ECLI:NL:RBZWB:2023:513

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 20_9780
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering door UWV na beoordeling arbeidsongeschiktheid

Op 26 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV, waarbij de eiser beroep had ingesteld tegen de weigering van een WIA-uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, die eerder als productiemedewerker werkte, zich op 8 september 2015 ziek meldde en in 2017 een WIA-uitkering aanvroeg. Het UWV had eerder al een WIA-uitkering geweigerd, omdat de eiser voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een aantal rapportages van deskundigen, waaronder psychiater [naam psychiater1], concludeerde de rechtbank dat de medische beoordeling van het UWV zorgvuldig was en dat de beperkingen van de eiser correct waren weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De rechtbank oordeelde dat de door het UWV geselecteerde functies passend waren en dat de eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat het UWV terecht de WIA-uitkering had geweigerd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 26 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9780 WIA

uitspraak van 26 januari 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV, kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 oktober 2020 (het bestreden besluit) van het UWV over de weigering aan hem een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 21 oktober 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.B.A. van Grinsven. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 1 november 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om een psychiater nader onderzoek te laten verrichten.
Op 21 maart 2022 heeft (niet praktiserend) psychiater [naam psychiater1] van het DC Expertise Centrum een rapport uitgebracht. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV heeft hier in een rapportage van 21 april 2022 op gereageerd. Op 9 september 2022 heeft ook eiser zijn reactie op het rapport kenbaar gemaakt. De verzekeringsarts b&b heeft daar in een rapportage van 3 november 2022 op gereageerd.
Nadat geen van de partijen, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft aangegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek op 30 december 2022 gesloten.

Feiten en omstandigheden

1. Eiser is werkzaam geweest als productiemedewerker. Op 8 september 2015 heeft hij zich ziek gemeld wegens diverse lichamelijke klachten. Bij besluit van 2 augustus 2017 heeft het UWV geweigerd aan hem een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eisers bezwaar tegen dat besluit is bij beslissing op bezwaar van 16 februari 2018 ongegrond verklaard. Deze rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep bij uitspraak van 25 oktober 2018 ongegrond verklaard (zaaknummer BRE 18/2231 WIA).
Met ingang van 5 september 2017 ontving eiser een WW-uitkering. Op 21 februari 2018 heeft hij zich vanuit die situatie ziek gemeld wegens toegenomen psychische klachten. Het UWV heeft een ZW-uitkering aan eiser toegekend. Op 2 december 2019 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd.
Bij besluit van 12 maart 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV geweigerd per 19 februari 2020 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Wettelijk kader

2. Volgens artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Op grond van artikel 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten wordt bij bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen in aanmerking genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen. Deze arbeid wordt nader omschreven in de vorm van ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies. Deze functies vertegenwoordigen ieder ten minste drie arbeidsplaatsen.

