ECLI:NL:RBZWB:2023:5045

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
02-033510-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaak wegens onvoldoende bewijs en niet-ontvankelijkheid benadeelde partij

In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juli 2023 uitspraak gedaan. De verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig achtte. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 4 juli 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie vorderde vrijspraak, ondanks het aantreffen van DNA van de aangeefster op de hondenriem van de verdachte. De verdediging wees op contra-indicaties in de verklaring van de aangeefster, zoals het ontbreken van letsel en het feit dat er geen getuigen waren die de vermeende verkrachting hebben waargenomen.

De rechtbank overwoog dat in zedenzaken vaak slechts de verklaringen van de aangever en de verdachte tegenover elkaar staan. De rechtbank benadrukte dat de verklaring van één getuige niet voldoende is om tot een bewezenverklaring te komen, tenzij er ondersteunend bewijs is. In dit geval was het DNA-spoor van de aangeefster op de hondenriem niet voldoende als steunbewijs, omdat het ook door secundaire overdracht op de riem terecht had kunnen komen. De rechtbank concludeerde dat er geen sporen van een worsteling of ander bewijs waren dat de verklaring van de aangeefster ondersteunde.

De benadeelde partij, de aangeefster, had een schadevergoeding van € 17.115,43 gevorderd, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte van het tenlastegelegde feit werd vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter T.M. Brouwer, en is openbaar gemaakt op 18 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-033510-23
vonnis van de meervoudige kamer van 18 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. B.M.C.F. de Groen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 juli 2023, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens is mr. B. Akdikan in de gelegenheid gesteld het woord te voeren namens de benadeelde partij [slachtoffer] .

