ECLI:NL:RBZWB:2023:5123

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
02-162058-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting en poging tot oplichting met meerdere slachtoffers

Op 19 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van oplichting en een poging tot oplichting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 5 juli 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte was betrokken bij meerdere oplichtingszaken, waarbij hij samen met medeverdachten slachtoffers heeft benaderd met valse verhalen om hen te misleiden en geld afhandig te maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor enkele van de ten laste gelegde feiten, zoals afpersing en heling van niet-openbare gegevens, en heeft de verdachte op die punten vrijgesproken. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende bewijs was voor het medeplegen van oplichting en een poging tot oplichting, waarbij de verdachte gebruik maakte van de bankrekeninggegevens van slachtoffers. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij enkele vorderingen niet-ontvankelijk zijn verklaard omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank heeft de schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 3] toegewezen tot een bedrag van € 3.500,-, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, waarbij de rechtbank rekening hield met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de aanbevelingen van de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/162058-22
vonnis van de meervoudige kamer van 19 juli 2023
in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
wonende [woonadres]
raadsvrouw: mr. C.E.J.E. Kouijzer, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 juli 2023, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Daarnaast zijn de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen behandeld, waarbij mr. R.W. van Voorst Vader als gemachtigde is opgetreden namens één van hen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er -kort en feitelijk weergegeven- op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
1) het medeplegen van afpersing van [benadeelde 1] ;
2) het medeplegen van oplichting van vijf personen;
3) het medeplegen van een poging tot oplichting van twee personen;
4) het medeplegen van afpersing van [benadeelde 2] ;
5) het medeplegen van witwassen;
6) heling van niet-openbare gegevens en
7) het medeplegen van oplichting van vijf personen.

3.De voorvragen

Geldigheid dagvaarding
De raadsvrouw heeft met betrekking tot feit 5 bepleit dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard. Het is onvoldoende duidelijk waartegen verdachte zich heeft moeten verdedigen, nu hetgeen hem onder feit 5 wordt verweten niet voldoende is geconcretiseerd en daarmee niet voldoet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een ‘obscuur libel’ gelet op de inhoud van het dossier en de daarop ter zitting gegeven toelichting vanuit het Openbaar Ministerie.
De rechtbank stelt vast dat hetgeen verdachte onder feit 5 wordt verweten het medeplegen van witwassen betreft van goederen en/of geld. Er is (in ieder geval vóór de inhoudelijke behandeling) geen nadere concretisering hiervan gegeven. De rechtbank is van oordeel dat bij de bestudering van de inhoud van het strafdossier er meerdere mogelijkheden zijn waarop het ten laste gelegde witwasdelict betrekking kan hebben, en dat het dossier niet duidelijk maakt welke van die mogelijkheden aan verdachte worden toegeschreven. Gelet op het feit dat er geen nadere feitelijke omschrijving is gegeven van dit feit, is het op voorhand voor de verdediging en de rechtbank niet duidelijk geworden welk verwijt verdachte wordt gemaakt en waartegen hij zich dient te verdedigen, en de rechtbank zich op kan voorbereiden. Het feit dat de officier van justitie op zitting heeft aangegeven dat de verdenking omtrent het witwassen betrekking heeft op de contant gestorte bedragen van
€ 12.000,- is in het licht van het voorafgaande een te late toelichting.
De rechtbank komt tot de conclusie dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 261 Sv. De dagvaarding wordt daarom voor wat betreft feit 5 nietig verklaard.
Bevoegdheid rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging en officier van justitie hebben zich voorafgaand aan de zitting op het standpunt gesteld dat de vordering aanpassing omschrijving feiten tenlastelegging, zoals bedoeld in artikel 314a Sv, voor wat betreft feit 7 moet worden afgewezen.
