ECLI:NL:RBZWB:2023:5068

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4828
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de herroeping van een vergunning voor het aanpassen van de openbare ruimte voor een terras

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen een aan hen verleende vergunning op grond van artikel 2:11 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) voor het aanpassen en egaliseren van de openbare ruimte waarop zij hun terras exploiteren. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom heeft de aanvraag van eisers voor deze vergunning met het besluit van 24 januari 2022 toegewezen, maar heeft dit besluit gedeeltelijk herroepen met het bestreden besluit van 2 september 2022. Tegen deze herroeping hebben eisers beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2023 behandeld. Eisers hebben aangevoerd dat het college het primaire besluit ten onrechte heeft herroepen en dat het college de grondslag van de aanvraag heeft verlaten. De rechtbank oordeelt dat het college bevoegd was om de vergunning te weigeren op basis van de openbare veiligheid, maar dat het bestreden besluit gebrekkig gemotiveerd was. Desondanks concludeert de rechtbank dat eisers door dit motiveringsgebrek niet zijn benadeeld, omdat het college zich ervan heeft vergewist dat er een grondslag was voor de weigering.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat de geweigerde vergunning in stand blijft. Tevens wordt het college opgedragen het betaalde griffierecht aan eisers te vergoeden en wordt het college veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.674,-. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert en openbaar gemaakt op 14 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4828

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiser 1], te [plaatsnaam] ,
[naam eiser 2], te [plaatsnaam] ,
[naam eiser 3], te [plaatsnaam] ,
eisers,
(gemachtigde: mr. R.H.U. Keizer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, verweerder,
(gemachtigde: mr. M. Buitenhuis).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[naam derde-partij 1], te [plaatsnaam]
[naam derde-partij 2], te [plaatsnaam]
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen een aan hen verleende vergunning op grond van artikel 2:11 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) voor het mogen aanpassen en egaliseren van de openbare ruimte waarop zij hun terras exploiteren.
1.1.
Het college heeft de aanvraag van eisers voor deze vergunning met het besluit van 24 januari 2022 toegewezen. Met het bestreden besluit van 2 september 2022 heeft het college dat besluit gedeeltelijk herroepen. Tegen die herroeping is het beroep gericht.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2023 op zitting behandeld. Van eisers hebben aan de zitting deelgenomen: [naam eiser 2] , [naam eiser 3] en de gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Van derde-partijen was P.J.M. [naam derde-partij 1] op de zitting aanwezig. De [naam derde-partij 2] is niet verschenen.
1.4.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Totstandkoming van het besluit

2. [naam eiser 1] is gevestigd aan de [adres] 2 te [plaatsnaam] . Op grond van een (doorlopende) terrasvergunning van 23 april 2021 is het eisers toegestaan om onder voorwaarden een terras voor haar inrichting in te richten en te exploiteren.
Op 22 juni 2021 hebben eisers gevraagd of er een mogelijkheid is om de openbare ruimte, waarop zij hun terras exploiteren, aan te passen en te egaliseren. Bij het besluit van 24 januari 2022 (primair besluit) heeft het college een vergunning op basis van artikel 2:11 van de APV verleend. Het college heeft aan het primaire besluit – onder meer – het voorschrift verbonden dat de aanpassing en egalisatie moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de aan het besluit gehechte tekening. Het besluit van 24 januari 2022 is op 23 februari 2022 gepubliceerd in het Gemeenteblad (2022, nummer 78461).
