ECLI:NL:RBZWB:2023:5200

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
02-245860-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juli 2023 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 110.328,00. De betrokkene, geboren in 1988 en thans gedetineerd, was eerder op 10 juni 2022 veroordeeld voor het meermalen voorbereiden van de productie van drugs, het voorhanden hebben van drugs, en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De officier van justitie vorderde ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op onderzoek Proteus, waaruit bleek dat de betrokkene had geïnvesteerd in drugshandel en onverklaarde contante bedragen op zijn rekening had gestort.

De rechtbank heeft de vordering inhoudelijk behandeld op 13 juli 2023, waarbij zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdediging betwistte dat de betrokkene voordeel had genoten uit strafbare feiten en stelde dat de contante stortingen verklaard konden worden door een schadevergoeding en inkomsten uit zwart werk. De rechtbank oordeelde echter dat de verdediging onvoldoende bewijs had geleverd voor deze claims.

De rechtbank concludeerde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel had behaald uit andere strafbare feiten. De rechtbank schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 110.328,00 en legde de betrokkene de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de staat. Tevens werd de duur van de gijzeling bij niet-betaling vastgesteld op 1080 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-245860-20
vonnis van de rechtbank d.d. 27 juli 2023
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988
wonende te [woonadres]
thans gedetineerd te PI Dordrecht, Kerkeplaat 25, 3313 LC Dordrecht
raadsman mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg

