ECLI:NL:RBZWB:2023:5192

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1405
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de herziening en terugvordering van de Tozo-uitkering van een zelfstandige door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over zijn uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Eiser had een Tozo-uitkering aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft deze herzien en teruggevorderd. De rechtbank behandelt de feiten en omstandigheden rondom de aanvraag en de besluiten van het college. Eiser heeft in april 2020 een Tozo-uitkering aangevraagd, maar is op 1 april 2020 uitgeschreven als algemeen directeur van zijn bedrijf. Het college heeft de uitkering ingetrokken omdat eiser niet kon aantonen dat hij in de periode van maart tot en met september 2020 recht had op de Tozo-uitkering. De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden heeft gehandeld en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn aanspraak op de uitkering te onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het college om de uitkering terug te vorderen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1405 TOZO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser,

(gemachtigde: mr. P.E.A.M. Gerritse),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college), verweerder,
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over zijn uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo).
1.1.
Met het besluit van 12 oktober 2021 heeft het college eisers Tozo-uitkering herzien en teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 27 januari 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
2.1.
Op 17 april 2020 heeft eiser bij het college een Tozo-uitkering aangevraagd voor levensonderhoud en krediet voor bedrijfskapitaal. Eiser heeft op deze aanvraag aangegeven het bedrijf [naam bedrijf] ( [naam bedrijf] ) te hebben en dat hij vanaf maart 2020 een inkomen onder het sociaal minimum heeft. Bij de aanvraag is een uittreksel van de Kamer van Koophandel (KvK) gevoegd waarop eiser als enig bestuurder van [naam bedrijf] vermeld is.
Op 13 mei 2020 heeft eiser een aanvulling op de Tozo aangevraagd.
2.2.
Met het besluit van 19 mei 2020 heeft het college aan eiser over maart tot en met mei 2020 een Tozo-uitkering (Tozo 1) toegekend.
Met het besluit van 9 juni 2020 heeft het college aan eiser een bedrijfskrediet toegekend.
2.3.
Op 9 juni 2020 heeft eiser weer een aanvraag om aanvulling van de Tozo ingediend voor levensonderhoud en bedrijfskapitaal.
Op 25 juni 2020 heeft eiser aanvragen om Tozo 2 ingediend voor levensonderhoud en bedrijfskapitaal.
2.4.
Met het besluit van 13 juli 2020 heeft het college eisers aanvraag om bedrijfskapitaal in het kader van Tozo 2 afgewezen, omdat hij het maximale bedrag al heeft gehad in Tozo 1.
Met het besluit van 30 juli 2020 heeft het college eisers Tozo 1-uitkering voor levensonderhoud over april tot en met juni 2020 herzien en gewijzigd naar maart tot en met mei 2020. Over de periode van juni tot en met september 2020 kent het college Tozo 2 voor levensonderhoud toe.
2.5.
Uit het uittreksel van de KvK van 8 september 2021 blijkt dat eiser op 1 april 2020 uit de functie algemeen directeur van [naam bedrijf] is getreden. Op dat moment is alleen
[naam directeur] nog algemeen directeur. Hij is op 1 oktober 2020 uitgetreden.
2.6.
Met de brief van 8 september 2021 heeft het college aanvullende informatie bij eiser opgevraagd. Het gaat om de jaarrekening 2020, het aandeelhoudersregister en over eisers uitschrijving uit de KvK.
Met de brief van 23 september 2021 heeft het college gerappelleerd.
2.7.
Met het primaire besluit van 12 oktober 2021 heeft het college eisers Tozo-uitkering (Tozo 1 en 2) over maart tot en met september 2020 herzien (lees: ingetrokken) en de ten onrechte betaalde uitkering van € 9.265,83 teruggevorderd.
2.8.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en op 29 november 2021 een uitgebreide e-mail gestuurd met de gang van zaken rond [naam bedrijf] .
2.10.
Eiser is op 1 oktober 2020 gaan werken voor een Belgische firma.
2.11.
Met ingang van 10 november 2020 is [naam bedrijf] in staat van faillissement verklaard.
Bestreden besluit
2.12.1.
Met het bestreden besluit van 27 januari 2022 heeft het college eisers bezwaar tegen het primaire besluit van 12 oktober 2021 ongegrond verklaard.
2.12.2.
Het college stelt dat eisers stelling dat hij tot 1 oktober 2020 eigenaar van [naam bedrijf] was zich niet verhoudt met zijn uitschrijving uit de KvK per 1 april 2020.
Eiser heeft zijn stelling dat hij wel eigenaar was en in de periode in geding geen enkel inkomen had, niet met (objectieve en controleerbare) bewijsstukken onderbouwd. Eiser heeft geen jaarrekening en aandeelhoudersregister overgelegd. Dat er geen jaarrekening zou zijn, is zeer onwaarschijnlijk omdat een [naam bedrijf] per kwartaal aangifte dient te doen en een jaarrekening moet deponeren. Eiser zou – juist als eigenaar van de [naam bedrijf] – de cijfers moeten kunnen leveren. Dat eiser de administratie heeft overgedragen komt – wat hier ook van zij – voor zijn rekening en risico. Het is aan eiser om aan te tonen dat hij geen inkomsten heeft gehad. De enkele stelling is niet voldoende. Ook dat eiser niet in staat is het aandeelhoudersregister te overleggen is niet aannemelijk, nu hij volgens eigen zeggen tot het faillissement eigenaar is geweest.
Het college stelt daarom dat onvoldoende is aangetoond dat eiser aanspraak had op een Tozo-uitkering.

