ECLI:NL:RBZWB:2023:5072

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
02/011328-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel in het kader van uitgaansgeweld

Op 19 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een geweldsincident op 15 oktober 2022 in Terneuzen. De verdachte, geboren in 1982 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling van een slachtoffer. Tijdens de zitting op 5 juli 2023 werden de standpunten van de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.C.M. Tönis, besproken. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor poging tot zware mishandeling, maar niet voor poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer had gestompt, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. Echter, er was onvoldoende bewijs voor het volle opzet op de dood van het slachtoffer, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van de poging tot doodslag en medeplegen daarvan. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de reclassering en deelname aan een agressiebeheersingsprogramma. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de impact op slachtoffers en omstanders.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/011328-23
vonnis van de meervoudige kamer van 19 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedag01] 1982 te [geboorteplaats01] ,
wonende te ( [postcode01] ) [woonplaats01] , [adres01] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsvrouw mr. A.C.M. Tönis, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 juli 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer01] te doden dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer01] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer01] te doden, zoals onder feit 1 primair ten laste is gelegd. Hij baseert zich daarbij op de camerabeelden waarop duidelijk te zien is dat verdachte [slachtoffer01] meermalen met kracht tegen zijn hoofd schopt en het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) waaruit blijkt dat de kans op ernstig of fataal schedel-/hersenletsel bij [slachtoffer01] zeer groot was. De mate van geweld, gericht op het hoofd van [slachtoffer01] , en de intentie waarmee het geweld is gebruikt, maakt dat er een reële, niet onwaarschijnlijke kans bestond op de dood en deze kans hebben verdachte en de medeverdachten bewust aanvaard. Hierbij was sprake van een gezamenlijke uitvoering met een nauwe en bewuste samenwerking omdat [slachtoffer01] door verdachte en de medeverdachten tegen het hoofd is geslagen en geschopt en door een van de medeverdachten op het hoofd is gestampt terwijl hij op de grond lag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich, mede gelet op de camerabeelden en het rapport van het NFI, aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring. Wel verzoekt zij verdachte vrij te spreken van het vol opzet. Verdachte heeft nooit de intentie gehad om [slachtoffer01] te doden dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt vast dat er op 15 oktober 2022 in het centrum van Terneuzen aan de Nieuwstraat een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte en medeverdachten [medeverdachte01] , [medeverdachte02] en [medeverdachte03] betrokken zijn geweest. [slachtoffer01] is hierbij meermalen met kracht tegen zijn hoofd gestompt en meermalen met geschoeide voet en met kracht tegen zijn lichaam geschopt en op zijn hoofd gestampt, terwijl hij op de grond lag. De aanleiding voor de vechtpartij was een incident dat kort daarvoor had plaatsgevonden tussen een neef van [medeverdachte01] en [slachtoffer01] . De neef van [medeverdachte01] had volgens [slachtoffer01] zijn vriendin een klap op haar billen gegeven. Als reactie hierop had [slachtoffer01] de neef van [medeverdachte01] een klap in zijn gezicht gegeven, waardoor hij op de grond was gevallen en knock-out leek te zijn.
Het primair tenlastegelegde: plegen poging tot doodslag
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van een poging tot doodslag tezamen en in vereniging gepleegd ten aanzien van [slachtoffer01] . Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte het volle opzet had op het overlijden van [slachtoffer01] .
Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op [slachtoffer01] is afgelopen, hem met kracht tegen zijn hoofd heeft gestompt en hem tegen de achterzijde van zijn benen heeft getrapt, waardoor hij op de grond is gevallen. In het proces-verbaal waarin de camerabeelden worden beschreven, staat vermeld dat verdachte [slachtoffer01] vervolgens ook viermaal tegen zijn hoofd en eenmaal tegen zijn rug heeft geschopt. De rechtbank heeft zelf ook de camerabeelden bekeken en is op grond van haar eigen waarneming van oordeel dat verdachte in ieder geval viermaal tegen de schouders en de ribben van [slachtoffer01] en eenmaal tegen de rug van [slachtoffer01] heeft geschopt. De rechtbank kan niet met voldoende zekerheid vaststellen dat verdachte daadwerkelijk het hoofd van [slachtoffer01] heeft geraakt en volgt daarom de verklaring van verdachte op dat punt.
Zoals hiervoor al is vastgesteld, heeft verdachte [slachtoffer01] met kracht tegen zijn hoofd gestompt en daarna tegen de achterzijde van zijn benen geschopt, waardoor hij op de grond is gevallen. Terwijl [slachtoffer01] op de grond lag, heeft verdachte vervolgens meermalen met geschoeide voet en met kracht tegen zijn schouders, ribben en rug geschopt. Hoewel deze handelingen ernstig zijn, zijn deze niet voldoende om te concluderen dat er door het handelen van verdachte sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer01] zou komen te overlijden. Derhalve kan ook niet worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet op het mogelijk overlijden van [slachtoffer01] had. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair tenlastegelegde plegen poging tot doodslag.
Het primair tenlastegelegde: medeplegen poging tot doodslagDe vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of verdachte en de medeverdachten poging tot doodslag medegepleegd hebben.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier blijkt dat alleen [medeverdachte01] zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van poging doodslag op het moment dat hij [slachtoffer01] met kracht op diens hoofd stampte, nadat hij was weggelopen van het slachtoffer en weer was teruggelopen. Verdachte gebruikte op dat moment en daarna geen geweld tegen [slachtoffer01] . Uit deze feiten leidt de rechtbank af dat er geen nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte01] en anderen was, gericht op de dood van [slachtoffer01] , zodat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van medeplegen poging tot doodslag.
