ECLI:NL:RBZWB:2023:5119

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
02-302212-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling openlijke geweldpleging met lichamelijk letsel en afwijzing noodweer

Op 20 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging tegen twee slachtoffers, met lichamelijk letsel tot gevolg. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 8 oktober 2020 in Roosendaal, in vereniging met anderen, geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte heeft tijdens de vechtpartij meerdere keren tegen de slachtoffers geslagen en getrapt, wat resulteerde in lichamelijk letsel voor beide slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een noodweersituatie, zoals door de verdediging werd aangevoerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 150 uur, te vervangen door 75 dagen hechtenis. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], voor de geleden materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-302212-21
vonnis van de meervoudige kamer van 20 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. A.M.J. Joris, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 juli 2023, waarbij de officier van justitie mr. P. Kuipers en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 :
openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , met enig lichamelijk letsel tot gevolg;
Feit 2:
openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , met enig lichamelijk letsel tot gevolg.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Hij verzoekt verdachte partieel vrij te spreken van het ten laste gelegde lichamelijk letsel, omdat niet kan worden vastgesteld wie van de betrokkenen welk letsel heeft veroorzaakt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank heeft ter zitting al opgemerkt dat het procesdossier storende fouten en slordigheden bevat en wijst daarbij onder meer op het volgende.
In het proces-verbaal van bevindingen op pagina 74 tot en met 77 van het procesdossier zijn door de verbalisant waarnemingen onjuist gerelateerd. Tot aan het gevecht bij het muurtje wordt gesproken over verdachte vier die met een sleepkabel richting [slachtoffer 1] zou slaan en [slachtoffer 1] schopt, terwijl dat verdachte twee is. Het is eveneens verdachte twee, niet verdachte vier, die [slachtoffer 2] bij zijn kraag pakt, waardoor [slachtoffer 2] ten val komt.
In het proces-verbaal van bevindingen op pagina 88 tot en met 93 van het procesdossier is verdachte aan de verkeerde foto gekoppeld. Verdachte staat op foto 3, zoals opgenomen op pagina 92. Deze foto is gemaakt op de avond van het strafbare feit en op deze foto draagt verdachte donkere schoenen, een donkere broek, een lichtgrijs vest met daaronder een wit shirt. Verdachte heeft zichzelf ter zitting op deze foto herkend. De rechtbank zal deze fouten in de bewijsmiddelenlijst corrigeren.
De foto’s die als bijlage zijn toegevoegd aan de aangifte van [slachtoffer 2] zijn niet bruikbaar voor het bewijs. In de bijlagen zijn, zoals ook ter zitting is besproken, niet alleen foto’s van [slachtoffer 2] , maar ook van een verdachte en kennelijk ook van [slachtoffer 1] te zien. De rechtbank kan op basis van de afgebeelde achterhoofden niet vaststellen welk letsel bij welke aangever hoort. Voor het vaststellen van het veroorzaakte letsel zal de rechtbank niet de foto’s in voormelde bijlage bij de aangifte gebruiken, maar de foto’s die ter onderbouwing van de vorderingen tot schadevergoeding zijn aangeleverd.
Tot slot merkt de rechtbank op dat in het dossier zowel de naam [slachtoffer 2] als [naam] wordt gebruikt voor aangever [slachtoffer 2] . De rechtbank stelt vast dat het steeds om [slachtoffer 2] gaat en hanteert de naam [slachtoffer 2] , zoals die door zijn broer [slachtoffer 1] wordt gehanteerd.