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte mevrouw [slachtoffer] heeft verkracht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het tenlastegelegde. Zij is van mening dat er wel voldoende wettig bewijs is voor dwang op grond van de aangifte en het aantreffen van het DNA van aangeefster [slachtoffer] (hierna aangeefster) op de hondenriem die door verdachte gebruikt zou zijn. De officier van justitie weegt echter mee dat aangeefster verklaard heeft dat zij na de gestelde verkrachting in paniek was en haar moeder gebeld heeft. Dat blijkt echter niet uit het onderzoek dat aan de telefoon van aangeefster heeft plaatsgevonden. Ook weegt de officier van justitie mee dat letsel bij aangeefster ontbreekt. Het DNA van aangeefster kan ook in het geval dat de seks vrijwillig was op de hondenriem terecht zijn gekomen. Dit maakt voor de officier van justitie dat er geen sprake is van overtuigend bewijs, waardoor het tenlastegelegde feit niet bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde verkrachting kan komen. Er zijn contra-indicaties aan te wijzen in het verhaal van aangeefster. Zo heeft zij aangegeven dat verdachte een hondenriem om haar nek had gewikkeld en deze strak had aangetrokken. Er is echter er geen letsel aangetroffen op het lichaam van aangeefster, en aldus ook niet rondom haar nek. Ook zijn er geen sporen van verkrachting aangetroffen op de locatie waar de verkrachting volgens aangeefster zou hebben plaatsgevonden. De beelden van de brandweerkazerne laten evenmin rariteiten zien. Een andere contra-indicatie is dat niemand in de buurt van de locatie, zijnde een plek omringd door woningen, geschreeuw heeft gehoord. Dit terwijl aangeefster heeft verklaard om hulp geschreeuwd te hebben.
Ten aanzien van het DNA van aangeefster op de hondenriem van verdachte, stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet uit te sluiten is dat het DNA door middel van een secundaire overdracht op die hondenriem terecht is gekomen. Aangezien verdachte heeft gezegd dat er fysiek contact is geweest tussen hem en aangeefster, is die secundaire overdracht zelfs zeer aannemelijk en betrouwbaar te achten.
Tot slot wijst de verdediging op het gedrag van aangeefster kort na het gebeuren. Zo heeft zij toen via de telefoon een rustig gesprek gevoerd met ene [roepnaam 1] . Ook heeft zij op Google merkwaardige zoektermen gebruikt, zoals het opzoeken van een festival in Groningen. Pas daarna heeft zij met de politie gesproken en heeft zij mondjesmaat verteld over de vermeende verkrachting. De verdediging is van mening dat dit a-typisch gedrag is net na een heftige gebeurtenis.
Genoemde feiten en omstandigheden maken dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is en dat verdachte vrijgesproken moet worden van de tenlastegelegde verkrachting.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Deze zaak betreft een zogenoemde zedenzaak. In dergelijke zaken staat de rechtbank vaak voor de taak om vast te stellen wat er precies is gebeurd bij een incident waarbij slechts twee personen aanwezig waren, namelijk de aangever en de verdachte. Veelal staat de beschuldigende verklaring van de aangever tegenover de ontkennende verklaring van de verdachte. Rechtstreekse getuigen van de gebeurtenissen zijn er vaak niet. Wanneer de verdachte ontkent, is er maar één getuige van de relevante handelingen zelf, namelijk de aangever.
In artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de rechter het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op de verklaring van één getuige. Ook als die verklaring betrouwbaar wordt geacht, is die enkele verklaring onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Er moet dus meer bewijs zijn; iets dat die verklaring wezenlijk ondersteunt. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de belastende verklaring worden genoemd ondersteuning vindt in één of meer bewijsmiddelen. Het ondersteunende bewijsmateriaal mag niet in een te ver verwijderd verband staan met de verklaring van de aangever en moet bovendien uit een andere ‘bron’ komen.
Vanuit voornoemd kader overweegt de rechtbank als volgt.
Aangeefster heeft in haar melding bij de politie, de zogenaamde disclosure, aangegeven dat zij tijdens het uitlaten van de hond door verdachte verkracht is. In eerste instantie zijn zij elkaar tegengekomen ter hoogte van de brandweerkazerne en tijdens of na een gesprek zou verdachte een hondenriem om haar nek hebben gedaan, hier hard aan getrokken hebben en met zijn andere hand aan haar haren hebben getrokken. Zo zou aangeefster door verdachte naar een donkere plek om de hoek bij de brandweerkazerne getrokken zijn, waarna de verkrachting plaatsvond. Gedurende die tijd probeerde aangeefster zich te bevrijden en zou zij ook om hulp geroepen hebben. Vervolgens zou zij na wat er gebeurd was in paniek haar moeder gebeld hebben.
In het informatief gesprek zeden verklaart aangeefster grotendeels gelijkluidend. Zij spreekt dan niet meer over trekken aan haar haren. Wel zegt zij in paniek naar huis te zijn gegaan en daar haar moeder te hebben gebeld.
