worden toegeschreven, maar dat dat onvoldoende is om te kunnen spreken van het medeplegen van de handel in cocaïne dan wel MDMA, nu geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking in het kader van die handel.
Voorts dient verdachte volgens de verdediging te worden vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde, omdat bewezen moet worden dat verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had en hij ook de feitelijke macht over het wapen of de munitie kon uitoefenen in
de zin dat hij daarover kon beschikken. De verdediging is van mening dat uit de berichten niet blijkt dat verdachte vuurwapens voorhanden zou hebben gehad. Hij zou hooguit een bemiddelende rol kunnen hebben gehad.
Tot slot merkt de verdediging nog op dat er zeer behoedzaam moet worden omgegaan met de inhoud van de berichten, nu van de chats slechts de berichten van één account zichtbaar zijn en er daarmee dus niet kan worden gezien wat de tegengebruiker aan verdachte zou hebben bericht.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdacht ook van het onder 5 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, omdat uit de berichten niet blijkt dat verdachte de Glock 19 heeft overgedragen. De verdediging verwijst daarbij ook naar hetgeen onder feit 4 naar voren is gebracht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs en de vrijspraken
Inleidende opmerkingen
De rechtbank heeft bij de bestudering van het dossier in het onderzoek Alexandria geconstateerd dat de verdenking jegens verdachte voornamelijk is gebaseerd op Sky-berichten waaraan het Sky-ID [account 1] heeft deelgenomen.
Het verweer dat de Sky-berichten op grond van de door de verdediging gestelde vormverzuimen met betrekking tot de SkyECC dienen te worden uitgesloten van het bewijs, verwerpt de rechtbank. Zij verwijst daarvoor naar hetgeen zij hierover onder 3.3.3 heeft overwogen.
Met de verdediging is de rechtbank wel van oordeel dat er, omdat ‘objectief’ steunbewijs in de vorm van bijvoorbeeld observaties of aangetroffen verdovende middelen ontbreekt, kritisch naar de inhoud van die Sky-berichten moet worden gekeken. Dat geldt te meer nu van een aantal chats de berichten van de gesprekspartners niet zichtbaar zijn geworden en uit het proces-verbaal blijkt dat (slechts) een selectie van de berichten is opgenomen in het dossier.
De rechtbank heeft geconstateerd dat aan de verdediging de dataset ter hand is gesteld waarin alle zichtbaar geworden Sky-berichten van [account 1] zijn opgenomen. Door het ter beschikking stellen aan de verdediging van deze dataset, is de verdediging in de gelegenheid geweest om de Sky-berichten van [account 1] in de juiste context te plaatsen en een eventuele samenhang met andere gesprekken vast te stellen. De rechtbank stelt voorts vast dat door de verdediging niet is aangevoerd dat door het onderzoeksteam zou zijn verzuimd om belangrijke of ontlastende gesprekken in het dossier op te nemen, met uitzondering van de enkele gesprekken die de raadsman in zijn pleitnota heeft genoemd.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank voorts vastgesteld dat verdachte heeft bekend dat hij de gebruiker van Sky-ID [account 1] is geweest en dat hij degene is geweest die de chats met Sky-ID [account 1] heeft verstuurd. Ook heeft de rechtbank geconstateerd dat verdachte, na zijn aanhouding op 26 juli 2022, steeds een beroep heeft gedaan op zijn zwijgrecht. Pas op 15 mei 2023 is verdachte met een inhoudelijke verklaring gekomen. De rechtbank vindt dit opmerkelijk en zal daarom ook de door verdachte afgelegde verklaringen kritisch bekijken, te meer nu de reden die verdachte hiervoor heeft
opgegeven niet steekhoudend (lijkt te) zijn. Verdachte heeft niet concreet kunnen maken voor wie hij angstig moest zijn wanneer hij zou verklaren wat hij (in een laat stadium) heeft verklaard. Dat angst daarvoor de reden was acht de rechtbank niet aannemelijk.