Feiten 1 en 2
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op de bewuste avond van 8 oktober 2020 op de plaats delict was. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in de grijze auto zat die een Volkswagen voortsleepte en dat hij uit de auto is gestapt toen hij zag dat een familielid werd belaagd. Verdachte verschijnt voor het eerst, rustig lopend, op de camerabeelden om 22:24:06 uur, 48 seconden nadat de grijze auto (die de donkere Volkswagen voortsleept) om 22.23:18 uur van links naar rechts rijdend in beeld was. Vervolgens is verdachte opnieuw op de camerabeelden te zien om 22:26:20 uur, ongeveer drie minuten nadat de grijze auto is gepasseerd. Verdachte loopt op dat moment haastig/rennend de parkeerplaats op, kijkt naar iets links buiten beeld en vertrekt enkele seconden later weer naar de plek waar hij vandaan kwam, rechts buiten beeld. Dit gebeurt bijna anderhalve minuut voordat op de camerabeelden het gevecht te zien is. Tien seconden nadat het gevecht in beeld is gekomen, komt verdachte opnieuw in beeld en neemt vanaf dat moment zichtbaar deel aan het gevecht. De rechtbank stelt op basis van de camerabeelden vast dat verdachte al voordat het incident op de beelden te zien is, aanwezig was en vindt de verklaring van verdachte dat de vechtpartij al gaande was toen hij kwam aanrijden ongeloofwaardig.
Op de camerabeelden is vervolgens te zien dat verdachte samen met drie anderen geweldshandelingen pleegt tegen aangevers. Verdachte werkt [slachtoffer 2] tot twee keer toe naar de grond en duwt [slachtoffer 1] , samen met een andere verdachte, met kracht met zijn arm tegen de motorkap. Verdachte heeft ter zitting ook bekend dat hij beide aangevers ‘meppen heeft gegeven’.
Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Uit de vorderingen tot schadevergoeding blijkt dat beide aangevers lichamelijk letsel hebben opgelopen bij deze geweldshandelingen. [slachtoffer 2] had kneuzingen en schaaf- en snijwonden op meerdere plekken op zijn lichaam. [slachtoffer 1] is geopereerd aan twee fracturen in zijn gezicht. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde openlijk geweld met enig lichamelijk letsel tot gevolg.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het met een scherp voorwerp insteken op het hoofd van [slachtoffer 2] , nu noch uit het dossier noch uit de door [slachtoffer 2] ingediende vordering met bijlagen blijkt dat daarvan sprake is geweest.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het inrijden op, aanrijden van en overrijden van aangevers nu daarvoor onvoldoende bewijs aanwezig is. Uit de camerabeelden blijkt niet dat er doelgericht op aangevers is ingereden, noch dat de auto over iemand is gereden. Evenmin blijkt dat er sprake is geweest van een hoge snelheid. Uit de overige bewijsmiddelen volgt evenmin dat er met de auto op aangevers is ingereden of (een van) hen heeft geraakt. De verklaring van aangevers dat zij zijn aangereden dan wel overreden door de auto wordt niet door andere bewijsmiddelen ondersteund. De rechtbank kan zich voorstellen dat de situatie beangstigend moet zijn geweest en dat aangevers in de paniek van dat moment het idee hadden dat de auto op hen afkwam met als doel hen te raken. Er was immers wel een rijdende auto bij de situatie betrokken en aangevers konden niet weten wat de bestuurder van die auto zou gaan doen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 8 oktober 2020 te Roosendaal openlijk, te weten aan de Kalsdonksestraat en de parkeerplaats aan de Kalsdonksestraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] door:
- meerdere keren tegen het (achter)hoofd en gezicht en het lichaam van die [slachtoffer 1] te trappen en/of te slaan en
- eenmaal met een sleepkabel die [slachtoffer 1] te slaan en
- die [slachtoffer 1] bij de kleding vast te pakken en de onderarm tegen de keel van die [slachtoffer 1] te drukken en die [slachtoffer 1] tegen de motorkap te drukken en deze handeling met dusdanig veel kracht uit te voeren dat het hoofd van die [slachtoffer 1] weer opveert van de motorkap, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten: een gebroken neus en een fractuur en meerdere kneuzingen en blauwe plekken en open wondjes op de benen en aan het lichaam, voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
feit 2
op 8 oktober 2020 te Roosendaal openlijk, te weten aan de Kalsdonksestraat en de parkeerplaats aan de Kalsdonksestraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door:
