ECLI:NL:RBZWB:2023:505

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
9979298_E25012023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ponds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overname van verhuurde bedrijfskleding en de gevolgen van opschorting in een civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vorderde de eiser, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, betaling van een overnamevergoeding van de gedaagde, eveneens een besloten vennootschap, voor bedrijfskleding die door de gedaagde was gehuurd. De eiser stelde dat de gedaagde, na opzegging van de overeenkomst, niet had voldaan aan haar verplichting om de bedrijfskleding over te nemen tegen de overeengekomen vergoeding van € 828,34. De gedaagde betwistte deze vordering en voerde aan dat er aanvullende afspraken waren gemaakt die de toepassing van de algemene voorwaarden uitsloten.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde wel degelijk gehouden was aan de algemene voorwaarden, aangezien deze expliciet waren overeengekomen in een contract dat in 2017 was ondertekend. De rechter verwierp het verweer van de gedaagde dat zij de bedrijfskleding nog niet in haar bezit had en dat zij zich op opschorting beriep. De rechter stelde vast dat opschorting niet mogelijk was, omdat de gedaagde niet had aangetoond dat de eiser een opeisbare verbintenis niet was nagekomen.

Uiteindelijk werd de vordering van de eiser toegewezen, inclusief de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 678,41 werden vastgesteld. Het vonnis werd uitgesproken op 25 januari 2023 en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 9979298 \ CV EXPL 22-1720
Vonnis van 25 januari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser]
,
gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend bij haar bestuurder de heer [naam] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 juni 2022 met producties;
- de aantekeningen van de griffier van de rolzitting van 6 juli 2022 met daarin het mondeling antwoord met een productie;
- de conclusie van repliek van 31 augustus 2022 met een productie;
- de conclusie van dupliek van 28 september 2022 met een productie;
- de akte uitlaten producties van 26 oktober 2022 van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.004,34, vermeerderd met rente en kosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] .
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

Hoofdsom
3.1.
[eiser] vordert in hoofdsom een bedrag van € 828,34. Zij legt aan deze vordering het volgende ten grondslag. Partijen zijn in 2017 een (nieuwe) overeenkomst aangegaan inzake de huur en reiniging van bedrijfskleding. Op deze overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden van [eiser] (destijds genaamd [bedrijf] B.V.) van toepassing (hierna: de algemene voorwaarden). Ingevolge het bepaalde in artikel 17.2 van de algemene voorwaarden is [gedaagde] gehouden om bij beëindiging van de overeenkomst de op dat moment aan haar verhuurde bedrijfskleding over te nemen tegen een overnamevergoeding als bepaald in artikel 14.1 van de algemene voorwaarden. [gedaagde] heeft de overeenkomst per 1 augustus 2021 opgezegd, maar heeft niet voldaan aan haar verplichting tot betaling van de overnamevergoeding, die conform de algemene voorwaarden – en na aftrek van een creditnota – is vastgesteld op een bedrag van € 828,34.
3.2.
[gedaagde] betwist dat zij het bedrag van € 828,34 aan [eiser] is verschuldigd. Volgens [gedaagde] kan [eiser] geen beroep doen op de artikelen 14.1 en 17.2 van de algemene voorwaarden, omdat partijen bij het aangaan van de (eerste) overeenkomst in 2014 hebben afgesproken dat over de restwaarde van de bedrijfskleding nog een aanvullende afspraak zou worden gemaakt en daarmee is afgeweken van de algemene voorwaarden.
3.3.
De kantonrechter gaat aan dit verweer voorbij. [eiser] verwijst ter onderbouwing van haar vordering naar het als productie 1 bij dagvaarding (en nogmaals als productie 6 bij conclusie van repliek) overgelegde contract. In dit contract is uitdrukkelijk opgenomen dat sprake is van een opdrachtwijziging, dat de tussen partijen gemaakte (prijs)afspraken daarin zijn vastgelegd, dat deze overeenkomst alle voorgaande overeenkomsten tussen partijen vervangt, dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn en dat [gedaagde] daarmee bekend is. [gedaagde] heeft niet weersproken dat dit contract op 2 november 2017 namens haar is ondertekend. Daarmee staat vast dat partijen in 2017 zonder enig voorbehoud de toepassing van de algemene voorwaarden zijn overeengekomen en daarmee aan de in 2014 gemaakte afspraken geen betekenis meer toekomt. [eiser] komt dus wel degelijk een beroep toe op de artikelen 14.1 en 17.2 van de algemene voorwaarden.
3.4.
In artikel 17.2 van de algemene voorwaarden is bepaald dat ingeval de opdrachtgever de overeenkomst beëindigt, hij is gehouden tot overname van de op dat moment door hem gehuurde bedrijfskleding, tegen de condities als bedoeld in artikel 14.1. Dat [gedaagde] de overeenkomst heeft beëindigd, is tussen partijen niet in geschil. [gedaagde] is dan ook gehouden de overeengekomen overnamevergoeding aan [eiser] te voldoen.
3.5.
Het verweer van [gedaagde] dat zij de betreffende, eerder door haar van [eiser] gehuurde bedrijfskleding (nog) niet in haar bezit heeft, waarmee zij zich kennelijk op opschorting beroept, slaagt niet. Voorwaarde voor opschorting is dat de wederpartij een opeisbare verbintenis niet nakomt (artikel 6:262 BW). Dat daarvan sprake is, is door [gedaagde] niet gemotiveerd gesteld. Blijkens het bepaalde in artikel 14 van de algemene voorwaarden is [gedaagde] gehouden als eerste te presteren door de overnamevergoeding aan [eiser] te voldoen. Opschorting van de nakoming van deze betalingsverplichting is daarmee dus uitgesloten. Dat betekent dat de discussie tussen partijen of [eiser] (een deel van) deze kleding nog onder zich heeft en deze aan [gedaagde] moet overdragen dan wel of deze kleding al wel (volledig) aan [gedaagde] is geleverd, buiten beschouwing kan blijven.
3.6.
Gelet op het voorgaande zal de gevorderde hoofdsom van € 828,34, waarvan de hoogte op zichzelf door [gedaagde] niet is betwist, worden toegewezen.
Rente
3.7.
[eiser] vordert voorts de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de hoofdsom van € 828,34. Aangezien de verschuldigdheid van de hoofdsom de nakoming van een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a BW betreft, hetgeen [gedaagde] niet heeft weersproken, is deze rente eveneens toewijsbaar.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.8.
[eiser] maakt tevens aanspraak op een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ad € 124,25. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is en dat het gevorderde bedrag in overeenstemming is met het Besluit. Omdat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en [gedaagde] dit niet heeft betwist, zal de vordering ook in zoverre worden toegewezen.
Proceskosten
3.9.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld (waarbij voor de akte uitlating producties, vanwege de beperkte omvang/inhoud, geen (half) salarispunt wordt toegekend):
- kosten van de dagvaarding
108,41
- griffierecht
322,00
- salaris gemachtigde
248,00
(2,00 punten × € 124,00)
Totaal
678,41

4.De beslissing

De kantonrechter
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.004,34, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 828,34 met ingang van 23 juni 2022 tot de dag van algehele voldoening,
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 678,41,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ponds en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.