ECLI:NL:RBZWB:2023:5047

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
02-130093-22 + 02-099078-21 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en vernieling met machete

Op 26 april 2022 heeft de verdachte in Breda geprobeerd om de heer [slachtoffer 1] te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een machete op zijn rug te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met de machete een flinke, maar oppervlakkige wond heeft veroorzaakt. De officier van justitie beschouwde dit als poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling. Daarnaast heeft de verdachte op 27 april 2022 de achterruit en achterband van de auto van mevrouw [slachtoffer 2] vernield. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar de poging tot zware mishandeling en de vernieling zijn bewezen verklaard. De rechtbank heeft besloten het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de leeftijd van de verdachte en zijn achtergrond. De verdachte kreeg een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 151 dagen voorwaardelijk, en een leerstraf van 50 uur. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 175,- toegewezen aan de benadeelde partij voor de vernieling van de auto.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-130093-22 + 02-099078-21 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 18 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats]
wonende aan [woonadres]
raadsman mr. R.E. Drenth, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 04 juli 2023, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:
op 26 april 2022 te Breda geprobeerd heeft om [slachtoffer 1] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2:
op 27 april 2022 een achterruit en achterband van de Fiat Panda van mevrouw [slachtoffer 2] heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht ten aanzien van feit 1 wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geprobeerd heeft om de heer [slachtoffer 1] te doden, zoals impliciet primair ten laste is gelegd. Zij baseert zich daarbij op de beelden zoals in het dossier opgenomen en beschreven. Ook baseert zij zich op de verklaring van verdachte dat hij met een machete een slaande beweging in de richting van de heer [slachtoffer 1] heeft gemaakt. De machete is daarbij door de kleding van de heer [slachtoffer 1] gegaan en dit heeft een flinke snijwond op de bovenkant van de rug veroorzaakt. Op basis van deze bewijsmiddelen staat voor de officier van justitie vast dat verdachte met aanzienlijke kracht met de machete geslagen heeft. Daarbij komt dat zowel verdachte als de heer [slachtoffer 1] in beweging waren, waarbij verdachte in achtervolging was en al rennende de klap met de machete heeft gegeven. Dit houdt in dat verdachte onvoldoende controle kon uitoefenen tijdens het hanteren van de machete. Met zo een groot wapen betekent dit dat er de kans aanmerkelijk was dat de heer [slachtoffer 1] in de nek was geraakt of dat een diepere wond was veroorzaakt waardoor er een slagader of een vitaal orgaan was geraakt en de heer [slachtoffer 1] was overleden. Door zijn handeling heeft verdachte ook de aanmerkelijke kans bewust aanvaard dat de heer [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. De officier van justitie is van mening dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood.
Ook feit 2 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen op grond van de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde poging tot doodslag. Vastgesteld kan worden dat verdachte met de machete van boven naar beneden geslagen heeft op de rug van de heer [slachtoffer 1] . Daarbij kwam de scherpe punt van de machete niet in beeld. Door het slaan met de machete is een lelijke wond ontstaan, maar het is wel een oppervlakkige wond. Niet kan worden vastgesteld dat met kracht is geslagen. Uit het dossier blijkt verder dat de heer [slachtoffer 1] geraakt is op het midden van zijn schouderblad. Aangezien dat bot is, is de vraag hoe dit mogelijk dodelijk letsel had kunnen opleveren. Tot slot kan niet vastgesteld worden dat verdachte onvoldoende controle had tijdens het slaan met de machete. Er is immers onvoldoende informatie in het dossier over hoe hard er bijvoorbeeld gelopen werd. Gelet op genoemde omstandigheden is niet vast te stellen dat door de handelingen van verdachte de aanmerkelijke kans bestond op de dood. Verdachte dient van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken te worden. Wel is de verdediging van mening dat de poging tot zware mishandeling bewezen kan worden verklaard. Verdachte bekent feit 2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank ten aanzien van feit 1 vast dat verdachte met een machete op de rug van de heer [slachtoffer 1] geslagen heeft en daarmee in de rug van de heer [slachtoffer 1] heeft gesneden. Door deze handeling heeft de heer [slachtoffer 1] op zijn rug een verwonding opgelopen. De vraag die moet worden beantwoord is of dit handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag (impliciet primair) of een poging tot zware mishandeling (impliciet subsidiair). Daartoe moet worden vastgesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van de heer [slachtoffer 1] of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de heer [slachtoffer 1] .