Feit 1 primair
Uit de bewijsmiddelen en dan met name uit de groepschat, waaraan ook verdachte heeft deelgenomen, kan naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd dat in deze groep van vijf Sky-accounts volop werd gesproken over de handel in verdovende middelen
en dat de personen achter deze accounts zich daarmee bezig hielden. Zo werd er gesproken over “colo” en “boli”. Verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting bevestigd dat hiermee Boliviaanse en Colombiaanse cocaïne wordt bedoeld. In een chatbericht van 17 juni
2023 geeft verdachte door aan de groep: “wij hebben er nog liggen, twee boli en 1 colo zacht”, waarna een dag later onder andere door verdachte een foto is verstuurd van een wit blok gelijkend op cocaïne. In later verstuurde chatberichten in de groep wordt gesproken over het kopen van 3 stuks van 27750 en laten bezorgen in Den Haag bij een persoon die zij “ [naam01] ” noemen en dat er dan wel MIX moest worden gebracht. Aan [nicknaam01] (verdachte) wordt vervolgens gevraagd of hij dat ook goed vindt. Verder blijkt uit de chats dat er een pot was van 100.000 euro om te investeren in cocaïne.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bij de bewijsmiddelen gevoegde chatberichten, en dan met name de genoemde prijzen, hoeveelheden en benamingen en foto’s, zonder enige twijfel blijkt dat er sprake is van handel in cocaïne en dat verdachte en zijn mededaders 3 kilo cocaïne voorhanden hebben gehad. Daar komt nog bij dat uit de verklaring van verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat hij toegeeft dat hij zich met handel in cocaïne bezig hield in die zin dat hij had geïnvesteerd om 3 kilo cocaïne te kopen, deze te versnijden en vervolgens 4 kilo versneden cocaïne te verkopen en dat de in het dossier opgenomen chats inderdaad daarover gaan.
Verdachte heeft (in feite) de inhoud van de gehele chat bevestigd. Hij heeft daar echter een alternatief scenario tegenover gezet. Verdachte heeft verklaard dat hij zou zijn opgelicht, dat hij zijn inleg van € 25.000,= kwijt zou zijn en dat de handel helemaal niet is doorgegaan. Hij zou het bericht van 17 juni 2023, waarin hij aangeeft colo en boli te hebben liggen slechts als test in de chat hebben verstuurd, omdat hij het niet vertrouwde. In werkelijkheid zou hij geen 3 kilo cocaïne hebben gehad.
Dit alternatieve scenario van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig, met name omdat daarover met geen woord wordt gerept in de Sky-berichten die binnen de groep zijn gestuurd. Dit scenario is ook anderszins - bijvoorbeeld doordat de verdediging chats uit de dataset naar voren heeft gebracht die zijn lezing ondersteunen - niet aannemelijk geworden.
Daar komt bij dat verdachte aan de rechtbank niet duidelijk heeft kunnen maken waarom hij, als hij de zaak niet vertrouwde en alleen deed alsof hij 3 kilo cocaïne zou hebben, hij
vervolgens wel bleef deelnemen aan de chat (en aan de deal). Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte op 19 juni 2020, in een chat met een ander Sky-account ( [account 2] ), niet behorend tot de chatgroep ook chat: “Ik heb 2 boli maar komen ze vanavond voor kijken. Maar als jij eerder bent pak jij ze maar”. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verklaring van verdachte dat hij is opgelicht en geen cocaïne voorhanden had als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven.
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Ten aanzien van dit feit - de verkoop van 18 kilo cocaïne en het aanwezig hebben van 29 kilo cocaïne - geldt naar het oordeel van de rechtbank hetzelfde als hetgeen zij hiervoor bij feit 1 primair heeft overwogen. Uit de bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat verdachte op 3 juli 2020 een kist geleverd kreeg met daarin 29 stuks (13x LV, 1 met onbekende stempel en 15x Top1). Van die 29 stuks heeft
verdachte vervolgens ook weer foto’s verstuurd. Daarna heeft hij 9 stuks (kilo) verkocht aan een Engelse klant voor 29,5 en 4 en 5 kilo aan [account 2] voor 28,5 en 29.
Verdachte heeft in zijn verklaring van 15 mei 2023 en tijdens het onderzoek ter terechtzitting ook verklaard dat hij “spul” aan [account 3] heeft verkocht en dat er bij de [supermarkt01] te [plaats03] een overdracht is geweest. Verdachte heeft echter verklaard dat dat “spul” niet echt was en dat het telkens om nep-cocaïne zou zijn gegaan.
