ECLI:NL:RBZWB:2023:5073

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
02/290018-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging met poging tot doodslag en zware mishandeling

Op 19 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een geweldsincident op 15 oktober 2022 in Terneuzen. De verdachte werd beschuldigd van openlijke geweldpleging in vereniging, waarbij hij samen met anderen heeft geprobeerd een slachtoffer te doden of hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 5 juli 2023 zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie stelde dat de verdachte op camerabeelden te zien was terwijl hij het slachtoffer met kracht tegen het hoofd schopte, wat leidde tot een reële kans op ernstig letsel of de dood. De verdediging betwistte dit en stelde dat het letsel van het slachtoffer gering was en dat de verdachte niet opzettelijk geweld had gepleegd.

De rechtbank heeft de camerabeelden bekeken en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag of zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze beschuldigingen, maar oordeelde dat hij wel schuldig was aan openlijke geweldpleging in vereniging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het geweld tegen het slachtoffer, wat leidde tot de bewezenverklaring van openlijke geweldpleging.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering. De rechtbank legde een taakstraf op van 200 uur, te vervangen door 100 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank besloot geen vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, aangezien het om een incident ging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/290018-22
vonnis van de meervoudige kamer van 19 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres]
raadsman mr. N.A. Koole, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 juli 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, zoals onder feit 1 primair ten laste is gelegd. Hij baseert zich daarbij op de camerabeelden waarop duidelijk te zien is dat verdachte [slachtoffer] in ieder geval eenmaal met kracht tegen zijn hoofd schopt en het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) waaruit blijkt dat de kans op ernstig of fataal schedel-/hersenletsel bij [slachtoffer] zeer groot was. De mate van geweld, gericht op het hoofd van [slachtoffer] en de intentie waarmee het geweld is gebruikt, maakt dat er een reële, niet onwaarschijnlijke kans bestond op de dood en deze kans hebben verdachte en de medeverdachten bewust aanvaard. Hierbij was sprake van een gezamenlijke uitvoering met een nauwe en bewuste samenwerking omdat [slachtoffer] door verdachte en de medeverdachten tegen het hoofd is geslagen en geschopt en door een van de medeverdachten op het hoofd is gestampt terwijl hij op de grond lag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De verdediging wijst daarbij op het geringe letsel van [slachtoffer] . Op de camerabeelden is volgens de verdediging ook niet goed te zien waar, dan wel of, iedere slag of trap het lichaam of het hoofd van [slachtoffer] raakt. Hierdoor is niet vast te stellen met hoeveel kracht er geslagen en getrapt is en of [slachtoffer] op een kwetsbaar deel van zijn lichaam is geraakt. Verder geldt dat verdachte juist geprobeerd heeft het gevecht te beëindigen. Er is dan ook bij verdachte geen sprake geweest van opzet op de dood van of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] , ook niet in voorwaardelijke zin. Ook is er geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten.
Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt vast dat er op 15 oktober 2022 in het centrum van Terneuzen aan de Nieuwstraat een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] betrokken zijn geweest. [slachtoffer] is hierbij meermalen met kracht tegen zijn hoofd gestompt en meermalen met geschoeide voet en met kracht tegen zijn lichaam geschopt en op zijn hoofd gestampt, terwijl hij op de grond lag. De aanleiding voor de vechtpartij was een incident dat kort daarvoor had plaatsgevonden tussen een neef van [medeverdachte 2] en [slachtoffer] . De neef van [medeverdachte 2] had volgens [slachtoffer] zijn vriendin een klap op haar billen gegeven. Als reactie hierop had [slachtoffer] de neef van [medeverdachte 2] een klap in zijn gezicht gegeven, waardoor hij op de grond was gevallen en knock-out leek te zijn.
