In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vorderde de eiser, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, betaling van een overnamevergoeding van de gedaagde, eveneens een besloten vennootschap, voor bedrijfskleding die door de gedaagde was gehuurd. De eiser stelde dat de gedaagde, na opzegging van de overeenkomst, niet had voldaan aan haar verplichting om de bedrijfskleding over te nemen tegen de overeengekomen vergoeding van € 828,34. De gedaagde betwistte deze vordering en voerde aan dat er aanvullende afspraken waren gemaakt die de toepassing van de algemene voorwaarden uitsloten.
De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde wel degelijk gehouden was aan de algemene voorwaarden, aangezien deze expliciet waren overeengekomen in een contract dat in 2017 was ondertekend. De rechter verwierp het verweer van de gedaagde dat zij de bedrijfskleding nog niet in haar bezit had en dat zij zich op opschorting beriep. De rechter stelde vast dat opschorting niet mogelijk was, omdat de gedaagde niet had aangetoond dat de eiser een opeisbare verbintenis niet was nagekomen.
Uiteindelijk werd de vordering van de eiser toegewezen, inclusief de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 678,41 werden vastgesteld. Het vonnis werd uitgesproken op 25 januari 2023 en is uitvoerbaar bij voorraad.