Het impliciet subsidiair tenlastegelegde: (mede)plegen poging tot zware mishandeling.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar van het menselijk lichaam is en dat één harde klap of trap al tot ernstig letsel kan leiden. Door in ieder geval met kracht tegen het hoofd te stompen, is de rechtbank van oordeel dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel was. De handelingen van verdachte moeten qua uiterlijke verschijningsvormen ook worden geacht daarop gericht te zijn geweest. Door aldus te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dat het niet zo ver is gekomen, is niet aan het handelen van verdachte te danken geweest.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er weliswaar sprake is van groepsgeweld, maar dat de voor medeplegen van poging tot zware mishandeling vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering van de poging tot zware mishandeling en de bijdrage van de medeverdachten aan het impliciet subsidiair tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aan hem tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 15 oktober 2022 te Terneuzen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer01] eenmaal met kracht tegen het hoofd heeft gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, nu niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 34 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, met uitzondering van het contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast vordert hij de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voor een periode van 3 jaren, inhoudende een locatieverbod voor het uitgaansgebied in Terneuzen na 20.00 uur ’s avonds, met een vervangende hechtenis van twee weken per keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De officier van justitie verzoekt de rechtbank om te bepalen dat zowel de bijzondere voorwaarden als de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar zijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring een deels voorwaardelijke straf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijk deel zo laag mogelijk is, en daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd, met uitzondering van het contactverbod met het slachtoffer. Daartoe wordt aangevoerd dat verdachte zich vanaf het begin meewerkend en open heeft opgesteld, sinds zijn verblijf in Nederland in 2014 niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen voor een soortgelijk feit en een enorme steun is voor zijn zus en haar gezin. De verdediging verzoekt om de vordering ex artikel 38v Sr af te wijzen, nu het hier duidelijk gaat om een incident.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feitVerdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij heeft [slachtoffer01] nachts op straat zonder enige aanleiding, in het bijzijn van zijn vriendinnen, hard tegen zijn hoofd gestompt. Daarna heeft hij tegen de achterzijde van de benen van [slachtoffer01] getrapt, waardoor hij op de grond is gevallen. Terwijl [slachtoffer01] in hulpeloze toestand op de grond lag, heeft hij vervolgens meermalen met geschoeide voet hard tegen zijn schouders, ribben en rug geschopt.
Verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat het slachtoffer niet ernstiger gewond is geraakt, is niet aan verdachte te danken geweest. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig kunnen voelen en/of psychische gevolgen van het gebeurde kunnen ondervinden. Bovendien heeft het geweld zich in het openbaar, namelijk buiten op straat in een druk uitgaansgebied, afgespeeld, waardoor ook omstanders hiermee zijn geconfronteerd. Dit kan ook voor hen een nare en beangstigende gebeurtenis zijn geweest.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Ook slaat de rechtbank acht op de inhoud van de rapporten van de reclassering van 17 april 2023 en 20 juni 2023 die over verdachte zijn opgesteld. Uit die rapporten blijkt dat verdachte geneigd is de gebeurtenissen te bagatelliseren. Wel lijkt hij over enige mate van zelfreflectie te beschikken. Hij is ervan overtuigd dat het incident zich niet zou hebben voorgedaan als hij nuchter was geweest. Het alcoholgebruik lijkt dan ook een risicoverhogende factor te zijn. Verdachte is in 2005 op Curaçao veroordeeld voor doodslag. Enkele maanden na zijn vrijlating, eind 2013, is hij zelf slachtoffer geworden van een schietincident. Hij is hierna naar Nederland geëmigreerd, waar hij aan zijn herstel heeft gewerkt. Of deze (traumatische) ervaringen van invloed zijn geweest op het gedrag van verdachte is onduidelijk gebleven. Of er sprake is van een negatief sociaal netwerk is eveneens onderbelicht gebleven. Het risico op recidive wordt als gemiddeld ingeschat. Om die reden wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een contactverbod met het slachtoffer en een gedragsinterventie gericht op agressiebeheersing.
Verdachte heeft verklaard dat hij bereid is mee te werken aan begeleiding door de reclassering en akkoord gaat met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. De rechtbank kan zich vinden in het advies van de reclassering en zal dan ook de in het rapport omschreven voorwaarden, met uitzondering van het contactverbod met het slachtoffer, overnemen.
Op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, zoals hiervoor uiteengezet, is de rechtbank van oordeel dat met niets anders kan worden volstaan dan oplegging van een gevangenisstraf. Wat betreft de hoogte van deze op te leggen gevangenisstraf komt de rechtbank tot een kortere duur dan door de officier van justitie is geëist. Dit heeft er mee te maken dat de officier van justitie zijn eis onder meer gebaseerd heeft op de bewezenverklaring van het medeplegen van de poging tot doodslag en de rechtbank verdachte hiervan zal vrijspreken.
De rechtbank acht, alles overwegend, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. Met dit voorwaardelijk strafdeel wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Bovendien maakt dit voorwaardelijk strafdeel het opleggen van bijzondere voorwaarden en verplichte begeleiding door de reclassering mogelijk.
De rechtbank ziet geen aanleiding de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De rechtbank zal ook niet overgaan tot het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr aan verdachte.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
impliciet subsidiair:poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij de reclassering. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo lang en zo vaak de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte actief deelneemt aan een door de reclassering nader te bepalen interventie gericht op agressiebeheersing, zoals de gedragstraining alcohol en geweld en/of een zorgtraject bij een ambulante forensische zorginstelling als Emergis of een ander vergelijkbare zorginstelling. De reclassering bepaalt welk traject het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer, begeleider en/of zorgverlener;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. E.A. Mulders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 juli 2023.
Mr. Sterk, mr. Mulders en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.