De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Het instellen of voortzetten van die vervolging dient in dat geval onverenigbaar te zijn met de beginselen van een goede procesorde. Zo'n uitzonderlijk geval doet zich zonder meer voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of is voortgezet, nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen bij verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat bij de pro forma zitting van 4 mei 2023 door de officier van justitie is toegezegd dat de definitieve tenlastelegging niet zal afwijken van de voorlopige tenlastelegging. Op de voorlopige tenlastelegging is feit 7 niet opgenomen, maar op grond van artikel 314a Sv is dit feit alsnog toegevoegd aan de huidige tenlastelegging. De rechtbank is van oordeel dat de door het Openbaar Ministerie gedane uitlatingen op
4 mei jongstleden bij verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet voor een zevende feit zou worden vervolgd. Het indienen van een vordering aanpassing omschrijving feiten, waarop alsnog een zevende feit is toegevoegd, doet daaraan afbreuk. Gelet op de beginselen van een goede procesorde is de rechtbank daarom van oordeel dat de officier van justitie, ten aanzien van feit 7, niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ten aanzien van de overige feiten is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Voortzetting van vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 1, feit 4 en feit 6 wordt verweten. Het bewijs is ontoereikend om verdachte te veroordelen voor de afpersing van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Met betrekking tot feit 6 staat niet vast dat de gegevens van misdrijf afkomstig zijn en is ook de heler-steler-regel van toepassing. De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft gepleegd, met uitzondering van de Marktplaats-oplichting. Ten aanzien van feit 2 en feit 3 kan worden vastgesteld dat er sprake is van het medeplegen van VIN-fraude en oplichting met behulp van bankgegevens van derden. Het bewijs hiervoor is gelegen in de bekennende verklaring van [medeverdachte 1] , de aangiften, de Telio tapgegevens, de gesprekken op social media en de resultaten van doorzoekingen die zijn verricht. Het medeplegen is bewijsbaar op basis van de fraudeconstructies die gebruikt zijn, waarbij elke bijdrage van een mededader essentieel is. Verdachte heeft daarin ook een prominent, actief, onmisbaar en uniek aandeel gehad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het aan verdachte onder feit 1 tot en met feit 4 en feit 6 ten laste gelegde. Verdachte kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de afpersingszaken. Het is van belang dat hij niet in de aangiften als betrokkene wordt genoemd, met uitzondering van de aangifte van [benadeelde 3] . De verklaring van [medeverdachte 1] over verdachte is onbetrouwbaar. Hij heeft zowel belastend als ontlastend over verdachte verklaard, of niet over hem willen verklaren. De uitspraken van [medeverdachte 1] moet daarom buiten beschouwing blijven. Verdachte heeft daarentegen consequent ontkend en uit de bankrekeninggegevens blijkt dat de bedragen waarvoor men is opgelicht nooit op zijn rekening zijn gestort. Daarnaast is voor alle feiten onvoldoende bewijs voor het medeplegen. Voorts is geen sprake van heling van niet-openbare gegevens, nu niet vaststaat dat de informatie van misdrijf afkomstig is. De conclusie is dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraken
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft gepleegd. Het is niet komen vast te staan dat verdachte op enigerlei wijze is betrokken bij de afpersing van [benadeelde 1] en hij zal om die reden worden vrijgesproken van dit feit.
Ten aanzien van feit 4
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting niet is komen vast te staan dat verdachte, door middel van geweld of bedreiging met geweld, aangever [benadeelde 2] heeft gedwongen tot bepaalde handelingen. Er is derhalve geen sprake van een geweldscomponent (of bedreiging daarmee) die aan verdachte te relateren valt. De enkele omstandigheid dat verdachte en [medeverdachte 3] ertoe zouden hebben aangedrongen dat aangever zijn zakelijke banklimiet zou verhogen, is daarvoor onvoldoende. Nog daargelaten dat deze specifieke gedraging niet ten laste is gelegd, is voorts niet voldoende duidelijk in hoeverre aangever hierdoor gedwongen zou zijn tot het één en ander. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 4 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 6
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het onder feit 6 ten laste gelegde heeft gepleegd. Er is geen bewijsmiddel waaruit naar voren komt dat de niet-openbare gegevens van misdrijf afkomstig zijn. Het laat zich raden hoe deze gegevens op de telefoons en laptops terechtgekomen zijn. Een andere (legale) reden voor de beschikking hierover is niet zonder meer uitgesloten. Er is van slechts één niet-openbaar gegeven (een Britse creditcard met CCV-nummer) bekend geworden dat deze informatie mogelijk door middel van digitale oplichting is verkregen. Het gaat hier echter om een door verdachte zelf gepleegd misdrijf, waardoor ook van heling geen sprake kan zijn. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 6 ten laste gelegde.