Vervolgens volgt de aangifte, waarin aangeefster het ook niet meer heeft over het trekken aan haar haren. Zij herhaalt wel dat er een hondenriem om haar nek is gedaan door verdachte, dat zij zich verweerd heeft en dat zij om hulp heeft geroepen. Ook vult zij aan dat zij zich met haar schoen zodanig heeft afgezet tijdens haar verzet dat er een kuil in de grond zal zijn. Ook zou verdachte met de riem zo hard hebben getrokken dat aangeefster in het gras is beland. Thuis zou zij meteen haar moeder gebeld hebben.
Tegenover deze verklaringen van aangeefster staat de verklaring van verdachte dat hij inderdaad aangeefster bij het uitlaten van zijn hond was tegengekomen. Daarbij ontstond een gesprek. Gedurende dat gesprek kwamen hij en aangeefster nader tot elkaar en werd er op enig moment gekust. Omdat hij vond dat zij teveel in het zicht stonden, zijn verdachte en aangeefster naar het Hoeveneind gelopen. Daar hebben zij met elkaar vrijwillig seks gehad. Van enige vorm van dwang of geweld voorafgaand of tijdens de seks is geen sprake geweest, aldus verdachte.
Nu de verklaringen van aangeefster en verdachte lijnrecht tegenover elkaar staan met betrekking tot het element dwang, heeft de rechtbank gekeken of er steunbewijs voor de verklaringen van aangeefster in het dossier aanwezig is.
In dat kader stelt de rechtbank vast dat door het NFI onderzoek is gedaan aan de hondenriem van verdachte en dat op die hondenriem een DNA-spoor van aangeefster is aangetroffen met een bewijskracht van meer dan één miljard. Toch ziet de rechtbank deze match niet als steunbewijs, nu het aantreffen van het DNA-spoor van aangeefster niets zegt over de wijze waarop dat spoor op de hondenriem terecht is gekomen. Zoals door de verdediging naar voren is gebracht, kan dit bijvoorbeeld ook door een secundaire overdracht zijn gebeurd.
Een steunbewijs zou kunnen zijn de verklaring van de moeder van aangeefster over de emotionele toestand van aangeefster na het incident. Zij heeft immers verklaard dat aangeefster in paniek en schrik naar haar gebeld heeft, waarna zij haar dochter geadviseerd zou hebben om de politie te bellen. Uit onderzoek van de telefoon van aangeefster blijkt echter dat aangeefster eerst een appgesprek heeft gehad met ene [roepnaam 1] . Dit gesprek hield geen verband met het gebeuren tussen verdachte en aangeefster. Vervolgens heeft aangeefster in Google een aantal zoekopdrachten ingevoerd. Deze zoekopdrachten lijken geen betrekking te hebben op het gebeuren. Van de zoekopdracht of iemand zwanger kan raken tijdens menstruatie is niet gebleken dat het verband houdt met het gebeuren. Daarna heeft aangeefster het algemeen nummer van de politie gebeld en kort daarna ene [roepnaam 2] . Tot slot heeft zij haar moeder gebeld, waarna zij wederom de politie heeft gebeld. De rechtbank is van oordeel dat de geschetste gang van zaken, in combinatie met het daarbij horende tijdsverloop van meer dan 30 minuten, maakt dat hetgeen de moeder van aangeefster verteld te hebben waargenomen aan paniek en schrik, te ver verwijderd is van wat er die nacht gebeurd zou zijn. Hiermee is ook de verklaring van de moeder van aangeefster niet als steunbewijs aan te merken.
Tot slot is er de verklaring van verdachte zelf. Zoals eerder opgemerkt hoeft er geen steunbewijs te zijn voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Verdachte heeft in ieder geval verklaard dat er sprake is geweest van seks tussen hem en aangeefster. In die zin is zijn verklaring dus te gelden als steunbewijs. Als de rechtbank met die constatering al van oordeel zou zijn dat sprake is van voldoende wettig bewijs, dan heeft zij op basis van dat bewijs niet de overtuiging, dit gelet op een aantal contra-indicaties.
Zo blijkt uit het dossier dat er geen sporen van een worsteling zijn aangetroffen op de plek die aangeefster heeft aangewezen. Dit terwijl zij bijvoorbeeld heeft aangegeven dat door haar verweer een kuil zou zijn ontstaan. Ook komt nergens in het dossier terug dat er grasvlekken op de kleding van aangeefster zaten of iets dergelijks, terwijl aangeefster heeft verklaard dat zij op het gras werd getrokken. Er zou door aangeefster geschreeuwd zijn, maar het buurtonderzoek heeft daaromtrent niets opgeleverd, ondanks dat sprake is van een woonwijk met veel woningen in de omgeving. Tot slot is er op het lichaam van aangeefster geen letsel, zoals bijvoorbeeld striemen of verkleuringen, geconstateerd. Ook niet in haar nek waar met forensisch licht gezocht is naar enig letsel.
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat zij niet wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde.. De rechtbank zal hem dan ook van het tenlastegelegde feit vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 17.115,43 voor het tenlastegelegde feit. Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. W. Toekoen en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 juli 2023.
Mrs. W. Toekoen en R.H.M. Pooyé zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.