Tegen dat besluit is bezwaar gemaakt, onder andere door derde-partijen.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van de [naam derde-partij 2] gegrond verklaard. De bezwaren van [naam derde-partij 1] zijn gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk gegrond verklaard. Het primaire besluit is door het college herroepen in die zin dat vergunning wordt verleend voor het aanpassen en egaliseren van uitsluitend dat gedeelte van de openbare bestrating voor [naam eiser 1] waarvoor op 23 april 2021 een terrasvergunning is verleend.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college de op 24 januari 2022 verleende vergunning op grond van artikel 2:11 van de APV heeft kunnen herroepen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
5. Eisers voeren aan dat het college het primaire besluit ten onrechte heeft herroepen. Zij stellen zich op het standpunt dat het college op ongeoorloofde wijze de grondslag van de aanvraag heeft verlaten, door slechts een deel van de oppervlakte waarvoor toestemming tot aanpassing en egalisatie is gevraagd te vergunnen en daar een andere tekening bij te voegen. Eisers erkennen dat de vergunde ophoging en egalisering ruimer waren dan het oorspronkelijk vergunde terras, maar dat dat logisch is, omdat de verhoging voorzien moet worden van een valbescherming en een opstap en dat het natuurlijk niet de bedoeling is dat zij als gevolg van de verhoging minder terrastafels en stoelen kunnen zetten dan zijn vergund.
De aanvraag
6. Om te kunnen beoordelen of het college in het bestreden besluit op al dan niet geoorloofde wijze de grondslag van de aanvraag heeft verlaten, dient eerst te worden vastgesteld wat de aangevraagde situatie is geweest.
Uit het primaire besluit van 24 januari 2022 blijkt dat als aanvraag is beschouwd de e-mail van eisers van 22 juni 2021, waarin wordt verwezen naar een gevoerd gesprek. Ter zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de e-mail van 22 juni 2021 terecht als aanvraag is aangemerkt. De bij de email gevoegde handgetekende situatieschets moet worden beschouwd als de aangevraagde situatie. Uit deze schets blijkt dat de door eisers gewenste situatie betreft: een egalisering/ophoging over de gehele breedte van de gevel (2,70 + 7,10 meter) en 6,00 meter diep. De gewenste egalisering/ophoging wordt naar voren toe smaller, zodat de breedte aan de voorzijde van het terras 4,00 meter zou bedragen. Op de schets is ook het aanwezige kelderluik en de aanwezige toegangsdeur van het pand ingetekend.
Reikwijdte vergunning 24 januari 2022
7. Tussen partijen is in geschil waarvoor het college in het primaire besluit van 24 januari 2022 precies vergunning heeft verleend. Eisers hebben gemeend dat hun aanvraag (en daarmee de door hen ingediende situatieschets) is vergund. Het college stelt daarentegen dat het toen ook al zijn bedoeling is geweest om aan te sluiten bij de oorspronkelijk verleende terrasvergunning van 23 april 2021.
Tussen partijen is niet in geschil dat de door eisers ingediende situatieschets afwijkt van de tekening behorend bij de terrasvergunning van 23 april 2021. In de terrasvergunning is als voorschrift opgenomen dat eisers zich voor de omvang van het in te nemen terras (29,6 m²) moeten houden aan de bij de terrasvergunning gevoegde tekening. Uit die tekening blijkt dat vergunning is verleend voor een breedte ter plaatse van de voorgevel van 6,01 meter en een diepte van 5,50 meter. Eisers hebben ter zitting toegelicht dat de ophoging/egalisering groter moet zijn in verband met de veiligheid voor de gasten en de toegankelijkheid voor mindervaliden.
De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat het in het primaire besluit van 24 januari 2022 minder heeft vergund dan eisers in hun e-mail van 22 juni 2021 hebben aangevraagd. In het primaire besluit is namelijk niet vermeld dat de aangevraagde situatie is vergund, maar heeft het college aan de verleende vergunning een expliciet voorschrift verbonden:
“De aanpassing en egalisatie van de openbare ruimte dient conform de maten welke zijn opgenomen in de bijgevoegde tekening (bijlage) te worden uitgevoerd.”
Volgens eisers was er bij het besluit van 24 januari 2022 echter geen bijlage gevoegd en daarom hebben zij erop vertrouwd dat de door hen ingediende situatieschets was vergund. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat, als er geen bijlage bij het besluit was gevoegd, het op de weg van eisers had gelegen om dit op te vragen bij de gemeente. Overigens bevindt zich onder de gedingstukken een e-mail van een gemeenteambtenaar aan eisers van 14 december 2021, dus voorafgaand aan de vergunningverlening, waarin ook al is bevestigd dat de afmeting van het terras niet groter mag zijn dan de al verleende terrasvergunning ( [adres] 2 / doc code 251283 / 22-2021). Het vertrouwen van eisers, dat hun aanvraag en de door hen ingediende situatieschets was vergund, moet daarom voor hun risico blijven.