4.3.2
Partiële vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot feit 2 en feit 3 van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte betrokken is bij de oplichting van [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] en de poging tot oplichting van [benadeelde 7] . Verdachte zal om die reden partieel worden vrijgesproken van deze feiten.
4.3.3
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in Bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.4
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 2 en feit 3
Feiten en omstandigheden
[benadeelde 3] heeft verklaard dat zij is opgelicht door verdachte en [medeverdachte 1] . Er is door hen aan haar verteld dat zij € 10.000,- hebben gewonnen in het casino. Dit bedrag zou bij het casino weggehaald moeten worden vanwege een belastingbijdrage daarover. [benadeelde 3] is gevraagd om het geld naar haar rekening over te laten zetten, waarna het weer van die rekening door een pintransactie eraf gehaald zou worden. Zij zou hiervoor € 1.500,- ontvangen, aldus de verdachten. Op 18 september 2020 is [benadeelde 3] tijdens een autorit met verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en een zekere [medeverdachte 2] onderweg. Tijdens deze rit heeft zij haar bankpas overhandigd en zijn foto’s gemaakt van de pasgegevens. Daarnaast moet zij in het bijzijn van de verdachten inloggen op de Rabobank-app. Zij heeft zich daarna gerealiseerd dat haar bankrekening door anderen wordt gebruikt.
Op 18 september 2020 zijn ook de aangevers [benadeelde 8] en [benadeelde 9] via Whatsapp benaderd door iemand die zich heeft voorgedaan als hun zoon. In het Whatsapp-gesprek wordt door deze zogenaamde zoon beweerd dat hij tijdelijk een ander nummer heeft, omdat zijn andere telefoon gevallen is. De aangevers is gevraagd om voor hem een rekening voor te schieten. [benadeelde 8] heeft via iDeal een bedrag van € 4.175,07,- betaald. [benadeelde 9] heeft niets betaald. Er is gevraagd het geld over te schrijven naar het bankrekeningnummer [IBAN] ten name van [benadeelde 3] .
Er is door [medeverdachte 1] een bekennende verklaring afgelegd. [medeverdachte 1] heeft de aangifte van [benadeelde 3] onderschreven. Hij geeft aan dat verdachte met andere personen in een samenwerkingsverband heeft geopereerd en verdachte daarbij de bankpassen heeft geregeld. [medeverdachte 1] zou naar zijn zeggen een tussenpersoon zijn. Uit onderzoek naar de telefoon van [medeverdachte 1] blijkt dat hij met verdachte in contact gestaan heeft. De Whatsapp-gesprekken gaan over VIN-fraude (vriend in nood) en fraude met betrekking tot bankpassen.
Het samenwerkingsverband wordt ook bevestigd door de Telio tapgesprekken. [medeverdachte 1] heeft tegenover zijn eigen familieleden verklaard dat verdachte met hem gewerkt heeft. Na enige tijd blijkt dat [medeverdachte 1] de naam van verdachte heeft genoemd, nu verdachte ook al in de belangstelling zou staan van justitie en in de aangifte van [benadeelde 3] als betrokkene is vermeld. Een familielid van [medeverdachte 1] meldt dat verdachte de jongens uit de groep op de hoogte heeft gebracht van de detentie van [medeverdachte 1] .
BeoordelingOp basis van het vorenstaande en de in Bijlage II aangehechte bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat er sprake is oplichting van [benadeelde 3] . Verdachte heeft samen met [medeverdachte 1] op basis van een leugenachtig verhaal en bedrieglijk handelen [benadeelde 3] bewogen tot het volledig ter beschikking stellen van haar bankrekeninggegevens. Er is geen casinowinst gemaakt, geen belastingafdracht gekomen en geen € 1.500,- betaald. De verdachten hebben een verhaal verzonnen, waarmee zij onder valse voorwendselen van de bankrekening gebruik hebben kunnen maken. Daarmee is het medeplegen van de oplichting bewezenverklaard.