Medische beoordeling

3. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts b&b van het UWV.
3.1
De verzekeringsarts b&b stelt dat uit wat eiser heeft aangevoerd en uit de brief van 16 februari 2020 van psychiater [naam psychiater2] van PsyQ geen andere diagnoses naar voren komen dan reeds door de verzekeringsarts is vastgesteld. Volgens de verzekeringsarts b&b is er zeker geen sprake van een ernstige depressie, hooguit van een matig depressief beeld. Eiser is langdurig onder behandeling geweest van PsyQ, maar dat lijkt tot op heden weinig effect te hebben gehad. De oorzaak lijkt gelegen in systeemproblematiek; eiser wordt in vele opzichten ontlast door het systeem (met name zijn vrouw). Dit werkt een passieve coping in de hand. Het totale gebrek aan zinvolle dagbesteding doet de mentale en lichamelijke conditie afnemen. Eiser moet juist geactiveerd worden – het bestendigen van de ziekterol werkt anti-revaliderend. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat ten aanzien van aandacht, concentratie en overige cognitieve functies geen bijzonderheden waarneembaar zijn. Er is bij eiser dus geen sprake van een ernstige beperking op het item concentreren/vasthouden van de aandacht. Gezien de diagnostiek is er wel sprake van een geringe beperking op dit aspect, wat tot uiting komt in de beperkingen op het item werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 4 februari 2020.
3.2
Eiser voert aan dat het oordeel van de verzekeringsarts b&b niet aansluit bij de door [naam psychiater2] gediagnosticeerde ernstige depressie. Die diagnose kan niet zomaar terzijde geschoven worden. Verder spreekt de verzekeringsarts b&b nadrukkelijk over passieve coping, terwijl uit de brief van [naam psychiater2] volgt dat door eiser inspanningen worden geleverd om bijvoorbeeld meer invulling te geven aan zijn rol als vader en partner. Dit komt ook naar voren in de brief van revalidatiearts [naam revalidatiearts] van Revant van 1 februari 2019. Er lijkt weinig oog te zijn voor de specifieke (mogelijk ook cultureel bepaalde) omstandigheden van het geval, zoals acceptatieproblematiek en schaamte. Bovendien sprak de verzekeringsarts bij de eerstejaars ZW-beoordeling wel van slechte concentratie en aandacht en een slecht geheugen. De beperkte aandachtspanne wordt door [naam revalidatiearts] bovendien zowel in zijn brief van 23 november 2017 als in zijn brief van 1 februari 2019 nadrukkelijk benoemd. Eiser verzoekt de rechtbank om een deskundige te benoemen om nader onderzoek te doen.
3.3
De rechtbank heeft in het verschil tussen de diagnose van [naam psychiater2] enerzijds en de conclusies van de verzekeringsarts b&b ten aanzien van de ernstmaat van de depressie van eiser anderzijds aanleiding gezien een deskundige in te schakelen om nader onderzoek te doen. Uit het rapport van deskundige [naam psychiater1] volgt dat eiser voldoet aan de DSM 5-classificatie van een somatisch-symptoomstoornis. De enigszins aangezette klachtenpresentatie van eiser, de waargenomen discrepantie tussen deze presentatie en de bevindingen van [naam psychiater1] bij status mentalis onderzoeken, de verhoogde suggestibiliteit en de zeer sterke preoccupatie van eiser met zijn klachten, passen bij deze stoornis. Dit komt ook overeen met de diagnostische overweging van [naam psychiater2] . Verder stelt [naam psychiater1] dat het aannemelijk is dat eiser als reactie op zijn fysieke klachten en met name het verlies van zijn baan en sociale rol een depressieve stoornis heeft ontwikkeld. Er is sprake van een sombere en verdrietige stemming met aanwijzingen voor anhedonie en vitaal depressieve kenmerken in het kader van een depressieve stemmingsstoornis. Volgens [naam psychiater1] wordt voldaan aan de criteria van de diagnose depressieve stoornis, eenmalige episode. Op basis van zijn bevindingen bij status mentalis onderzoek schat [naam psychiater1] de ernstmaat in als licht tot matig. Daarbij merkt hij op dat het betrouwbaar vaststellen van de ernstmaat bemoeilijkt wordt door de specifieke klachtenpresentatie van eiser en zijn sterke neiging tot passiviteit en de sterke regressieve tendensen. Tot slot geeft hij aan in te kunnen stemmen met de door het UWV vastgestelde belastbaarheid.
3.4
In zijn rapportage van 21 april 2022 stelt de verzekeringsarts b&b dat hij zich volledig kan vinden in de conclusies die [naam psychiater1] in zijn rapportage heeft getrokken. De beperkingen samenhangend met de geschetste aandoeningen van eiser zijn momenteel licht tot matig, waarbij aannemelijk is dat deze beperkingen rond de datum in geding ook aanwezig waren. Het deskundigenrapport vormt voor het UWV dan ook geen aanleiding om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
Eiser heeft in reactie hierop gesteld dat [naam psychiater1] aangeeft dat hij geen depressieve indruk maakt, terwijl hij anderzijds stelt dat eisers psychische spankracht kwetsbaar oogt. Uiteindelijk stelt hij dat sprake is van een licht tot matige depressieve stoornis, waarbij hij een slag om de arm houdt voor wat betreft zijn inschatting van de ernstmaat vanwege mogelijk cultureel gerelateerde factoren. Er is relatief recent een GGZ-standaard ‘Diversiteit’ tot stand gekomen, waarin wordt gewezen op specifieke kenmerkende elementen bij mensen met een migratieachtergrond, zoals schaamte. Dit lijkt bij eiser ook te spelen. Volgens eiser zijn de culturele factoren in de beoordeling door de deskundige onderbelicht gebleven.
Op 3 november 2022 heeft de verzekeringsarts b&b in reactie hierop gerapporteerd dat eiser geen nieuwe medische informatie of medische argumenten aanvoert om te twijfelen aan de juistheid van de psychiatrische expertise van [naam psychiater1] .
3.5
Uit vaste rechtspraak volgt dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door haar ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich hier voor. Het deskundigenrapport van [naam psychiater1] geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent.
[naam psychiater1] heeft in zijn rapport opgemerkt dat het vaststellen van de ernstmaat van de depressie van eiser bemoeilijkt wordt door onder andere zijn enigszins aggraverende klachtenpresentatie. Volgens [naam psychiater1] hangt dit mogelijk ook samen met een cultuur gebonden wijze om het geestelijk lijden te communiceren. In tegenstelling tot wat eiser stelt, geeft [naam psychiater1] in het expertiserapport dus wel rekenschap van culturele factoren. Dit maakt echter niet dat eiser zwaarder beperkt moet worden geacht dan is aangenomen door de deskundige en de verzekeringsarts b&b. Er zijn door eiser bovendien geen medische stukken aangeleverd die daartoe aanleiding geven.
Er is dan ook geen reden om de conclusie van de deskundige niet te volgen dan wel om de medische beoordeling door het UWV onvoldoende zorgvuldig of onvoldoende gemotiveerd te achten. Dit betekent dat de rechtbank de conclusie van de deskundige volgt dat met de FML van 4 februari 2020 de beperkingen van eiser op juiste wijze zijn weergegeven.

Arbeidsdeskundig oordeel

4.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker (samenstellen producten) (Sbc-code 111180), monteur printplaten (Sbc-code 267051) en magazijn, expeditiemedewerker (Sbc-code 111220).
4.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 10 maart 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 12 oktober 2020
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.

Conclusie

5. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 19 februari 2020 heeft vastgesteld op 24,50%. Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd.
6. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 26 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.