ECLI:NL:RBZWB:2023:5035

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4005
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag EU-certificaat voor bewerkte slagtand van olifant

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een EU-certificaat voor een bewerkte slagtand van een olifant (Loxodonta africana). De minister voor Natuur en Stikstof heeft deze aanvraag afgewezen met een besluit van 31 maart 2022, en het bezwaar van eiser is bij het bestreden besluit van 28 juli 2022 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn partner aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de minister. De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek op zitting aangekondigd binnen zes weken uitspraak te doen, maar deze termijn niet gehaald en partijen later geïnformeerd dat de uitspraak zes weken later zou volgen.

De rechtbank beoordeelt of de minister de aanvraag van eiser op goede gronden heeft afgewezen. De minister heeft het bestreden besluit genomen op basis van de CITES-Basisverordening en de Wet natuurbescherming, en stelt dat eiser de slagtand niet rechtmatig heeft ingevoerd, omdat hij niet kan aantonen dat hij beschikt over de benodigde vergunningen. Eiser, die antiquair is, voert aan dat de slagtand een antiek stuk is dat hij in 1993 vanuit Zuid-Afrika naar Nederland heeft meegenomen. Hij stelt dat het stuk voor 1947 is vervaardigd en dat het bezit en de verkoop van decoratief ivoor destijds niet verboden waren.

De rechtbank concludeert dat eiser de slagtand heeft ingevoerd zonder de vereiste invoervergunning. De minister heeft zijn standpunt voldoende onderbouwd door te verwijzen naar de geldende regelgeving ten tijde van de verhuizing van eiser. De rechtbank oordeelt dat het woord van eiser niet voldoende is voor het verstrekken van een EU-certificaat, vooral gezien de strenge regelgeving binnen de EU met betrekking tot de handel in olifantenivoor. De rechtbank komt tot de conclusie dat de minister terecht heeft geweigerd het EU-certificaat af te geven, en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4005