Volgens de rechtbank kan het niet ander zijn dat verdachte ook verantwoordelijk is voor de (poging tot) oplichting van [benadeelde 8] en [benadeelde 9] . Op dezelfde datum dat van [benadeelde 3] de rekeninggegevens bemachtigd zijn (18 september 2020) worden namelijk ook beide aangevers benaderd via Whatsapp. De modus operandi daarbij is hetzelfde. Het gaat om een zoon, wiens telefoon is stuk gevallen is en die om hulp vraagt bij het voorschieten van een rekening. De bankrekening van [benadeelde 3] wordt tweemaal gebruikt als de rekening waar het geld naartoe overgeschreven kan worden. De VIN-fraude en fraude met bankpassen zijn onderwerp van gesprek tussen [medeverdachte 1] en verdachte. Tot slot heeft [medeverdachte 1] de rol van verdachte nader ingekleurd tijdens zijn bekennende verklaring bij de politie en in de Telio tapgesprekken. Daarmee is zijn strafbare betrokkenheid bij deze feiten gegeven. Het medeplegen van oplichting en het medeplegen van een poging tot oplichting zijn wettig en overtuigend bewezen.
De verklaringen van [medeverdachte 1] kunnen voor het bewijs worden gebruikt, nu deze worden ondersteund door ander bewijs. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] zichzelf ook belast met de bekentenis. Er zijn, behalve de ontkennende verklaring van verdachte zelf, geen bewijsmiddelen die zijn verklaring ondersteunen. De verklaring van [medeverdachte 1] wordt als betrouwbaar beschouwd en zal dus niet terzijde worden geschoven. Het feit dat [medeverdachte 1] nadien anders heeft verklaard bij de rechter-commissaris doet hier niet aan af.
Het verweer van de verdediging wordt op dit punt verworpen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 2:
op 18 september 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
de navolgende personen heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, te weten:
- [benadeelde 8] tot afgifte van 4175,07 euro, door zich via Whatsapp voor te doen als haar zoon en/of te appen dat zijn telefoon in het water is gevallen en hij een tijdelijk nieuw nummer heeft en/of met de vraag of die [benadeelde 8] een rekening wil voorschieten, en/of
- [benadeelde 3] tot afgifte van haar bankpas, rekeningnummer en pasnummer door die [benadeelde 3] te vertellen dat hij verdachte, samen met zijn medeverdachte 10.000 euro had gewonnen bij het casino en/of die 10.000 euro daar snel weg moest in verband met het betalen van belastingen en/of dat die [benadeelde 3] hiervoor 1500 euro zou krijgen;
feit 3:
op 18 september 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
de navolgende persoon te bewegen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, te weten:
- [benadeelde 9] tot afgifte van een hoeveelheid geld door zich via Whatsapp voor te doen als haar zoon en/of aan te geven dat zijn telefoon gevallen is en dit zijn nieuwe nummer is en/of die [benadeelde 9] te vragen wat rekeningen voor te schieten en/of die [benadeelde 9]
rekeningnummers te sturen waarop betaald moest worden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en een proeftijd van twee jaar. Gedurende de proeftijd dient verdachte zicht te conformeren aan de voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen is verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die, voor wat betreft het onvoorwaardelijk deel, de duur van het voorarrest niet overstijgt. De verdediging verzet zich niet tegen de geadviseerde reclasseringsvoorwaarden die gedurende de proeftijd nagekomen moeten worden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 18 september 2020 zich meermalen schuldig gemaakt aan oplichting en éénmaal aan een poging daartoe. Verdachte heeft tezamen en in vereniging met anderen, onder valse voorwendselen, de beschikking gekregen over de bankrekening- en pasgegevens van slachtoffer [benadeelde 3] . Daarnaast zijn via Whatsapp [benadeelde 8] en [benadeelde 9] benaderd, waarbij de schijn is gewekt dat zij met hun zoon in contact hebben gestaan. Er is aan hen gevraagd een bedrag voor te schieten in verband met een rekening. Door op het gemoed van de slachtoffers in te spelen wisten zij [benadeelde 8] te bewegen om een fors geldbedrag over te maken. [benadeelde 8] en [benadeelde 9] is verzocht om de geldbedragen over te schrijven naar het bankrekeningnummer van [benadeelde 3] , die in dit geval als katvanger is gebruikt.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij doelbewust nietsvermoedende ouders op bovengenoemde wijze financieel heeft willen benadelen en misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen en de hulp die ouders hun kind in de regel zullen geven, als hun kind zegt in de problemen te zitten. Met de door verdachte gepleegde gedragingen heeft hij laten zien dat hij alleen maar uit is geweest op eigen financieel gewin. De slachtoffers hebben niet alleen financiële schade ondervonden maar ook is de overlast groot, nu [benadeelde 3] geen bankrekening meer kan openen en zij onder bewindvoering is gesteld. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk, temeer nu hij is blijven volharden in zijn ontkennende verklaring.