Poging tot doodslag
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte vol opzet had om de heer [slachtoffer 1] te doden. Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Voor voorwaardelijk opzet geldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op het gevolg van zijn handelen. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte met een machete op de rug van de heer [slachtoffer 1] heeft geslagen. Daardoor is een flinke, maar wel oppervlakkige wond op de rug ontstaan. Op grond van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen met welke kracht verdachte de machete op de rug van de heer [slachtoffer 1] heeft geslagen. Op grond van de letselbeschrijving wordt ook niet duidelijk of de heer [slachtoffer 1] op een plek is geraakt die levensbedreigend zou kunnen zijn. De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat zowel verdachte als de heer [slachtoffer 1] in beweging waren en verdachte daardoor niet voldoende de controle had over de machete en de heer [slachtoffer 1] op een levensbedreigende plek geraakt had kunnen worden. Op grond van het dossier kan echter niet vastgesteld worden hoe hard er gelopen werd en of verdachte daarbij de controle over de machete had of niet. Er is eenvoudigweg te weinig informatie hierover aanwezig in het dossier. Tijdens de zitting heeft verdachte hierover desgevraagd ook geen duidelijkheid kunnen geven.
Gelet op voornoemde onduidelijkheden is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat sprake was van een reële niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat de heer [slachtoffer 1] door het handelen van verdachte zou komen te overlijden. Zij zal verdachte daarom vrijspreken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om de heer [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van vol opzet daarop is ook hierbij niet gebleken. Door echter met een machete, een groot gebogen scherp mes, op de rug van de heer [slachtoffer 1] te slaan, bestond naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Hier is verder ook geen verweer over gevoerd. De handelingen van verdachte waren qua uiterlijke verschijningsvorm ook zozeer op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel gericht, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de heer [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Aangezien verdachte op het onderzoek ter terechtzitting een bekennende verklaring heeft afgelegd voor feit 2 en geen vrijspraak voor dit feit is bepleit, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant, onderzoeknummer ZB3R022042, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en digitaal doorgenummerd van pagina 1 tot en met 306.
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • De ter zitting van 4 juli 2023 afgelegde bekennende verklaring van verdachte;
  • Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 28 april 2022 (p. 266-267).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 26 april 2022 te Breda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een
machete die [slachtoffer 1] in diens rug/schouder heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
omstreeks 27 april 2022 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk de achterruit en de linkerachterband van een personenauto (Fiat Panda, [kenteken] ), die aan [slachtoffer 2] toebehoorde heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het jeugdstrafrecht toegepast moet worden. Zij vordert aan verdachte op te leggen de leerstraf So Cool voor de duur van 50 uur. Ook vordert de officier van justitie een werkstraf van 100 uren. Tot slot vordert zij een jeugddetentie van 240 dagen waarvan 211 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. De officier van justitie is er bij deze vordering van uitgegaan dat verdachte 29 dagen in voorarrest heeft doorgebracht.
De officier van justitie is van mening dat de dadelijke uitvoerbaarheid ten aanzien van de bijzondere voorwaarden uitgesproken dient te worden, aangezien verdachte de feiten heel makkelijk heeft begaan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in het opleggen van de leerstraf So Cool en in het opleggen van een deels voorwaardelijke jeugddetentie waarbij aan het voorwaardelijke deel de geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Indien de rechtbank daarnaast ook een werkstraf nodig acht, dan zal de verdediging zich daar niet tegen verzetten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft geprobeerd om de heer [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dit heeft hij gedaan, naar het lijkt, zonder enige directe aanleiding. Er was wel een woordenwisseling, maar toen de heer [slachtoffer 1] wegrende, is verdachte erachteraan gerend en heeft de machete tevoorschijn gehaald. Vervolgens heeft verdachte met die machete op de rug van de vluchtende [slachtoffer 1] geslagen. Hierdoor heeft de heer [slachtoffer 1] een flinke wond op zijn rug opgelopen. Het spreekt voor zich dat dit een buitengewoon gewelddadige actie is geweest van verdachte. De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte ineens tot dit geweld is gekomen en neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij dit heeft gedaan. Het had voor de heer [slachtoffer 1] veel slechter kunnen aflopen dan nu het geval lijkt te zijn geweest.