1.De procedure

Betrokkene is op 10 juni 2022 door de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeeld voor het meermalen voorbereiden van de productie van drugs, het voorhanden hebben van drugs en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie tot de in die uitspraak vermelde straf.
De officier van justitie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 110.328,00 gevorderd.
De rechtbank heeft een schriftelijke voorbereidingsprocedure bevolen. In dat kader zijn de volgende stukken ingediend:
  • een conclusie van antwoord door de voormalig raadsvrouw ingediend op 17 maart 2022;
  • een conclusie van repliek door de officier van justitie ingediend op 20 april 2022;
  • een conclusie van dupliek door de voormalig raadsvrouw ingediend op 1 juni 2022.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 juli 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat uit onderzoek Proteus is gebleken dat veroordeelde heeft geïnvesteerd in Opiumwetfeiten. Daarnaast is uit het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel gebleken dat er meerdere onverklaarde contante bedragen door veroordeelde op zijn rekening zijn gestort. Zij vordert in totaal een bedrag van € 110.328,00 te ontnemen, omdat aannemelijk is geworden dat veroordeelde deze bedragen heeft verdiend met strafbare feiten.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat veroordeelde voordeel heeft genoten uit strafbare feiten. Daarnaast is onvoldoende gebleken dat veroordeelde daadwerkelijk heeft geïnvesteerd in Opiumwetfeiten. Hij zou slechts aangemerkt moeten worden als “kok”. Tot slot kunnen de bedragen die veroordeelde op zijn rekening heeft gestort worden verklaard door een contant ontvangen schadevergoeding en inkomsten uit zwart werk.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Toetsingskader
Het gevorderde te ontnemen bedrag bestaat uit de investeringen en contante stortingen minus een met legale inkomsten te verklaren bedrag. De rechtbank stelt vast dat de vordering van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel luidt: “De verplichting kan worden opgelegd aan de in het eerste lid bedoelde persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het daar bedoelde feit of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.” Er hoeft dan ook niet vast komen te staan dat het gevorderde bedrag afkomstig is uit de feiten waarvoor veroordeelde op 10 juni 2022 is veroordeeld.
Gelet op voorgaande zal de rechtbank allereerst beoordelen of veroordeelde investeringen heeft gedaan en contante bedragen op zijn rekening heeft gestort. Indien blijkt dat dit het geval is, dan zal de rechtbank beoordelen of er voldoende aanwijzingen zijn dat veroordeelde andere strafbare feiten heeft gepleegd waarmee de gelden voor de investeringen en contante stortingen zijn verdiend.
Investeringen
De gestelde investeringen zijn te splitsen in investeringen gedaan in de onderzoeken Echo en Lima.
Ten aanzien van onderzoek Echo acht de rechtbank een gesprek op 28 april 2020 van belang. Het betreft een zogenaamd OVC-gesprek in het kantoor van [naam 1] waarbij ook [naam 2] , [naam 3] en veroordeelde aanwezig waren. In dit gesprek wordt door veroordeelde meegedeeld dat er in de opgerolde opslaglocatie in Urmond voor € 40.000,00 aan materialen en grondstoffen lag. In dit gesprek wordt door veroordeelde en [naam 3] gesproken over “we” en “ons”. Dit duidt erop dat veroordeelde zelf mede heeft geïnvesteerd. Daarbij komt dat uit onderzoek Proteus is gebleken dat de goederen bij [bedrijf] niet werden besteld door ”simpele koks”. De personen die daar kwamen, onderhandelden over de specificaties van de bestelde producten en over de prijs. Zij betaalden net als veroordeelde de grote bedragen steeds met contanten. De handelingen van veroordeelde verschillen hierin niet van die van een investeerder. De rechtbank ziet dan ook geen reden om af te wijken van haar eerdere oordeel (bij vonnis van 10 juni 2022) dat veroordeelde in onderzoek Echo mede aangemerkt kan worden als investeerder. Dat hij eventueel ook andere werkzaamheden heeft verricht doet hier niet aan af.
Ten aanzien van onderzoek Lima stelt de rechtbank vast dat de officier van justitie heeft betoogd dat de investering van veroordeelde met name blijkt uit figuren 10 en 11 in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel. Veroordeelde heeft de uitleg van deze figuren door de politie betwist. Echter, de rechtbank stelt vast dat veroordeelde hierover telkens wisselende verklaringen heeft afgelegd. Aanvankelijk zag figuur 11 naar zijn zeggen op de winst, daarna zou er sprake zijn van een verdeling van het verlies dan wel de schade. Vervolgens heeft veroordeelde verklaard dat ondanks het feit dat hij niet heeft geïnvesteerd wel een derde van de kosten op hem werd verhaald. Voor het feit dat er in dat geval sprake is van een vreemde verdeling, is door veroordeelde geen verklaring gegeven. De rechtbank is van oordeel dat de uitleg van veroordeelde over beide figuren onvoldoende onderbouwd en niet aannemelijk is. Uit geen van de gesprekken is gebleken dat veroordeelde verantwoordelijk werd gehouden voor kosten zonder dat er door hem was geïnvesteerd. De enige logische verklaring bij de figuren is dat er sprake is van een overzicht van de investeringen (figuur 10) en dat er na het oprollen van de productielocatie in Vorstenbosch een balans van de verloren investeringen (figuur 11) is opgemaakt. Het procesdossier biedt voldoende ondersteuning voor het feit dat er door veroordeelde is geïnvesteerd. Ook in dit geval ziet de rechtbank geen reden om af te wijken van haar eerdere oordeel dat veroordeelde in onderzoek Lima mede aangemerkt kan worden als investeerder. Hier doet het feit dat veroordeelde daarnaast mee heeft gewerkt in het lab niets aan af.
Verdeling en berekening investeringen
Veroordeelde heeft voorts betoogd dat met “ [naam 4] ” niet alleen hij, maar ook [naam 3] werd bedoeld. Dit standpunt is door veroordeelde op geen enkele manier nader onderbouwd. Ook uit de stukken volgt niet dat er met de [naam 4] meer dan één persoon werd bedoeld. De rechtbank gaat er daarom van uit dat daar waar over [naam 4] wordt gesproken, veroordeelde wordt bedoeld.
Hoewel uit de bewijsmiddelen in onderzoek Echo niet kan worden vastgesteld dat er meer dan twee investeerders betrokken zijn, heeft de officier van justitie in het voordeel van veroordeelde in haar berekening rekening gehouden met de verdeling die in onderzoek Lima naar voren is gekomen. Hierdoor wordt in plaats van de helft slechts een derde van het bedrag aan veroordeelde toegerekend. De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van deze verdeling.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat veroordeelde € 13.333,00 heeft geïnvesteerd in apparatuur en grondstoffen als aangetroffen binnen onderzoek Echo en € 62.485,00 heeft geïnvesteerd in het binnen onderzoek Lima aangetroffen lab.
Stortingen contant geld op bankrekeningOp basis van de processen-verbaal bij het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel staat vast dat er door veroordeelde € 35.160,00 op zijn rekening is gestort. De hoogte van dit bedrag is door de verdediging niet betwist. De verdediging heeft echter betoogd dat het bedrag verklaard kan worden door een schadevergoeding ter hoogte van € 21.040,00 en inkomsten uit zwart werken.
De rechtbank stelt vast dat de verdediging onvoldoende heeft onderbouwd dat de schadevergoeding van € 21.040,00 in 2009 contant aan veroordeelde is uitgekeerd. Daarnaast is het naar het oordeel van de rechtbank absoluut onaannemelijk dat veroordeelde gedurende 9 tot 11 jaren in het geheel niets uit zou hebben gegeven van een eventueel contant geldbedrag, om het daarna in drie delen alsnog op zijn rekening te storten. Dit geldt te meer nu is gebleken dat veroordeelde in ieder geval een deel van die periode nauwelijks inkomsten had. Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele verwijzing naar de schadevergoeding onvoldoende om vast te stellen dat er sprake is van een legale herkomst van dit deel van de contante stortingen.
Ook de verklaring over het zwart werken maakt onvoldoende aannemelijk dat de contante stortingen een legale herkomst hebben. Nog los van het feit dat zwart werken in beginsel geen basis biedt voor legale inkomsten, is deze stelling door de verdediging onvoldoende onderbouwd.
Wel stelt de rechtbank op basis van het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel vast dat een bedrag ter hoogte van € 650,00 kan worden verklaard met legale inkomsten. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de contante stortingen ter hoogte van € 34.510,00 niet kunnen worden verklaard met legale inkomsten.
Andere strafbare feitenOp basis van hetgeen hiervoor is overwogen stelt de rechtbank vast dat er voor € 110.328,00 niet is gebleken dat er sprake is van een legale herkomst. Uit onderzoek Proteus blijkt het gemak waarmee veroordeelde zich begaf in de wereld van de productie van harddrugs. Een wereld die over het algemeen vrij gesloten is en waarin vele contanten rondgaan. Een wereld waarin veroordeelde de juiste personen voor materialen kent en ook het vertrouwen heeft gekregen van mede investeerders. Dit duidt erop dat veroordeelde zich al langere tijd in de wereld begeeft en daarmee een status heeft opgebouwd. Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er dan ook voldoende aanwijzingen dat veroordeelde voornoemd geldbedrag heeft verkregen met andere strafbare feiten.
Conclusie
De rechtbank is op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat er sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel uit andere strafbare feiten. Zij schat dit voordeel op € 110.328,00.
4.2
Vaststelling ontnemingsbedrag
De rechtbank zal het terug te betalen bedrag vaststellen op € 110.328,00.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 110.328,00.
- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 110.328,00, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
- bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op
1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. D. van Kralingen en
mr. R.J.H. Goossens, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. van Eekelen en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 juli 2023.