De rechtbank houdt rekening met de straffen die plegen te worden opgelegd in vergelijkbare zaken en het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte. Hieruit komt naar voren dat verdachte eerder met justitie in aanraking is gekomen wegens oplichting en andere vermogensmisdrijven en daarvoor ook onherroepelijk is veroordeeld. Bovendien heeft verdachte de onderhavige feiten gepleegd, terwijl hij een proeftijd heeft doorlopen in verband met een veroordeling voor een soortgelijk misdrijf. Verdachte kan dus niet als een first offender worden beschouwd. Daarnaast wordt acht geslagen op het tijdsverloop dat is verstreken en op het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Verder neemt de rechtbank in overweging dat verdachte tot aan de inhoudelijke behandeling ter zitting 160 dagen in voorarrest heeft verbleven.
De rechtbank betrekt voorts de bevindingen en conclusies van reclassering Nederland bij haar strafmaatoverweging. Uit het reclasseringsrapport van 28 juni 2023 valt op te maken dat er mogelijk sprake is van psychosociale problematiek, waarbij er aanwijzingen zijn voor narcistische en antisociale trekken in de persoonlijkheid van verdachte. Verdachte is op zoek naar geld, bewondering, aanzien en dupeert anderen herhaaldelijk, zonder significante gevoelens van spijt of berouw. Het advies luidt om aan verdachte op te leggen een meldplicht, een ambulante behandeling, begeleiding door de Maatschappelijk Justitiële Dienstverlening en overige voorwaarden vast te leggen het gedrag van verdachte betreffende. Verdachte heeft zich bereid verklaard om de voorwaarden na te leven.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en een poeftijd van twee jaar passend en geboden is. Gedurende de proeftijd dient verdachte de algemene voorwaarde en bijzondere voorwaarden na te leven, zoals hierna te melden en opgenomen in de beslissing. De rechtbank ziet overigens geen aanleiding om deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, zoals door de reclassering is geadviseerd. Verdachte is namelijk vrijgesproken van de feiten van afpersing, waardoor niet is voldaan aan het gevaarscriterium dat in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht is opgenomen.

7.De benadeelde partijen

[benadeelde 1]
heeft een vordering ingediend ter vergoeding van schade voor een bedrag van € 11.627,22,- te vermeerderen met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, voor het onder feit 1 ten laste gelegde.
Omdat verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde, waaruit de schade zou zijn ontstaan, zal de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
[benadeelde 3]
heeft een vordering ingediend ter vergoeding van schade voor een bedrag van € 6.733,22,- te vermeerderen met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, voor het onder feit 2 ten laste gelegde. De vordering is voorzien van een onderbouwing met bijlagen.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent dan ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Deze schade staat ook in voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De door [benadeelde 3] gevorderde vergoeding van schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 3.500,-, waarvan € 3.000,- materiële schade en
€ 500,- immateriële schade. De bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
Voor het overige deel van de vordering is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het resterende gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) die schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[benadeelde 2]
heeft een vordering ingediend ter vergoeding van schade voor een bedrag van € 239.965,10,- te vermeerderen met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, voor het onder feit 4 ten laste gelegde.
