In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juli 2023 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 110.328,00. De betrokkene, geboren in 1988 en thans gedetineerd, was eerder op 10 juni 2022 veroordeeld voor het meermalen voorbereiden van de productie van drugs, het voorhanden hebben van drugs, en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De officier van justitie vorderde ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op onderzoek Proteus, waaruit bleek dat de betrokkene had geïnvesteerd in drugshandel en onverklaarde contante bedragen op zijn rekening had gestort.
De rechtbank heeft de vordering inhoudelijk behandeld op 13 juli 2023, waarbij zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdediging betwistte dat de betrokkene voordeel had genoten uit strafbare feiten en stelde dat de contante stortingen verklaard konden worden door een schadevergoeding en inkomsten uit zwart werk. De rechtbank oordeelde echter dat de verdediging onvoldoende bewijs had geleverd voor deze claims.
De rechtbank concludeerde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel had behaald uit andere strafbare feiten. De rechtbank schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 110.328,00 en legde de betrokkene de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de staat. Tevens werd de duur van de gijzeling bij niet-betaling vastgesteld op 1080 dagen.