Ook hier geldt dus dat verdachte bevestigt dat de chats gaan over blokken cocaïne en dat hij van [account 2] de bedragen heeft gekregen die in de chat wordt genoemd. Ook hier acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat het om nep-cocaïne ging en de ontvanger om de tuin werd geleid volstrekt ongeloofwaardig. Ten eerste blijkt van nep-cocaïne niets uit de chatgesprekken die in het dossier zitten. Ook ten aanzien van dit alternatieve scenario geldt dat de verdediging uit de dataset geen gesprekken heeft ingebracht die de verklaring van verdachte zouden kunnen ondersteunen, of dat dit scenario anderszins aannemelijk is geworden. Wat wel uit de chatgesprekken blijkt is dat werd afgesproken dat [account 2] eerst mocht kijken of het spul goed was en later mocht betalen. Dit betekent, dat niet vooraf maar pas achteraf of bij levering werd betaald en dat [account 2] logischerwijs niet zou hebben betaald als hij nep-cocaïne geleverd had gekregen. Bovendien blijkt uit de chatgesprekken dat [account 2] twee keer blokken heeft afgenomen (één keer vier kilo en één keer vijf kilo). Dat [account 2] een tweede keer bij verdachte cocaïne zou afnemen indien hij de eerste keer door verdachte zou zijn bedrogen, acht de rechtbank onaannemelijk. De verklaring van verdachte dat [account 2] de blokken zou hebben doorverkocht zonder deze eerst te testen, acht de rechtbank, mede gelet op de grote geldbedragen en veiligheidsrisico’s die met dergelijke transacties zijn gemoeid, volstrekt ongeloofwaardig.
Ter ondersteuning van zijn verklaring heeft verdachte in zijn verklaring van 15 mei 2023 aangegeven dat in een garagebox van hem in [plaats02] placebo’s op cocaïne lijkende blokken lagen. Bij een doorzoeking van die garagebox op 23 mei 2023 werden die op verdovende middelen gelijkende goederen ook aangetroffen, waaronder een blok van 1100 gram levimisol/tertamisol. De rechtbank is echter van oordeel dat dit onvoldoende ondersteuning biedt aan de verklaring van verdachte, nu dit blok bijna 3 jaar na de chats wordt aangetroffen.
Met betrekking tot het voorwaardelijk verzoek van de verdediging om bij het hiervoor genoemde blok alsnog te laten onderzoeken of daar een stempel op staat, is de rechtbank van oordeel dat dit verzoek moet worden afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat, indien er al een stempel op het blok aanwezig zou zijn, dit, gelet op de grote tijdsspanne tussen de verweten feiten en het aantreffen van het blok, geen verandering in het oordeel van de rechtbank zou brengen en daarom nader onderzoek naar het aangetroffen blok niet noodzakelijk is.
Feit 3 primair
Met de verdediging en het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat de uitvoer van verdovende middelen niet bewezen kan worden nu uit de chatberichten niet blijkt dat de verdovende middelen vanuit Nederland werden verstuurd.
Subsidiair:
Ook met betrekking tot dit feit is de rechtbank op grond van de in het dossier aanwezige chatberichten van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte heeft bekend dat er pakketten zijn verstuurd via [naam02] , maar heeft gesteld dat het ook in dit geval ging om nep-cocaïne en nep-MDMA en dat met “M” door
verdachte ook nep-MDMA werd bedoeld. Voorts heeft verdachte aangegeven dat hem slechts is gevraagd om de administratie van de track en trace codes bij te houden.
De rechtbank heeft uit de chatberichten geconcludeerd dat de deelnemers [account 4] en [account 5] bij de handel in verdovende middelen via het darkweb actiever leken te zijn dan verdachte. Uit die chatberichten blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter wel dat ook verdachte bij die handel een actieve rol had. Hij stuurt overzichten van Trackings, deelt mee naar ‘M’ te informeren en deelt in de winst. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de rol van verdachte dusdanig substantieel was dat er sprake was van een bewuste en nauwe
samenwerking met de deelnemers [account 4] en [account 5] bij de handel in verdovende middelen via het darkweb.
Het alternatieve scenario van verdachte dat er telkens nep verdovende middelen werden verstuurd, verwerpt de rechtbank ook in dit geval. Ook nu geldt dat daarvan niets blijkt uit de chatberichten, dat door de verdediging hieromtrent onvoldoende naar voren is gebracht ter onderbouwing en ook anderszins is dit alternatieve scenario niet aannemelijk geworden. Daar komt nog bij dat de werkwijze bij de aankoop via het darkweb, zo blijkt uit het dossier, dusdanig is dat de koper een keuze maakt en zijn bestelling betaalt met Bitcoins, waarbij de marktplaats als vertrouwde derde partij optreedt en de betaling pas vrijgeeft nadat de koper dit heeft aangegeven. De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat er geen betalingen zouden hebben plaatsgevonden indien steeds nep verdovende middelen zouden zijn verstuurd.
