ECLI:NL:RBZWB:2023:512

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5892
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag kinderopvangtoeslag en compensatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 januari 2023, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen het niet tijdig beslissen door de Belastingdienst/Toeslagen op haar aanvragen voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag en compensatie. Eiseres had op 10 februari 2021 een verzoek ingediend voor herbeoordeling en op 17 januari 2022 een aanvraag voor compensatie. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijnen voor beide aanvragen zijn overschreden. Eiseres heeft de Belastingdienst op 8 juli 2022 in gebreke gesteld, maar deze ingebrekestelling betrof alleen de aanvraag van 10 februari 2021. Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep voor de aanvraag van 17 januari 2022 niet-ontvankelijk.

De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 10 februari 2021 gegrond is, omdat de Belastingdienst na de ingebrekestelling op 12 juli 2022 geen besluit heeft genomen. De rechtbank verplicht de Belastingdienst om binnen twaalf weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt haar griffierecht van € 50,- vergoed en de proceskosten worden vastgesteld op € 418,50.

De rechtbank benadrukt dat de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep voor de aanvraag van 17 januari 2022 niet wegneemt dat de Belastingdienst alsnog moet beslissen op het verzoek om herbeoordeling van 10 februari 2021. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5892

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] eiseres

(gemachtigde: mr. J.E. de Glopper),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek (aanvraag) van 10 februari 2021 om herbeoordeling van haar situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag en omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 17 januari 2022 om in aanmerking te komen voor compensatie op grond van het Besluit compensatie schuldentrajecten.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Eiseres heeft de aanvragen ingediend op 10 februari 2021 en 17 januari 2022. Niet in geschil is dat de beslistermijn in beide gevallen voorbij is. Eiseres heeft verweerder op 8 juli 2022 in gebreke gesteld en verweerder heeft de ingebrekestelling op 12 juli 2022 ontvangen. De rechtbank stelt vast dat deze ingebrekestelling alleen verwijst naar de aanvraag van 10 februari 2021. Eiseres heeft op het formulier ‘Ingebrekestelling’ alleen aangegeven dat zij verweerder in gebreke stelt omdat hij niet binnen de beslistermijn is overgegaan tot de integrale herbeoordeling.
Omdat voor de aanvraag van 17 januari 2022 geen ingebrekestelling is verstuurd, verklaart de rechtbank het beroep voor zover het zich richt tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 17 januari 2022 niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank dit deel van het beroep niet inhoudelijk behandelt.
Voor zover het beroep zich richt tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om herbeoordeling van 10 februari 2021 overweegt de rechtbank het volgende.
Sinds de ontvangst van de ingebrekestelling door verweerder op 12 juli 2022 zijn twee weken voorbij gegaan.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven.
In het verweerschrift van 20 januari 2023 heeft verweerder met een beroep op artikel 8:55d, derde lid, van de Awb gevraagd om een langere termijn van dertien weken.
Verweerder heeft aangegeven dat hij deze tijd nodig heeft voor een zorgvuldige behandeling en dat de huidige situatie met betrekking tot het grote aantal verzoeken voor herbeoordeling leidt tot vertraging in de afhandeling. Verder heeft verweerder toegelicht welke processtappen genomen moeten worden en hoeveel tijd hiermee gepaard zal gaan.
Verweerder heeft verzocht om te bepalen dat deze termijn wordt verlengd met de periode waarin de herbeoordeling geen doorgang kan vinden door toedoen van eiseres.
Uit het verweerschrift blijkt dat er nog geen persoonlijk zaakbehandelaar is toegewezen aan het dossier van eiseres.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op de aanvraag te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het grote aantal door verweerder te behandelen aanvragen.
In dit geval acht de rechtbank een termijn van twaalf weken na verzending van deze uitspraak een redelijke termijn. De rechtbank zal daarbij niet bepalen dat deze termijn wordt verlengd met vertraging door toedoen van eiseres, zoals door verweerder verzocht. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding, reeds omdat een dergelijke bepaling te onbepaald is en geen duidelijkheid biedt aan partijen over de geldende termijn.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om in afwijking van het landelijk beleid een hogere dwangsom, zoals verzocht door eiseres, op te leggen.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht (wegingsfactor 0,5), gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep voor zover het zich richt tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 17 januari 2022 niet wegneemt dat verweerder inmiddels had moeten beslissen op het verzoek en, voor zover hij dit nog niet heeft gedaan, dit zo spoedig mogelijk alsnog dient te doen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover het zich richt tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 17 januari 2022 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag van 10 februari 2021 bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 26 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.