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

en

de minister voor Natuur en Stikstof, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een EU-certificaat voor een bewerkte slagtand van een olifant (Loxodonta africana).
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 31 maart 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 juli 2022 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser met zijn partner [naam partner] , en [naam vertegenwoordiger] namens de minister.
1.4.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De minister heeft het bestreden besluit genomen op grond van de CITES-Basisverordening [1] , de CITES-Uitvoeringsverordening [2] en de Wet natuurbescherming, en heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser de slagtand niet rechtmatig heeft ingevoerd, aangezien eiser niet heeft aangetoond dat hij beschikt over een (weder)uitvoervergunning uit Zuid-Afrika en een Nederlandse invoervergunning.
3. De rechtbank beoordeelt of de minister de aanvraag van eiser op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Eiser was antiquair. Eiser voert aan dat het gaat om een tribaal decoratieve ivoren slagtand die hij bij zijn verhuizing in 1993vanuit Zuid-Afrika naar Nederland met de huisraad heeft laten invoeren. Volgens eiser vertegenwoordigt het stuk een hoge culturele waarde (tribaal Congo) en is het vervaardigd voor 1947, naar eiser vermoedt rond 1935. Eiser stelt dat het stuk vóór 1975 door een Belg uit Congo is meegenomen en in Zuid-Afrika is ingevoerd, dat bezit en verkoop van decoratief ivoor toen niet verboden was en geen in- en uitvoervergunningen eiste. Eiser stelt zich op het standpunt dat het duidelijk een antiek stuk is en dat de minister geen bewijs heeft aangevoerd dat het stuk niet aan de antiekvrijstelling zou voldoen.
6. Dier- en plantensoorten die (mede) door handel in het wild worden bedreigd met uitsterven, hebben een beschermde status gekregen op grond van de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES). In de Europese Unie is de CITES geïmplementeerd in de vorm van de CITES-Basisverordening en de CITES-Uitvoeringsverordening. Dier- en plantensoorten zijn onderverdeeld in Bijlage A tot en met Bijlage D bij de CITES-Basisverordening. Een soort die is opgenomen in Bijlage A is het strengst beschermd onder de CITES-verordeningen; een soort die is opgenomen in Bijlage D is het minst beschermd.
De Afrikaanse olifant (Loxodonta africana) is sinds 1 juni 1997 opgenomen in Bijlage A van de CITES-Basisverordening.
7. Dat de in geding zijnde bewerkte slagtand een specimen van ivoor van de hiervoor vermelde olifantensoort is, en daarmee een specimen van een soort die voorkomt op bijlage A van de CITES-Basisverordening, en dus in beginsel onder de verbodsbepaling van artikel 8, eerste lid, van de CITES-Basisverordening valt, is tussen partijen niet in geschil.
8. Dat zou betekenen dat eiser voor het (commercieel) kunnen verstrekken [3] van de bewerkte slagtand een EU-certificaat nodig heeft. Eiser meent echter dat het handelsverbod van artikel 8, eerste lid, van de CITES-Basisverordening niet voor zijn slagtand geldt, omdat deze is vervaardigd voor 1947. Hij doet daarbij een beroep op de antiekvrijstelling.
De antiekvrijstelling is neergelegd in artikel 62 van de CITES-Uitvoerverordening. Daaruit volgt dat het handelsverbod niet geldt voor meer dan 50 jaar geleden verworven bewerkte specimens.
Het beroep van eiser op de antiekvrijstelling slaagt niet.
De minister heeft in het bestreden besluit terecht overwogen dat de regels omtrent ivoor recentelijk zijn aangescherpt. De minister heeft erop gewezen dat de CITES-verordeningen op 16 december 2021 zijn gewijzigd, en dat deze wijzigingen op 19 januari 2022 in werking zijn getreden [4] . Die wijzigingen hebben tot gevolg dat de antiekvrijstelling als bedoeld in artikel 62, derde lid, van de CITES-Uitvoerverordening niet meer geldt voor specimens van bewerkt ivoor. In overweging 26 van de wijzigingsverordening staat dat de algemene vrijstelling die is verleend overeenkomstig artikel 8, lid 4, van de Verordening (EG) nr. 338/97, op grond waarvan meer dan 50 jaar geleden verkregen bewerkte specimens, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt w) van Verordening (EG) nr. 338/97, zonder een overeenkomstig artikel 8, lid 3, van die verordening afgegeven certificaat mogen worden verhandeld, moet worden geschrapt voor bewerkte specimens die olifantenivoor bevatten. Bijgevolg zal het niet langer mogelijk zijn bewerkt ivoor op de markt te brengen zonder een overeenkomstig artikel 8, lid 3, van diezelfde verordening afgegeven certificaat.