Het is voorts heel zorgelijk dat verdachte er blijkbaar niet van is geschrokken dat hij dit deed. Daags erna krijgt hij, naar eigen zeggen, (opnieuw) een mes in de hand gedrukt en besluit vervolgens daarmee een achterband van de auto van mevrouw [slachtoffer 2] plat te steken en ook de achterruit van die auto te vernielen. Hij laat hiermee zien geen enkel respect te hebben voor andermans bezittingen. Ook heeft hij blijkbaar geen boodschap aan de overlast die hij het slachtoffer met zijn handelen heeft bezorgd.
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening met het strafblad van verdachte. Zij stelt vast dat verdachte de strafbare feiten heeft gepleegd tijdens een proeftijd van een voorwaardelijke werkstraf, die verdachte opgelegd heeft gekregen voor een poging tot zware mishandeling in 2021.
Ook houdt de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening met het rapport van [psycholoog] van 30 november 2022. Deze heeft gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking. Verdachte kon of wilde bij de psycholoog weinig inhoudelijk vertellen over het hem ten laste gelegde en de aanloop hiernaartoe. De rechtbank herkent dit beeld ook tijdens de zitting. Tijdens het onderzoek bij de psycholoog is erg weinig zicht gekomen op de gemoedstoestand en motieven van verdachte. Wel is duidelijk geworden dat verdachte zich in een situatie bevond die voor hem te ingewikkeld was en hij kennelijk overvraagd wordt als hij zich zelfstandig in een groepje jongeren bevindt waar geen toezicht van een volwassene is. Geadviseerd wordt de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico wordt als matig geschat. Volgens de psycholoog is de kans op herhaling sterk afhankelijk van de structuur en de veiligheid die verdachte ervaart. Er wordt aanleiding gezien om het jeugdstrafrecht toe te passen. De psycholoog adviseert om verdachte in het kader van een (deels) voorwaardelijk op te leggen strafdeel, voor de maximaal mogelijke duur onder begeleiding te houden van de Jeugdreclassering zodat zij goed zicht kan houden op de snelheid waarmee de ouders verdachte verder zelfstandig proberen te krijgen en toezicht houden op zijn activiteiten buitenshuis.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het rapport van de reclassering van 22 juni 2023. Verdachte staat in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis onder toezicht van de jeugdreclassering. Verdachte heeft sinds de onderhavige verdenking geen contact meer heeft gehad met de drie andere jongens. Er is in het kader van de schorsingsvoorwaarden sprake van een contactverbod met de andere jongens waarbij de kaders duidelijk zijn voor verdachte. Wel bestaan er vraagtekens in hoeverre verdachte weerbaar genoeg is, mocht hij opnieuw door hen benaderd worden. Verdachte functioneert goed binnen de huidige strakke kaders die hem gegeven worden door de jeugdreclassering en zijn ouders. Er wordt verwacht dat hij langdurig ondersteuning behoeft en niet in staat is tot volledige zelfstandigheid. Uit het wegingskader ASR kwamen indicaties naar voren voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Er is sprake van een licht verstandelijke beperking, verdachte is impulsief en kan de gevolgen van zijn gedrag niet overzien. Er zijn zorgen over de beïnvloedbaarheid van verdachte en de mate waarin hij weerstand kan bieden aan antisociale jongeren in de buurt. Verdachte maakt deel uit van een gezin en lijkt open te staan voor pedagogische beïnvloeding. Er worden geen contra-indicaties gezien voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Geadviseerd wordt het jeugdstrafrecht toe te passen. De reclassering schat het risico op herhaling in als gemiddeld. Indien de kaders van de jeugdreclassering en structuur die de ouders van verdachte bieden weg zouden vallen, dan wordt het risico op herhaling als hoog ingeschat.
Ook de reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden de begeleiding door de jeugdreclassering, het contactverbod ten aanzien van de aangever en de andere jongens, het vinden en houden van dagbesteding, het zich niet vestigen op een ander adres zonder toestemming en het geven van inzicht in zijn sociaal netwerk en activiteiten buitenshuis.
Ook wordt geadviseerd de leerstraf So Cool op te leggen voor de duur van 50 uren. Deze kan worden aangevuld met een werkstraf.