Beroep

3.1.
Eiser stelt dat er goede redenen zijn waarom hij per 1 april 2020 op papier is uitgetreden als algemeen directeur en niet in staat is een aantal stukken te verstrekken. Volgens eiser is er voldoende aanleiding om hem over de periode in geding aan te merken als feitelijk leidinggevende van [naam bedrijf] en als zelfstandige en heeft hij voldoende informatie verstrekt op grond waarvan zijn recht op Tozo 1 en 2 kan worden vastgesteld.
3.2.
Eiser had met [naam directeur] een koopovereenkomst gesloten om [naam bedrijf] door aandelentransactie over te nemen. Het was daarbij de bedoeling dat eiser per 1 april 2020 zou uittreden. Daarom is [naam directeur] op 1 januari 2020 als medebestuurder benoemd en heeft eiser zich met ingang van 1 april 2020 als bestuurder uitgeschreven bij de KvK. Als gevolg van de coronapandemie is de handel van [naam bedrijf] echter volledig stil komen te liggen en heeft [naam directeur] eiser laten weten [naam bedrijf] niet op basis van de gemaakte afspraken over te willen nemen. De aandelenoverdracht is afgezegd en de koopovereenkomst ontbonden. Eiser is vervolgens tot 1 oktober 2020 (feitelijk) als bestuurder van [naam bedrijf] blijven optreden. Dit blijkt onder meer uit eisers brief van 29 november 2021, de verklaring van [naam directeur] van 24 juni 2023, de handelingen die eiser namens [naam bedrijf] heeft verricht en de correspondentie van de curator. De curator heeft ook geen aanwijzingen gevonden dat eiser per 1 april 2020 door de vergadering van aandeelhouders uit zijn statutair bestuurderschap is ontslagen. Per abuis is echter vergeten eiser weer als bestuurder van [naam bedrijf] in de KvK in te schrijven.
3.3.
Medio augustus 2020 heeft [naam directeur] twee geïnteresseerden, [naam persoon 1] en [naam persoon 2] , gevonden voor de webshop van [naam bedrijf] , het onderdeel dat nog enigszins omzet genereerde. De administratie, het klanten- en leveranciersbestand van [naam bedrijf] is door [naam directeur] op 1 oktober 2020 volledig en compleet aan hen overgedragen. De aandelenoverdracht heeft medio oktober 2020 plaatsgevonden. Eiser is in september 2020 bij een ander bedrijf activiteiten gaan verrichten, maar tot die tijd is hij de facto bestuurder van [naam bedrijf] gebleven, ondanks uitschrijving bij de KvK. Inschrijving bij de KvK is echter niet doorslaggevend voor de vraag of er sprake is van bestuurderschap. Het feitelijk bestuurderschap is eerst beëindigd als er sprake is van een rechtsgeldig vennootschappelijk ontslagbesluit en er is geen vergadering van aandeelhouders geweest waarin eiser ontslag als bestuurder is verleend.

