ECLI:NL:RBZWB:2023:5177

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 23_3032
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om documenten op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat de minister voor Natuur en Stikstof niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo). Eiser heeft verzocht om documenten die betrekking hebben op de correspondentie van minister Van der Wal met de Europese Commissie en andere correspondentie met de EU over stikstof in Nederland in de periode van 2022 tot en met 31 maart 2023. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank stelt vast dat eiser te vroeg in beroep is gegaan, omdat de termijn van twee weken in de ingebrekestelling nog niet was verstreken. Echter, omdat de termijn inmiddels is verstreken en de minister nog steeds geen besluit heeft genomen, oordeelt de rechtbank dat het beroep toch ontvankelijk is. Eiser heeft zijn aanvraag op 31 maart 2023 ingediend, en de minister had uiterlijk op 12 mei 2023 moeten beslissen. Aangezien de minister nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen.

De rechtbank legt de minister een beslistermijn op van tien weken na verzending van de uitspraak, in plaats van de gebruikelijke termijn van twee weken, gezien de omstandigheden. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, de minister de opgelegde termijn moet respecteren en het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3032

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

en

de minister voor Natuur en Stikstof.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek (aanvraag) op grond van de Wet open overheid (Woo) van 31 maart 2023. Eiser heeft verzocht om documenten die, kort samengevat, betrekking hebben op de brief/correspondentie vanuit minister Van der Wal aan de heer Sinkevičius van de Europese Commissie en op de overige correspondentie met de EU rondom stikstof in Nederland in de tijdsperiode 2022 tot en met 31 maart 2023.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Eiser is te vroeg in beroep gegaan. De termijn van twee weken die in de ingebrekestelling staat, was namelijk nog niet voorbij toen eiser het beroep indiende. De hoofdregel is dan dat het beroep niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen.
3.1.
In dit geval vindt de rechtbank dat het beroep tóch ontvankelijk is, omdat de termijn inmiddels is verstreken en de minister nog steeds geen besluit heeft genomen.
4. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 31 maart 2023. De minister moet binnen vier weken beslissen op de aanvraag. [2] De minister had dus uiterlijk op 12 mei 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de minister moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft de minister op 13 mei 2023 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan de minister worden opgelegd?
5. Omdat de minister nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen.
5.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de minister dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen. De minister heeft uitgelegd dat hij meer tijd nodig heeft om te beslissen omdat in het kader van een ander Woo-verzoek de opgevraagde informatie al wordt gezocht. De inventarisatie is naar verwachting in de loop van juli 2023 afgerond, daarna begint het proces van het beoordelen van de documenten en zienswijzen uitvragen. Tot slot kan het Woo-besluit geformuleerd en ondertekend worden, de inventarislijst opgesteld worden en de documenten voor zover noodzakelijk gelakt worden. De minister verwacht medio oktober 2023 een besluit te kunnen nemen. Gelet op het belang van eiser om zo snel mogelijk een besluit te ontvangen op zijn Woo-verzoek en de verwachting dat de inventarisatie al in de loop van juli 2023 is afgerond, krijgt de minister niet de volledig gevraagde termijn. De minister moet daarom het besluit nemen binnen tien weken na het verzenden van de uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan de minister opgelegd?
6. De rechtbank bepaalt dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de minister de onder 5.1. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister de onder 6. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
8. Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 21 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 4.4, eerste en tweede lid, van de Woo.