9. De algemene vrijstelling van artikel 62, derde lid, van de CITES-Uitvoerverordeningen geldt dus niet meer voor bewerkt olifantenivoor dat is verworven voor 1947. Wel kan voor het handelsverbod (nog steeds) ontheffing worden verleend met een EU-certificaat.
De regels voor afgifte van een EU-certificaat zijn neergelegd in artikel 8, derde lid, van de CITES-Basisverordening.
10. De minister heeft in het kader van zijn bevoegdheid om een EU-certificaat op grond van artikel 8, derde lid, van de CITES-Basisverordening te verlenen beleidsregels vastgesteld. Deze zijn neergelegd in de Beleidsregel certificaten EU handel, invoer en wederuitvoer olifantenivoor (de Beleidsregel).
Uit artikel 7, eerste lid, van de Beleidsregel volgt dat een EU-certificaat voor de handel binnen de Europese Unie in bewerkt ivoor in beginsel wordt afgewezen. Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Beleidsregel kan in afwijking van het eerste lid een certificaat worden verleend indien het ivoor voldoet aan de eisen van artikel 8 van de CITES-basisverordening en de aanvrager aannemelijk kan maken dat het bewerkte ivoor:
dateert van vóór 1 juli 1975 en is verwerkt in een muziekinstrument; of
een antiquiteit is die is vervaardigd vóór 3 maart 1947.
Verder is van belang dat artikel 8, derde lid, van de CITES-Basisverordening voorschrijft dat verstrekking van een EU-certificaat ook in overeenstemming moet zijn met de voorschriften van andere Gemeenschapswetgeving betreffende de instandhouding van wilde fauna en flora. In dat kader heeft de minister erop gewezen dat eiser op grond van Verordening (EEG) nr. 3626/82 ook moe(s)t beschikken over een invoervergunning om de slagtand binnen de Gemeenschap te brengen.
11. De rechtbank concludeert dat eiser de slagtand heeft ingevoerd zonder invoervergunning. Eiser stelt daarover dat de slagtand midden zestiger jaren vanuit Congo Zuid-Afrika is binnengebracht door een Belg en dat hij, als verzamelaar van Afrikaanse kunst, in Kaapstad de slagtand van de Belg heeft gekocht. De slagtand heeft volgens eiser Congo dus voor 1975 verlaten en is voor 1975 Zuid-Afrika ingevoerd. Volgens eiser gold destijds in Congo geen uitvoervergunningplicht en in Zuid-Afrika geen invoervergunningplicht. In 1993 is eiser naar Nederland verhuisd en de slagtand is met de huisraad mee naar Nederland vervoerd. Eiser stelt daarover dat de Zuid-Afrikaanse en de Nederlandse douane de huisraad hebben gecontroleerd en dat erop mag worden vertrouwd dat zij hebben uit- en ingeklaard volgens de destijds geldende regels. Eiser stelt daarbij dat, als was gebleken dat voor de uitvoer uit Zuid-Afrika of de invoer in Nederland een vergunning nodig was, hij daarvoor zou hebben gezorgd. Eiser merkt verder op dat hij achtentwintig jaar na de verhuizing geen documenten meer heeft van de uitvoer uit Zuid-Afrika en de invoer in Nederland. Nu eiser geen invoervergunning kan produceren moet ervan worden uitgegaan dat die er niet is.
12. De minister stelt zich op het standpunt dat eiser in elk geval had moeten beschikken over een Zuid-Afrikaanse uitvoervergunning en een Nederlandse invoervergunning. De rechtbank is van oordeel dat de minister zijn standpunt in het bestreden besluit voldoende heeft onderbouwd, onder meer door te verwijzen naar de (Europese) regelgeving die ten tijde van de verhuizing in 1993 gold, namelijk de Verordening (EEG) nr. 3626/82. Eiser heeft documenten van de verhuizing niet bewaard of nooit in zijn bezit gehad. Daardoor kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat de Zuid-Afrikaanse en de Nederlandse douane bij de controle van de huisraad de in geding zijnde slagtand hebben gezien en dat de uit- en invoer zonder vergunning daadwerkelijk en expliciet is goedgekeurd. De gemachtigde van de minister heeft ter zitting toegelicht dat het vervelend is dat eiser in bewijsnood verkeert, maar dat het woord van eiser niet voldoende is voor het verstrekken van een EU-certificaat. Zeker nu binnen de EU bewust is gekozen voor strenge regelgeving met betrekking tot handel in olifantenivoor, acht de rechtbank dat niet onterecht.
13. Reeds om die reden heeft de minister terecht geconcludeerd dat verstrekking van een EU-certificaat niet in overeenstemming zou zijn met Gemeenschapswetgeving. Het EUcertificaat is op goede gronden geweigerd.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond.
15. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 14 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