Omdat verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 4 ten laste gelegde, waaruit de schade zou zijn ontstaan, zal de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
[benadeelde 10] , [benadeelde 11] en [benadeelde 12]
De benadeelde partijen [benadeelde 10] , [benadeelde 11] en [benadeelde 12] hebben een vordering ingediend ter vergoeding van schade voor een bedrag van respectievelijk € 4.683,75,- en
€ 9.228,18,- en € 998,99,- te vermeerderen met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, voor het onder feit 7 ten laste gelegde.
Omdat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging van het onder feit 7 ten laste gelegde, waaruit de schade zou zijn ontstaan, zullen de benadeelde partijen [benadeelde 10] , [benadeelde 11] en [benadeelde 12] eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten alle elektronische apparatuur, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de ten laste gelegde feiten zijn begaan of zijn voorbereid met behulp van deze voorwerpen. Deze voorwerpen zijn verder van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte kan leiden tot strijd met de wet en/of het algemeen belang. De telefoons, laptops en SD-kaart zullen daarom worden onttrokken aan het verkeer.
8.2
De teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan de [rechthebbende] , van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten de Volkswagen Golf. Dit voertuig is niet vatbaar voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer, nu de auto niet betrokken is bij enig strafbaar feit. [rechthebbende] kan redelijkerwijs als rechthebbende worden aangemerkt, aangezien hij de kentekenhouder en dus eigenaar is van dit motorrijtuig.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36f, 45, 47, 57, 63, 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding nietig voor zover deze betrekking heeft op feit 5;
- verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor het onder feit 7 ten laste gelegde;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1, feit 4 en feit 6 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2: het medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
feit 3: het medeplegen van een poging tot oplichting;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes (6) maanden, waarvan drie (3) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee (2) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich zal melden, binnen twee werkdagen na het ingaan van de proeftijd, bij Reclassering Nederland, unit Middelburg, op het adres Vrijlandstraat 33, 4337 EA Middelburg. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich zal laten behandelen door Forensische Zorg Zeeland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan begeleiding door Maatschappelijk Justitiële Dienstverlening voor ondersteuning bij praktische zaken, zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan en een actieve inspanning te verrichten voor (een traject gericht op) het verkrijgen en behouden van een structurele en zinvolle (betaalde)
dagbesteding;
* dat verdachte een open, gemotiveerde en meewerkende houding dient te tonen met betrekking tot het toezicht en overige voorwaarden (zoals behandeling);
* dat verdachte inzage zal geven in zijn financiën;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* een Apple laptop
(kenmerk G730056);
* een Lenovo laptop
(kenmerk G730072);
* een TCL telefoon
(kenmerk G730069);
* een Apple telefoon
(kenmerk G730052);* een Apple telefoon
(kenmerk G730051);
* een Oppo telefoon
(kenmerk G730070);
* een Nokia telefoon
(kenmerk G730071);
* een TCL telefoon
(kenmerk G730054);
* een Apple telefoon
(kenmerk G730067);* een Oppo telefoon
(kenmerk G730068);
* een Redmi telefoon
(kenmerk G730073);
* een Nokia telefoon
(kenmerk G737023);
* een SD-kaart
(kenmerk G736828);
-
gelast de teruggave aan de rechthebbende van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* de Volkswagen Golf met [kenteken]
(onbekend kenmerk);
[benadeelde 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 3] een bedrag van
€ 3.500,-, waarvan € 3.000,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3] (ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde), € 3.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 45 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Overige benadeelde partijen
- verklaart de [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de [benadeelde 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de [benadeelde 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de [benadeelde 10] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de [benadeelde 10] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de [benadeelde 11] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de [benadeelde 11] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
-
verklaart de [benadeelde 12] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de [benadeelde 12] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. E.A. Mulders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 juli 2023.
De voorzitter, de oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.