ECLI:NL:RBZWB:2023:514

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 20_10370
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.A. Kartsten-Badal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in WIA-uitkeringszaak na intrekking beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over een WIA-uitkering. De verzoeker had in eerste instantie een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het UWV had dit besluit later gehandhaafd na bezwaar. De verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van het UWV. Tijdens de zitting op 22 februari 2022 is het onderzoek heropend en is er een deskundigenonderzoek gelast. Op 16 november 2022 heeft het UWV het bestreden besluit ingetrokken en de verzoeker recht gegeven op een IVA-uitkering vanaf 17 september 2019. Hierop heeft de verzoeker zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om een proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV tegemoet is gekomen aan de verzoeker door de IVA-uitkering toe te kennen. De rechtbank heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 5.026,45, inclusief kosten voor rechtsbijstand en deskundigen. Daarnaast heeft de rechtbank het UWV verplicht om het griffierecht van € 48,- te vergoeden aan de verzoeker. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10370

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.H.G. in de Braekt),
en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

(gemachtigde: mr. B.N. van Driel).

Procesverloop

1.1
Bij besluit van 27 augustus 2019 (primair besluit) heeft het UWV bepaald dat verzoeker per 17 september 2019 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 44,24%. In het besluit van 23 november 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV de bezwaren van verzoeker ongegrond verklaard en het primair besluit gehandhaafd.
1.2
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het onderzoek ter zitting in de beroepszaak heeft plaatsgevonden op 22 februari 2022. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na de zitting van 22 februari 2022 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend en een deskundigenonderzoek door een verzekeringsarts gelast. De deskundige heeft op 21 juli 2022 aan de rechtbank gerapporteerd.
1.3
Bij besluit van 16 november 2022 heeft het UWV het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten dat verzoeker vanaf 17 september 2019 recht heeft op een IVA-uitkering. Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Het UWV heeft de rechtbank meegedeeld dat hij akkoord is met een proceskostenveroordeling conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), maar dat de BTW over de verzochte deskundigenkosten afgewezen dient te worden, omdat verzoeker deze kan verrekenen.

Overwegingen

2.1
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2.2
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb. Nu het UWV verzoeker alsnog vanaf 17 september 2019 een IVA-uitkering toekent, is het UWV tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker.
2.3
Bij het nieuwe besluit heeft het UWV al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1). De kosten voor de door verzoeker ingeschakelde deskundige stelt de rechtbank vast – conform de door verzoeker ingediende facturen – op € 3.352,45. Nu de factuur van de rapportages op naam van de gemachtigde van verzoeker is gesteld en deze de betreffende BTW kan verrekenen, wijst de rechtbank het verzoek van het UWV toe om de deskundigenkosten exclusief BTW toe te wijzen. In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding € 5.026,45.
2.4
De rechtbank wijst erop dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot het UWV moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 5.026,45.
Deze uitspraak is gedaan op 16 januari 2023 door mr. R.A. Kartsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.