- meerdere keren tegen het (achter)hoofd en gezicht en het lichaam van die [slachtoffer 2] te trappen en/of te slaan, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een kras aan de linker zijkant van het hoofd en een kapotte knie en een kneuzing van de rug en een blauwe plek op de arm en een schaafwond aan de elleboog, voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte een familielid noodzakelijk heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval/aanranding en dat er bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging die het gevolg was van de aanranding door aangever [slachtoffer 2] . Verdachte zou zich in een situatie hebben begeven waarin aangevers, gewapend met een golfclub, geweld toepasten op zijn familieleden of daarmee dreigden. Meer subsidiair heeft de verdediging zich beroepen op putatief noodweer of noodweerexces.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte niet aannemelijk heeft kunnen maken dat er sprake was van een noodweersituatie, nu er geen bewijsmiddelen in het dossier zitten die de verklaring van verdachte ondersteunen. Uit de verklaring van verdachte ter zitting blijkt ook niet dat er sprake was van een hevige gemoedsbeweging, waardoor ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
De vechtpartij zou zijn ontstaan nadat aangevers de familieleden van verdachte hadden bedreigd en geweld uitoefenden tegen een familielid van hem. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat een familielid bij de kraag zou zijn gegrepen door een van de aangevers. De rechtbank kwalificeert het vastgrijpen van een familielid bij de kraag niet als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen geweld gerechtvaardigd is. De verklaring van verdachte over de vermeende noodweersituatie komt bovendien niet overeen met wat er op de camerabeelden te zien is en wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank stelt op basis van deze feiten en omstandigheden vast dat er geen sprake was van een noodweersituatie op het moment dat verdachte zich mengde in het gevecht.
Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding zodat het beroep op noodweer wordt verworpen. Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging en dit brengt met zich mee dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Over het beroep op putatief noodweer overweegt de rechtbank dat het conflict eerder lijkt te zijn gestart dan op de camerabeelden te zien is, maar dat op basis van het dossier niet voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte op het moment dat hij op de plaats delict aankwam zich verontschuldigbaar heeft ingebeeld dat sprake was van een dusdanig gevaar tegen zijn familieleden dat hij hen daartegen moest verdedigen. De rechtbank verwerpt daarom ook het beroep op putatief noodweer of noodweerexces.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat ook niet is gebleken van een andere omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Hij verzoekt het contactverbod dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het aandeel van aangevers. De verdediging verzoekt geen contactverbod aan verdachte op te leggen, omdat er sinds het bewezen verklaarde feit geen contact meer is geweest tussen verdachte en aangevers.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Beide aangevers hebben letsel aan het geweld overgehouden. [slachtoffer 2] had wonden en kneuzingen op verschillende delen van zijn lichaam. [slachtoffer 1] moest geopereerd worden aan twee fracturen in zijn gezicht, waarna hij zeven weken heeft moeten herstellen. Zijn letsel merkt de rechtbank dan ook aan als zwaar lichamelijk letsel. Aangevers hebben niet alleen pijn en letsel ondervonden door toedoen van verdachte en de groep waarvan hij deel uitmaakte, maar ook heeft dit incident psychisch leed bij hen veroorzaakt. Het geweld vond plaats in de directe nabijheid van de woning van de moeder van aangevers. Zij voelen zich daar niet meer veilig.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte op 28 juli 2022 door het gerechtshof Den Haag onherroepelijk is veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur voor mishandeling. Op 28 september 2022 is in een andere zaak - waarin verdachte volgens zijn justitiële documentatie wordt verdacht van een poging doodslag - de voorlopige hechtenis van verdachte door de rechter-commissaris geschorst onder (onder andere) de voorwaarde dat verdachte meewerkt aan een gedragsinterventie bestaande uit agressiebeheersing. Verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat hij een agressieprobleem heeft. De reclassering heeft op 22 juni 2023 een reclasseringsadvies opgesteld waarin wordt gesteld dat de reclassering geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht risico’s te beperken of gedrag te veranderen. De rechtbank ziet hierin een patroon van geweldsdelicten en maakt zich hier, evenals de reclassering, zorgen over. De rechtbank zal verdachte om die reden - als steuntje in de rug - een deels voorwaardelijke straf opleggen, ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met het gebrek aan urgentie dat het Openbaar Ministerie in de vervolging jegens verdachte heeft getoond. Zo is verdachte pas negen maanden na het strafbare feit gehoord. Het gebrek aan voortvarendheid in de vervolging heeft uiteindelijk geleid tot een overschrijding van de redelijke termijn (die is gaan lopen op 15 juni 2021) met één maand.