8. Het standpunt van eisers, dat het college in het bestreden besluit het primaire besluit ten onrechte heeft herroepen en daarbij de grondslag van de aanvraag heeft verlaten, kan gelet op het voorgaande niet slagen. Voor zover de grondslag van de aanvraag is verlaten, is dat reeds in het primaire besluit gebeurd. Eisers hebben tegen het primaire besluit geen bezwaar gemaakt.
Grondslag
9. Eisers hebben in hun beroepschrift opgemerkt dat gemeenteambtenaren meerdere malen ondubbelzinnig toestemming hebben gegeven voor de door hen gewenste ophoging/egalisering. Ter zitting hebben eisers toegelicht dat zij daarmee niet hebben bedoeld een beroep te doen op het vertrouwensbeginsel, maar dat zij hebben bedoeld om aan te voeren dat er geen rechtsgrond is om niet te beslissen overeenkomstig de aangevraagde situatie. Zij hebben ter zitting in dat verband gewezen op de weigeringsgronden zoals die in artikel 1:8 van de APV zijn opgenomen, en dat deze weigeringsgronden volgens hen niet aan verlening van gevraagde vergunning in de weg staan.
10. In artikel 1:8, eerste lid, van de APV is bepaald dat een vergunning of ontheffing in ieder geval kan worden geweigerd in het belang van:
de openbare orde;
de openbare veiligheid;
de volksgezondheid;
e bescherming van het milieu.
11. De rechtbank stelt vast dat uit het bestreden besluit inderdaad niet blijkt op welke weigeringsgrond het college zich heeft gebaseerd. Het bestreden besluit is in dat opzicht gebrekkig gemotiveerd. Het college heeft ter zitting verduidelijkt dat de reden van het bestreden besluit is gelegen in de toegankelijkheid en veiligheid van het trottoir. Het college heeft daarbij verwezen naar artikel 1:8, eerste lid, sub b, van de APV: de ‘openbare veiligheid’. Naar het oordeel van de rechtbank is dat een deugdelijke grondslag voor weigering van de gevraagde vergunning. Het college moet bevoegd worden geacht om op basis van artikel 1:8, eerste lid, sub b, van de APV de gevraagde vergunning te weigeren.
12. Gelet op de gebrekkige motivering, moet worden geoordeeld dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. Uit de toelichting van het college op de zitting kan echter worden afgeleid dat het college zich ervan heeft vergewist dat op grond van artikel 1:8, eerste lid, van de APV een bevoegdheid bestaat om de vergunning te weigeren. De weigeringsgrond is alleen niet expliciet in het bestreden besluit is vermeld. De rechtbank vindt het daarom aannemelijk dat eisers door het motiveringsgebrek niet zijn benadeeld. Het motiveringsgebrek kan daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd.
Belangenafweging
12. Eisers hebben aangevoerd dat zij belang hebben bij de ophoging in de omvang zoals zij die hebben aangevraagd. In dat verband hebben zij toegelicht dat het voor de veiligheid van hun gasten en de bruikbaarheid van het terras van belang is dat de ophoging groter is dan het terras, en dat het terras ook toegankelijk moet blijven voor mindervaliden. Tegenover het belang van eisers staat het algemeen belang bij toegankelijkheid van de openbare weg en het trottoir. Dat het college in de belangenafweging doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan het openbaar belang bij toegankelijkheid van de openbare weg, acht de rechtbank niet onredelijk.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de geweigerde vergunning op grond van artikel 2:11 van de APV in stand blijft.
14. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb dient het college het betaalde griffierecht aan eisers te vergoeden. De rechtbank zal het college daarnaast veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,-, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 14 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene Plaatselijke Verordening
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg:
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.
Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.
Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Verordening wegen Noord-Brabant 2010, de waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren.
Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.