Het primair en subsidiair tenlastegelegde: poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van een poging tot doodslag dan wel een poging tot zware mishandeling tezamen en in vereniging gepleegd ten aanzien van [slachtoffer] . Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag dan wel een poging tot zware mishandeling moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte het volle opzet had op het overlijden van dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt vast dat in het proces-verbaal waarin de camerabeelden worden beschreven, staat vermeld dat verdachte eenmaal met zijn rechterhand naar [slachtoffer] heeft uitgehaald, eenmaal een trappende beweging in de richting van [slachtoffer] heeft gemaakt en eenmaal met geschoeide voet naar het gezicht van [slachtoffer] heeft geschopt, terwijl hij op de grond lag. De officier van justitie is van mening dat in ieder geval de tweede schop, toen [slachtoffer] op de grond lag, het hoofd van [slachtoffer] heeft geraakt. De rechtbank is echter van oordeel dat die conclusie niet zonder meer kan worden getrokken. De rechtbank heeft de camerabeelden bekeken en is op grond van haar eigen waarneming van oordeel dat verdachte eenmaal tegen het bovenlichaam van [slachtoffer] heeft gestompt en tweemaal in de richting van het bovenlichaam en het hoofd van [slachtoffer] heeft geschopt maar er kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat hij daarbij het hoofd van [slachtoffer] heeft geraakt. In dit verband is van betekenis dat hoewel verdachte met kracht uithaalt, het hoofd van [slachtoffer] daar niet op reageert.
Zoals hiervoor al is vastgesteld, heeft verdachte [slachtoffer] in ieder geval met kracht tegen zijn bovenlichaam gestompt. Hoewel deze handeling ernstig is, is deze niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Derhalve kan ook niet worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet op het overlijden van of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] had. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair tenlastegelegde plegen van een poging tot doodslag en de subsidiair tenlastegelegde plegen van een poging tot zware mishandeling.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of verdachte en de medeverdachten poging tot doodslag dan wel poging zware mishandeling medegepleegd hebben.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier blijkt dat alleen [medeverdachte 2] zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een poging tot doodslag op het moment dat hij [slachtoffer] met kracht op diens hoofd stampte, nadat hij was weggelopen van het slachtoffer en weer was teruggelopen. Verdachte gebruikte op dat moment en daarna geen geweld tegen [slachtoffer] . Uit deze feiten leidt de rechtbank af dat er geen nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 2] en anderen was, gericht op de dood van [slachtoffer] , zodat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van medeplegen poging tot doodslag.
Uit het dossier blijkt dat alleen [medeverdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een poging tot zware mishandeling door tegen het lichaam van [slachtoffer] te schoppen en stompen. Verdachte heeft weliswaar geschopt richting het slachtoffer, maar de rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat dit raak was. Zoals hiervoor al is vastgesteld, heeft verdachte [slachtoffer] in ieder geval met kracht tegen zijn bovenlichaam gestompt. Omdat deze handeling, die op zich onvoldoende is voor een poging tot zware mishandeling, voorafging aan het schoppen van [medeverdachte 1] tegen het lichaam van het slachtoffer, komt de rechtbank niet tot de conclusie dat sprake is van medeplegen van een poging tot zware mishandeling. De rechtbank zal verdachte ook daarvan vrijspreken.
Het subsidiair tenlastegelegde: openlijke geweldpleging
Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging in vereniging is onder andere vereist dat de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] op de openbare weg heeft geslagen. Daarnaast is ook door de medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] geweld toegepast tegen [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld dat tegen [slachtoffer] werd gebruikt. Bij openlijke geweldpleging in vereniging maakt het in beginsel niet uit wie welk geweld heeft gebruikt, zodat het geweld gepleegd door de medeverdachten ook voor rekening van verdachte komt.
