ECLI:NL:RBZWB:2023:5132

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
02/118511-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzetwitwassen met verbeurdverklaring van contant geld

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1999, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juli 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van witwassen van een bedrag van € 8.000,00. Tijdens de zitting op 30 juni 2023 heeft de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, zijn standpunt kenbaar gemaakt, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A. Huseinovic, pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld niet geloofwaardig was en dat de bewijsstukken niet overeenkwamen met zijn verklaring. De rechtbank concludeerde dat er een gerechtvaardigd vermoeden was dat het geld van misdrijf afkomstig was. De verdachte had een bedrag van € 9.000,00 bij zich, waarvan de rechtbank aannam dat € 8.000,00 van hem was. De rechtbank achtte opzetwitwassen wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de medeverdachten vrij van medeplichtigheid. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 27 dagen voorwaardelijk, en de rechtbank verklaarde het bedrag van € 8.000,00 verbeurd. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 420 bis van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/118511-22
vonnis van de meervoudige kamer van 14 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 1999 te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] )
wonende te [adres01] ( [postcode01] ) [plaats01] ( [land01] )
raadsvrouw mr. A. Huseinovic, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 juni 2023, waarbij de officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen van € 8.000,00.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetwitwassen. Het geldbedrag is aangetroffen en verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer dit bedrag bij zich had. Verdachte heeft voorts een verklaring afgelegd over de herkomst van het geld en ter onderbouwing hiervan bewijsstukken overgelegd. Deze bewijsstukken stroken echter niet met de verklaring van verdachte. De verklaring is daarom op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Verdachte heeft een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd. Deze verklaring is onderbouwd met bewijsstukken. Er kan niet worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aantreffen grote hoeveelheid contant geld
Op woensdag 11 mei 2022 heeft de politie een witte Ford Transit met Franse kenteken gecontroleerd. In dit busje zaten drie mannen, onder wie verdachte. Door [medeverdachte01] is de laadruimte geopend, waarna hij een koffer die in deze laadruimte lag opende. In deze koffer bleken twee bundels met geld te liggen van in totaal € 20.000,00. Het aantreffen van deze bundels was reden voor de politie om het busje verder te doorzoeken. Onder de bijrijdersstoel werden nog twee geldbundels aangetroffen. Ook in de tas van [medeverdachte01] en het nektasje van [medeverdachte02] werd een contant geldbedrag aangetroffen. In totaal is er door de politie € 35.345,35 aangetroffen.
[medeverdachte01] heeft bij de politie verklaard dat € 12.000,00 van het in de koffer aangetroffen bedrag van hem was. In de koffer is in totaal € 20.000,00 aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer € 9.000,00 bij zich had en zijn geld samen met het geld van zijn neef ( [medeverdachte01] ) in de koffer heeft geplaatst. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat 8.000,00 van het aangetroffen geld van verdachte was. Dat komt ook overeen met het bedrag in de tenlastelegging.
Door alle verdachten is verklaard dat zij op weg waren naar Rotterdam om een kleine vrachtauto/transportbusje te kopen. De verklaringen van de verdachten over het doel van de reis roepen bij de rechtbank veel vragen op. De verklaringen lopen op enkele punten ook uiteen. Het is echter niet de bestemming van het geld, maar de herkomst van het geld waarnaar de rechtbank moet kijken bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van witwassen. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
Toetsingskader
Voor een bewezenverklaring van witwassen moeten er feiten en omstandigheden aanwezig zijn die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp, in casu een groot contant geldbedrag, van misdrijf afkomstig is. Indien van een dergelijk vermoeden sprake is, mag worden verlangd van verdachte dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Dit houdt overigens niet in dat een verdachte aannemelijk moet maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De bewijslast ligt immers bij het Openbaar Ministerie en verdachte hoeft zijn onschuld niet te bewijzen. Indien er sprake is van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Met “op voorhand’’ wordt bedoeld: voorafgaand aan eventueel onderzoek van het Openbaar Ministerie naar de verklaring van de verdachte.
Vermoeden van witwassen