Feit 4
Met betrekking tot het voorhanden hebben van de in de tenlastelegging genoemde vuurwapens merkt de rechtbank allereerst op dat voor het voorhanden hebben geldt dat verdachte wetenschap van en beschikkingsmacht over de wapens moet hebben gehad. Op grond van de in het dossier aanwezige chatberichten is de rechtbank van oordeel dat daaruit geconcludeerd kan worden dat het er alle schijn van heeft dat verdachte (ook) handelt in vuurwapens en de genoemde vuurwapens voorhanden heeft gehad, maar dat die chatberichten ook ruimte overlaten voor twijfel omtrent het voorhanden hebben van de wapens. Niet kan worden uitgesloten dat een ander of anderen over de vuurwapens beschikten, zoals verdachte heeft verklaard. Enkele chatberichten lijken daarvoor steun te
bieden. Ten aanzien van de Glock 27 blijkt uit de chats niet zonder meer dat deze daadwerkelijk door verdachte is verkregen. Omdat de rechtbank eerder al heeft aangegeven dat voorzichtig met de interpretatie van de chatberichten moet worden omgegaan, zal zij de twijfel in het voordeel van verdachte uit laten vallen en verdachte van het onder 4 tenlastegelegde vrijspreken.
Feit 5
Ten laste is gelegd dat verdachte op 2 juli 2020 een Glock 19 heeft overgedragen. Het medeplegen is niet ten laste gelegd. Onder overdragen moet volgens artikel 1, onder 11, van de Wet wapens en munitie worden verstaan het aan een ander doen overgaan van de feitelijke macht. Uit de chatberichten blijkt naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval dat het niet verdachte zelf is geweest die het betreffende wapen feitelijk heeft overgedragen.
Indien al uit de bewijsmiddelen geconcludeerd zou kunnen worden dat er feitelijk een overdracht van dat wapen heeft plaatsgevonden door een ander, kan op basis van de chatberichten niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de rol van verdachte bij deze eventuele overdracht zodanig is geweest dat dit kan worden gekwalificeerd als het overdragen van het wapen in de zin van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank zal daarom verdachte ook van dit feit vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair:
in de periode 17 juni 2020 tot en met 2 juli 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
in of omstreeks de periode 2 juli 2020 tot en met 7 juli 2020 in Nederland, meermalen opzettelijk heeft verkocht in totaal 18 kilogram cocaïne en opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer in totaal 29 kilogram cocaïne zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3 subsidiair:
in de periode van 17 juli 2020 tot en met 10 augustus 2020in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende verdovende middelen waaronder cocaïne en/of MDMA zijnde cocaïne en MDMA telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten bij de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De moeder en de zus van verdachte zijn ziek en daar heeft hij zorgen over. Verdachte heeft nog een jong dochtertje waar zijn vrouw nu alleen voor moet zorgen en verdachte is door deze strafzaak in grote financiële problemen gekomen.
Daarnaast heeft de verdediging nog aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met eendaadse samenloop bij feit 2, het aanwezig hebben en het verkopen en bij de feiten 4 en 5.
Ook heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de Wet Straffen en Beschermen,
waarbij met ingang van 1 juli 2021 de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling is gewijzigd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft in de periode van 17 juni 2020 tot en met 10 augustus 2020 hoeveelheden van respectievelijk 3 en 29 kilogram cocaïne voorhanden gehad, en hoeveelheden MDMA en cocaïne, waaronder een partij van 18 kilo cocaïne, verkocht.
Verdachte heeft hiermee een wezenlijke bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Door de verspreiding en het gebruik van de verdovende middelen wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Feiten als deze brengen bovendien onrust voor de samenleving met zich mee en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Ten slotte leidt handel in en gebruik van drugs veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige geweldscriminaliteit.
Op deze feiten kan naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de ernst, niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en op de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken. Hieruit blijkt dat voor het voorhanden hebben en de verkoop van dergelijke hoeveelheden cocaïne, het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is van meer dan vijftig maanden. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld tot een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor het plegen van Opiumwetdelicten. Verdachte is op 13 oktober 2022 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens overtreding van de Wet Wapens en Munitie.
Gelet op het voorgaande en rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, is de rechtbank van oordeel dat het opleggen aan verdachte van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

In het dossier is opgenomen een lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen met strafrechtelijk beslagtitel. De rechtbank constateert dat de goederen die op die lijst staan, op 23 mei 2023 zijn aangetroffen in de garagebox van verdachte (box [nummer01] ) aan de [adres02] te [plaats02] . Nu verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 11 juli 2023 afstand heeft gedaan van deze goederen, is de rechtbank van oordeel dat een beslissing van de rechtbank met betrekking tot deze goederen achterwege kan blijven.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 55, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding geldig;
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 3 primair, 4 en 5 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B en C, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl bij het voorhanden hebben en het verkopen sprake is van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht;
feit 3 subsidiair:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 5 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. van der Linden, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 juli 2023.
Mr. G.M.J. Kok is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.