De rechtbank weegt mee dat verdachte tijdens de zitting heeft gezegd dat hij de feiten onder druk van en uit angst voor de andere drie jongens heeft gepleegd. Hij wilde laten zien dat hij niet bang was voor de andere jongens.
De rechtbank ziet op basis van dezelfde gronden als de psycholoog en de reclassering aanleiding om bij de bepaling van de straf het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank neemt daarnaast het advies om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen over.
De rechtbank komt, anders dan de officier van justitie, niet tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot doodslag. Zij zal een lagere straf opleggen dan de officier van justitie heeft gevorderd.
Uitgaande van de LOVS-oriëntatiepunten voor jeugdigen is voor de feiten een onvoorwaardelijke jeugddetentie van enkele maanden op zijn plaats. De rechtbank is echter van oordeel dat gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte hier niet toe moet worden overgegaan. De rechtbank houdt er ook rekening mee dat het zo lang dragen van een enkelband een flinke impact heeft gehad op het leven van verdachte. Verdachte heeft zich over het algemeen goed aan de afspraken gehouden tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Wel vindt de rechtbank het zorgelijk en echt niet okay dat verdachte zijn enkelband op enig moment heeft doorgeknipt. Om herhaling te voorkomen dient bij de strafoplegging de nadruk te liggen op begeleiding van verdachte waarbij er duidelijke kaders zijn voor verdachte.
Alles afwegende, zal de rechtbank aan verdachte opleggen een jeugddetentie van 180 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 151 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. De rechtbank is hierbij uitgegaan van een voorarrest van 29 dagen. Dit betekent dat verdachte niet meer terug hoeft naar de jeugdgevangenis, mits hij zich aan de voorwaarden zal houden. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte opleggen de leerstraf So Cool van 50 uur, te vervangen door 25 dagen hechtenis in het geval dat hij de leerstraf niet of niet naar behoren mocht verrichten.
Om te voorkomen dat alle kaders voor verdachte wegvallen en de kans op het weer gebruiken van geweld tegen een ander verder toeneemt zal de rechtbank de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.500,- voor feit 2. Dit bedrag bestaat uit een materieel deel van € 500,- en een immaterieel deel van € 1.000,-. Het materieel deel bestaat uit schade aan de linkerachterband van de auto ten bedrage van € 175,-, het wegnemen van een jas, twee paraplu’s en werkklompen ten bedrage van € 225,- en de kosten van het opnemen van een werkdag ten bedrage van Є 100,-.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 2 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 175,- zijnde de kosten van de achterband. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de (redenen voor de) toepassing van het jeugdstrafrecht zal het aantal dagen gijzeling bij niet betaling op nul worden gesteld. Verder zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen met ingang van 27 april 2022.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verdachte zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke werkstraf van 50 uren die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 21 juni 2021 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 7z, 77aa, 77gg, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Impliciet subsidiair: Poging tot zware mishandeling;
feit 2:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 151 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering uit te voeren door de William Schrikker Stichting als gecertificeerde instelling;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met de heer [slachtoffer 1] en de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ;
* dat verdachte zich zal inspannen voor het vinden dan wel behouden van betaald werk, een opleiding en/of dagbesteding, met een vaste structuur. Er zal met verdachte een plan voor dagbesteding worden opgesteld waaraan hij zich dient te houden;
* dat verdachte zich niet vestigt op een ander adres dan het adres van zijn ouders, zonder toestemming van de jeugdreclassering. Wanneer verdachte het ouderlijk huis wenst te verlaten, zal samen met de jeugdreclassering gekeken worden naar een passende woonvoorziening waar sprake is van voldoende structuur en begeleiding;
* dat verdachte openheid geeft over zijn sociaal netwerk en zijn activiteiten buitenshuis, zodat hier door de jeugdreclassering zicht op gehouden kan worden;
- draagt deze gecertificeerde instelling op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen jeugdreclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- veroordeelt verdachte tot
een leerstraf, te weten So Cool van 50 uren;
- beveelt dat indien verdachte de leerstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
25 dagen;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 21 juni 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-099078-21
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een werkstraf van 50 uren;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 175,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2022 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] (feit 2), € 175,- te betalen;
- bepaalt dat bij niet betaling
0 dagengijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.M. Pooyé, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. W. Toekoen (tevens kinderrechter), rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 juli 2023.
De voorzitter en mr. W. Toekoen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.