Conclusie
Gelet hierop acht de rechtbank de subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging in vereniging wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
op 15 oktober 2022 te Terneuzen openlijk, te weten, in de Nieuwstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer] meermalen met kracht tegen het hoofd en het lichaam te slaan en stompen en meermalen met kracht met geschoeide voet tegen het lichaam te schoppen en trappen en
meermalen met kracht met geschoeide voet op het hoofd te stampen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, nu niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 21 maanden met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert hij de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voor een periode van 3 jaren, inhoudende een locatieverbod voor het uitgaansgebied in Terneuzen na 20.00 uur ’s avonds, met een vervangende hechtenis van twee weken per keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De officier van justitie verzoekt de rechtbank om te bepalen dat de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest, wellicht gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, gelet op de rol die [slachtoffer] in het verhaal heeft gehad, de beperkte rol van verdachte in tijd en geweld en het feit dat verdachte de intentie had om het gevecht te beëindigen. Verder verzoekt de verdediging rekening te houden met het feit dat verdachte zijn leven een positieve wending heeft gegeven, nadien niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen, een gezin heeft en de gedeelde zorg draagt voor drie kinderen. De verdediging verzoekt om de vordering ex artikel 38v Sr af te wijzen, nu het hier duidelijk gaat om een incident.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feitVerdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen [slachtoffer] . Verdachte heeft [slachtoffer] nachts op straat zonder enige aanleiding, in het bijzijn van zijn vriendinnen, hard tegen zijn bovenlichaam gestompt.
Verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat het slachtoffer niet ernstiger gewond is geraakt, is niet aan verdachte te danken geweest. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig kunnen voelen en/of psychische gevolgen van het gebeurde kunnen ondervinden. Bovendien heeft het geweld zich in het openbaar, namelijk buiten op straat in een druk uitgaansgebied, afgespeeld, waardoor ook omstanders hiermee zijn geconfronteerd. Dit kan ook voor hen een nare en beangstigende gebeurtenis zijn geweest.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Ook slaat de rechtbank acht op de inhoud van het rapport van de reclassering van 20 juni 2023 dat over verdachte is opgesteld. Uit dit rapport blijkt dat verdachte een belast verleden kent en op de leefgebieden houding, psychosociaal functioneren en sociaal netwerk problemen kent. Verdachte handelt vanuit een loyaliteit. Op het moment dat hij een conflict ziet ontstaan, probeert hij mensen uit elkaar te halen en de boel te sussen. Daardoor is hij echter regelmatig in de problemen gekomen. Er zijn aanwijzingen voor een licht verstandelijke beperking, maar dit is nooit onderzocht. Verdachte heeft in 2019 een ISD-maatregel opgelegd gekregen die hij positief heeft afgerond. De (lange) betrokkenheid van de reclassering, de ingezette behandeling en de CoVa-plus training die verdachte heeft gevolgd hebben de intrinsieke motivatie van verdachte om zijn gedrag te veranderen weten te prikkelen. In de periode 2019-2022 heeft hij geen nieuwe delicten gepleegd. Het risico op recidive wordt als gemiddeld ingeschat. Omdat de reclassering geen meerwaarde ziet in interventies of toezicht, wordt geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. In het geval van een (deels) voorwaardelijke straf wordt geadviseerd als bijzondere voorwaarden een meldplicht en de verplichting om mee te werken aan verdiepingsdiagnostiek op te nemen.
Verdachte heeft verklaard dat hij bereid is mee te werken aan begeleiding door de reclassering en akkoord gaat met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. De rechtbank kan zich vinden in het advies van de reclassering en zal dan ook de in het rapport omschreven voorwaarden overnemen.
Op te leggen straf
Nu de rechtbank in tegenstelling tot de officier van justitie slechts tot een bewezenverklaring komt van het subsidiair tenlastegelegde, de openlijke geweldpleging, zal zij een andere strafmodaliteit aan verdachte opleggen. Gelet op het voorgaande, de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS alsmede de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een taakstraf opgelegd dient te worden voor de duur van 200 uur, te vervangen door 100 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast zal zij aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar teneinde de ernst van het feit te benadrukken en verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. Bovendien maakt dit voorwaardelijk strafdeel het opleggen van bijzondere voorwaarden en verplichte begeleiding door de reclassering mogelijk.
De rechtbank zal niet overgaan tot het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr aan verdachte, nu het hier om een incident gaat.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de primair en impliciet subsidiair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
100 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
* dat verdachte meewerkt aan verdiepingsdiagnostiek gericht op zijn psychosociaal functioneren, indien uit het reclasseringstoezicht blijkt dat dit nodig is;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. E.A. Mulders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 juli 2023.
Mr. Sterk, mr. Mulders en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.