Wettelijk kader

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

4.1.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college op goede gronden eisers Tozo-uitkering voor levensonderhoud over de periode van maart tot en met september 2020 (Tozo 1 en 2) heeft ingetrokken en teruggevorderd.
4.2.
Het college heeft eisers Tozo-uitkering ingetrokken en teruggevorderd omdat niet is gebleken dat eiser over deze periode eigenaar was van [naam bedrijf] /dat hij zelfstandige was en evenmin is gebleken wat zijn inkomsten uit [naam bedrijf] waren.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is een besluit tot intrekking een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bestuursorgaan rust. Indien de belanghebbende niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor intrekking als als gevolg van de schending niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in welke mate belanghebbende recht heeft op uitkering.
4.4.
Uit de Tozo en Nota van Toelichting [1] daarop blijkt dat een uitkering voor levensonderhoud kan worden verleend aan de zelfstandige wiens bedrijf financieel is geraakt door de coronacrisis. Als het inkomen als gevolg van de coronacrisis is gedaald tot onder het sociaal minimum kan een beroep op de Tozo worden gedaan. Zelfstandige is degene die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf en ten minste 1.225 uur per jaar besteedt aan werkzaamheden voor het bedrijf en alleen of samen met degene met wie hij het bedrijf uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf heeft en de financiële risico’s daarvan draagt.
4.5.
Eiser is, blijkens het uittreksel van de KvK, op 1 april 2020 uitgeschreven als algemeen directeur van [naam bedrijf] . Hij heeft daarvan in strijd met de inlichtingenplicht geen melding gemaakt bij het college. Dat eiser niet langer stond ingeschreven bij de KvK is een aanwijzing dat [naam bedrijf] niet langer zijn bedrijf was en/of dat eiser niet langer zelfstandige was. Het ligt daarom op eisers weg om aannemelijk te maken dat dat nog wel het geval was. En voorts dat [naam bedrijf] financieel is geraakt door de coronacrisis, zodanig dat eiser een inkomen onder het sociaal minimum had.
4.6.
Met de brief van 8 september 2021 heeft het college aan eiser gevraagd om de jaarrekening 2020 en het aandeelhoudersregister en vragen gesteld over zijn uitschrijving uit de KvK. Met de (aangetekende) brief van 23 september 2021 heeft het college eiser gerappelleerd.
Pas in bezwaar heeft eiser echter antwoord gegeven op de vragen van het college. Volgens eiser komt dat omdat hij voormelde brieven nooit heeft gehad. Uit de stukken blijkt dat eiser de aangetekende brief van 23 september 2021 niet heeft afgehaald bij het PostNL-punt. Dat dient voor zijn rekening en risico te blijven. Bovendien heeft eiser in bezwaar dan wel de vragen van het college beantwoord maar hij heeft niet de jaarrekening en het aandeelhoudersregister overgelegd. Volgens eiser is er nooit een jaarrekening geweest en heeft hij de administratie en het aandeelhoudersregister niet, omdat die zijn overgedragen aan de nieuwe partij respectievelijk de curator.
4.7.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat eiser niet een kopie van deze stukken zou kunnen verkrijgen van die nieuwe partij of de curator. Daarnaast had van eiser, als (voormalig) bestuurder en eigenaar van [naam bedrijf] , verwacht mogen worden dat hij een kopie van deze stukken zelf zou bewaren. Dat hij deze stukken niet kan overleggen dient daarom eveneens voor zijn rekening en risico te blijven. Alhoewel uit de antwoorden van eiser en de door hem overgelegde stukken wellicht zou kunnen worden afgeleid dat [naam bedrijf] na 1 april 2020 nog steeds (mede) zijn bedrijf was, is onduidelijk gebleven of en in hoeverre dat bedrijf – en daarmee eiser – financieel is geraakt door de coronacrisis en of eiser als gevolg daarvan een inkomen had onder sociaal minimum. Daarbij vindt de rechtbank relevant dat eiser heeft erkend dat een onderdeel van [naam bedrijf] – namelijk de webshop – nog wel (enige) omzet genereerde. Verder is uit de stukken gebleken van onttrekking van grote bedragen aan [naam bedrijf] na 1 april 2020 en betaling van substantiële bedragen aan eiser, waardoor eraan getwijfeld kan worden of de financiële situatie van [naam bedrijf] en eiser zodanig was dat ten tijde in geding recht op een Tozo-uitkering bestond.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank komt tot de slotsom dat, nu de financiële situatie van [naam bedrijf] en eiser onduidelijk zijn gebleven, niet vaststaat dat eiser in de periode in geding recht had op een Tozo-uitkering. Het college was als gevolg daarvan gehouden om eisers Tozo-uitkering over de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 in te trekken en de teveel betaalde uitkering van € 9.265,83 terug te vorderen. Dringende redenen om daarvan af te zien zijn niet gesteld noch gebleken.
5.1
Het bestreden besluit houdt stand. Het beroep is ongegrond. Eiser heeft daarom geen recht op vergoeding van zijn griffierecht of proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier op 21 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers
Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
zelfstandige: de rechthebbende, bedoeld in artikel 11, van de wet die achttien jaar of ouder is maar de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande en die;
a. voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan;
b. ten minste 1.225 uur per jaar besteedt aan werkzaamheden voor het bedrijf of zelfstandig beroep; en
c. alleen of samen met degene met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep heeft en de financiële risico’s daarvan draagt.
Artikel 2
1. Algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van dit besluit kan worden verleend aan de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2, van de Handelsregisterwet 2007 en schriftelijk verklaart dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19.
Artikel 5
In de verklaring wordt door de aanvrager van algemene bijstand het volgende verklaard en de volgende informatie verstrekt:
a. dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19, voorzien van een toelichting;
b. dat hij voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd, verwacht een in aanmerking te nemen inkomen te hebben dat lager is dan de bijstandsnorm; en
c. voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd een opgave van het inkomen dat hij heeft verworven of verwacht te gaan verwerven.
Participatiewet
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
2. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand:
a. anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Staatsblad 2020, nr. 118