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden in de zaak van verdachte van dien aard zijn dat hiermee een gerechtvaardigd vermoeden is dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig is. Er is een groot, contant geldbedrag aangetroffen. Het fysieke vervoer van grote bedragen in contanten brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich. Het vermoeden is door de verdediging ook niet weersproken.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij ongeveer € 9000,00 bij zich had. Een deel hiervan zou hij van zijn Franse en een deel van zijn Marokkaanse rekening af hebben gehaald. Van deze 9000 euro zou verdachte al een deel in Frankrijk hebben gelegd. Het overige deel zou hij mee hebben genomen vanuit Marokko. Het geld zou hij beetje bij beetje van de bank hebben gehaald totdat hij in totaal € 9000,00 bij elkaar had. Ter onderbouwing van zijn verklaring heeft verdachte op eigen initiatief stukken aan de politie gestuurd via zijn raadsvrouw.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de aangeleverde stukken de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd op belangrijke punten niet ondersteunen. Allereerst volgt uit de door verdachte gestuurde bankafschriften niet dat verdachte de geldbedragen beetje bij beetje heeft opgenomen of hierover kon beschikken. De raadsvrouw van verdachte heeft dit op zitting ook bevestigd.
Daarnaast heeft verdachte een schriftelijke verklaring gestuurd van zijn neef, [naam01] , waarin deze neef schrijft dat hij verdachte € 5.000,00 heeft geleend. Verdachte heeft bij de politie echter niets verklaard over geld dat hij van zijn neef heeft geleend. Dit is pas naar voren gekomen in de via de raadsvrouw gestuurde stukken. Op zitting heeft verdachte wel verklaard dat hij € 5.000,00 heeft geleend van zijn neef, maar zijn verklaring over deze lening strookt niet geheel met de verklaring van zijn neef. Verdachte heeft op zitting namelijk verklaard dat hij de lening is aangegaan in december 2021, terwijl dit volgens de verklaring van zijn neef in januari 2022 was. De rechtbank heeft verdachte op zitting gevraagd naar het doel van de lening. Daarop heeft hij geantwoord dat het de bedoeling was om te investeren. Hij kon echter niet duidelijk maken wanneer en waarin hij wilde investeren. Ook nieuw was de verklaring op zitting van verdachte dat hij dat van zijn neef geleende geld bij [medeverdachte01] had gelegd voordat verdachte medio april 2022 naar Marokko vloog. Ook nadat verdachte heeft geprobeerd uit te leggen, is het de rechtbank volstrekt onduidelijk waarom hij dit geld bij [medeverdachte01] zou hebben gelegd en niet gewoon bij zijn neef heeft gelaten in de periode dat verdachte naar eigen zeggen nog geen investeringsdoel had gevonden. De rechtbank vindt deze verklaring volstrekt onlogisch.
De rechtbank concludeert dat verdachte wisselend heeft verklaard over de herkomst van het geld en dat de door hem aangeleverde stukken zijn oorspronkelijke verklaring over hoe hij het geld heeft verkregen op belangrijke punten niet ondersteunen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand volstrekt onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geld. Het zo door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en verdachte dat wist. De rechtbank is dan ook van oordeel dat opzetwitwassen wettig en overtuigend bewezen kan worden, zoals hierna onder 4.4 weergegeven. Niet bewezen kan worden dat de medeverdachten wisten of moesten weten dat het geld van verdachte uit een misdrijf afkomstig was. Van medeplegen zal rechtbank verdachte daarom vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 11 mei 2022, te Halsteren, gemeente Bergen op Zoom, een geldbedrag, te weten in totaal € 8.000,-, voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat geldbedrag
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier weken, met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht geen gevangenisstraf op te leggen die langer is dan het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van € 8.000,00. Witwassen heeft een ontwrichtende werking op het financieel en economisch verkeer en de openbare orde. Bovendien wordt door witwaspraktijken de onderliggende criminaliteit in stand gehouden en bevorderd.
De rechtbank heeft acht geslagen op de straffen die doorgaans in dit soort zaken worden opgelegd. In beginsel rechtvaardigt het feit zoals door verdachte gepleegd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die het voorarrest van verdachte overstijgt. De rechtbank ziet echter reden om hiervan af te wijken. Hoewel de redelijke termijn niet is geschonden, is het feit al weer van enige tijd geleden en niet is gebleken dat verdachte daarna opnieuw de fout in is gegaan.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 27 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
Van het in beslag genomen geld uit de koffer behoort € 8.000,00 toe aan verdachte en het strafbare feit is begaan met betrekking tot dit geld. Daarom zal de rechtbank dit deel van het geld uit de koffer verbeurd verklaren. Bij vonnis van gelijke datum is [medeverdachte01] vrijgesproken en aan hem is de teruggave gelast van het overige geld uit de koffer.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 420 bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

opzetwitwassen

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 27 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten;
* € 8.000,00 van goednummer PL2000-2022120003-2459696.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 juli 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.