De rechtbank er ook rekening mee dat aangevers emotioneel geladen bij de groep waartoe verdachte behoorde verhaal kwamen halen en de situatie mede daardoor is geëscaleerd.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat op grond van artikel 22b lid 1 sub a en lid 2 juncto artikel 141 lid 2 onder 1° van het Wetboek van Strafrecht het taakstrafverbod van toepassing is.
Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar opleggen en daarnaast een taakstraf van 150 uur.
Door aangevers en de officier van justitie is verzocht om aan verdachte een contactverbod op te leggen. De rechtbank begrijpt dat aangevers na de vechtpartij een onveilig gevoel ervaren in de buurt, maar uit het dossier blijkt niet dat er na het strafbare feit, dat inmiddels bijna drie jaar geleden is gepleegd, nog sprake is geweest van contact tussen verdachten en aangevers. De rechtbank ziet daarom onvoldoende aanleiding voor oplegging van een contactverbod

7.De benadeelde partij

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 6.081,48 voor het onder 1 ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De materiële schade
De benadeelde partij vordert in totaal een bedrag van € 81,48 aan materiële schade voor gemaakte reiskosten naar Slachtofferhulp Nederland. De rechtbank acht dit bedrag volledig toewijsbaar. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
De immateriële schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 6.000,00 aan immateriële schade. Hij heeft als gevolg van het bewezen verklaarde feit en dus mede door toedoen van verdachte letsel opgelopen. Dit betekent dat de immateriële schade op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank weegt in de beoordeling van de hoogte van het toe te kennen bedrag mee dat uit het procesdossier blijkt dat benadeelde een aandeel heeft gehad in het gevecht dat heeft plaatsgevonden.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade op een bedrag van € 2.000,00. Zij zal dit bedrag toewijzen. In het overige gedeelte zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 5.030,84 voor het onder 2 ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden
De materiële schade
De benadeelde partij vordert in totaal een bedrag van € 30,84 aan materiële schade voor gemaakte reiskosten naar Slachtofferhulp Nederland. De rechtbank acht dit bedrag volledig toewijsbaar. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
De immateriële schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade. Hij heeft als gevolg van het bewezen verklaarde feit en dus mede door toedoen van verdachte letsel opgelopen. Dit betekent dat de immateriële schade op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank weegt in de beoordeling van de hoogte van het toe te kennen bedrag mee dat uit het procesdossier blijkt dat benadeelde een aandeel heeft gehad in het gevecht dat heeft plaatsgevonden.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade op van een bedrag van € 750,00. Dit zal zij toewijzen. In het overige gedeelte zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente
Voor zowel de aan [slachtoffer 1] als de aan [slachtoffer 2] toegekende schadebedragen zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling daarvan. Dit betekent dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop de feiten zijn gepleegd, te weten vanaf 8 oktober 2020.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
feit 2:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 dagen;
Benadeelde partijen- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 2.081,48, waarvan € 81,48 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] (feit 1), € 2.081,48 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 30 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 780,84, waarvan € 30,84 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] (feit 2), € 780,84 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 15 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en mr. S.H. van Nieuwkerk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.J.W. Claassen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 juli 2023.
Mr. Gillesse en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.