CITES-Basisverordening
Artikel 2 (Definities), aanhef en onder t:
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder ‘specimen’:
elk dier of elke plant, dood of levend, van de in de bijlagen A tot en met D genoemde soorten, elk deel daarvan en elk daarvan verkregen produkt, al dan niet in andere goederen vervat, alsmede alle goederen waarvan op grond van een bewijsstuk, verpakking, merkteken of etiket of enige andere omstandigheid moet worden aangenomen dat het gaat om delen of produkten van tot deze soorten behorende dieren of planten, tenzij deze delen of produkten door middel van een aanduiding in die zin in de bijlagen waarin de betrokken soorten genoemd worden, expliciet van het toepassingsgebied van deze verordening of van de bepalingen met betrekking tot de betrokken bijlage zijn uitgesloten.
Een specimen wordt beschouwd als een specimen behorend tot één van de in de bijlagen A tot en met D genoemde soorten indien het een dier of een plant is, dan wel een deel of een afgeleid produkt van een dier of een plant, waarvan ten minste één "ouder" tot een dergelijke soort behoort. Wanneer de "ouders" van een dergelijk dier of een dergelijke plant behoren tot soorten die in verschillende bijlagen worden genoemd, of tot soorten waarvan er slechts één in een bijlage wordt genoemd, zijn de bepalingen van de meest restrictieve bijlage van toepassing. Voor specimens van hybride planten waarvan slechts een "ouder" behoort tot een in bijlage A genoemde soort, zijn de bepalingen van de meest restrictieve bijlage evenwel slechts van toepassing indien zulks met betrekking tot deze soort in de bijlage is vermeld;
Artikel 8 (Bepalingen betreffende de controle op handelsactiviteiten):
De aankoop, het te koop vragen, de verwerving voor commerciële doeleinden, het tentoonstellen voor commerciële doeleinden, het gebruik met winstoogmerk en het verkopen, het in bezit hebben met het oog op verkoop, het ten verkoop aanbieden of het vervoeren met het oog op verkoop van specimens van de in bijlage A genoemde soorten, is verboden.
De Lid-Staten kunnen het in bezit hebben van specimens, met name van tot de in bijlage A genoemde soorten behorende levende dieren, verbieden.
In overeenstemming met de voorschriften van andere Gemeenschapswetgeving betreffende de instandhouding van wilde fauna en flora kan per geval ontheffing van de in lid 1 genoemde verbodsbepalingen worden verleend door afgifte van een daartoe strekkend certificaat door een administratieve instantie van de Lid-Staat waarin de specimens zich bevinden, indien de specimens:
werden verkregen of werden binnengebracht voordat de bepalingen betreffende de soorten als genoemd in bijlage I bij de Overeenkomst of in bijlage C 1 bij Verordening (EEG) nr. 3626/82 of in bijlage A bij de onderhavige verordening, van toepassing werden op die specimens; of
bewerkte specimens zijn die meer dan 50 jaar geleden zijn verkregen; of
in de Gemeenschap werden binnengebracht overeenkomstig de bepalingen van deze verordening en bestemd zijn om te worden gebruikt voor doeleinden die het voortbestaan van de betrokken soort niet nadelig beïnvloeden; of
in gevangenschap geboren en gefokte specimens zijn van een diersoort of kunstmatig gekweekte specimens van een plantesoort of een deel van zo'n dier of zo'n plant zijn of daaruit zijn verkregen; of
onder bijzondere omstandigheden en met naleving van Richtlijn 86/609/EEG van de Raad van 24 november 1986 inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten betreffende de bescherming van dieren die voor experimentele en andere wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (6) nodig zijn met het oog op de vooruitgang van de wetenschap of voor belangrijke biomedische doeleinden indien de betrokken soort de enige blijkt te zijn die daarvoor geschikt is, en geen in gevangenschap geboren en gefokte specimens van die soort beschikbaar zijn; of
bestemd zijn voor fok- of kweekdoeleinden en dientengevolge zullen bijdragen tot de instandhouding van de betrokken soorten; of
bestemd zijn voor onderzoek of onderwijs dat de bescherming of de instandhouding van de soort op het oog heeft; of
van oorsprong zijn uit een Lid-Staat en overeenkomstig de in die Lid-Staat geldende wetgeving aan hun natuurlijk milieu werden onttrokken.
4. Volgens de procedure van artikel 18 kan de Commissie, op basis van de voorwaarden van lid 3, algemene afwijkingen van de verbodsbepalingen van lid 1 vaststellen, alsmede algemene ontheffingen met betrekking tot de soorten die overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder b), ii), in bijlage A zijn opgenomen. Dergelijke afwijkingen moeten in overeenstemming zijn met de voorschriften van andere Gemeenschapswetgeving inzake de instandhouding van wilde fauna en flora.
5. De in lid 1 genoemde verbodsbepalingen gelden ook voor specimens van de soorten genoemd in bijlage B, behalve indien ten genoegen van de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat is aangetoond dat die specimens verkregen werden en, indien zij niet uit de Gemeenschap afkomstig zijn, daarin werden binnengebracht overeenkomstig de geldende wetgeving inzake de instandhouding van de wilde flora en fauna.
6. De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten kunnen de specimens van de in de bijlagen B tot en met D bij deze verordening genoemde soorten die zij uit hoofde van deze verordening verbeurd hebben verklaard, verkopen op voorwaarde dat zij op deze wijze niet rechtstreeks terugkeren naar de natuurlijke of rechtspersoon waarvan zij in beslag werden genomen of die medeschuldig aan de inbreuk is. Deze specimens kunnen dan voor alle doeleinden worden gebruikt alsof zij legaal waren verworven.
CITES-Uitvoeringsverordening
Artikel 62 (Algemene ontheffingen van artikel 8, leden 1 en 3, van Verordening
(EG) nr. 338/97):
De bepaling van artikel 8, lid 3, van Verordening (EG) nr. 338/97 dat ontheffingen van de verbodsbepalingen van artikel 8, lid 1, van die verordening per geval worden verleend door de afgifte van een certificaat, is niet van toepassing op de volgende specimens, waarvoor geen certificaat is vereist:
in gevangenschap geboren en gefokte specimens van de in bijlage X genoemde diersoorten en de hybriden daarvan, voor zover de specimens behorend tot soorten die van een annotatie zijn voorzien, overeenkomstig artikel 66, lid 1, van de onderhavige verordening zijn gemerkt;
kunstmatig gekweekte specimens van plantensoorten;
meer dan 50 jaar geleden verworven bewerkte specimens als omschreven in artikel 2, onder w), van Verordening (EG) nr. 338/9

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 338/97
2.Verordening (EG) nr. 865/2006
3.tentoonstelling voor commerciële doeleinden, gebruik met winstoogmerk, verkoop, in bezit hebben met het oog op verkoop, ten verkoop aanbieden of vervoer met het oog op verkoop
4.Verordening (EU) 2021/2280 van de Commissie van 16 december 2021 tot wijziging van de Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer en Verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad