Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partij
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juli 2023 uitspraak gedaan. De verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig achtte. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 4 juli 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie vorderde vrijspraak, ondanks het aantreffen van DNA van de aangeefster op de hondenriem van de verdachte. De verdediging wees op contra-indicaties in de verklaring van de aangeefster, zoals het ontbreken van letsel en het feit dat er geen getuigen waren die de vermeende verkrachting hebben waargenomen.
De rechtbank overwoog dat in zedenzaken vaak slechts de verklaringen van de aangever en de verdachte tegenover elkaar staan. De rechtbank benadrukte dat de verklaring van één getuige niet voldoende is om tot een bewezenverklaring te komen, tenzij er ondersteunend bewijs is. In dit geval was het DNA-spoor van de aangeefster op de hondenriem niet voldoende als steunbewijs, omdat het ook door secundaire overdracht op de riem terecht had kunnen komen. De rechtbank concludeerde dat er geen sporen van een worsteling of ander bewijs waren dat de verklaring van de aangeefster ondersteunde.
De benadeelde partij, de aangeefster, had een schadevergoeding van € 17.115,43 gevorderd, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte van het tenlastegelegde feit werd vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter T.M. Brouwer, en is openbaar gemaakt op 18 juli 2023.