ECLI:NL:RBZWB:2023:5030

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1254
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een verzoek om een andere toezichthouder en de behandeling van een klacht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om een andere toezichthouder aan te stellen en het buiten behandeling laten van een klacht beoordeeld. Eiser had op 12 oktober 2021 het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland verzocht om een andere toezichthouder aan te stellen, wat door het college op 29 oktober 2021 werd afgewezen. Tevens werd een klacht tegen toezichthouder [naam toezichthouder] op 9 november 2021 afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van eiser tegen deze afwijzingen niet-ontvankelijk, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelt dat het college op goede gronden heeft geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek om een andere toezichthouder geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet gericht is op rechtsgevolg. De rechtbank stelt vast dat de afwijzing van het verzoek geen wijziging aanbrengt in de rechtspositie van eiser en dat er geen bezwaar kan worden gemaakt tegen de afhandeling van de klacht. Eiser heeft ter zitting zijn bezorgdheid geuit over de bevoegdheid van de toezichthouder, maar de rechtbank concludeert dat dit niet leidt tot een ander oordeel over de ontvankelijkheid van het bezwaar.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het college het bezwaar van eiser op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1254 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam 2 ] , eiser

en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, college
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek aan het college om een andere toezichthouder aan te stellen en het buiten behandeling laten van een door eiser ingediende klacht.
1.1.
Het college heeft via een e-mailbericht van 29 oktober 2021 het verzoek om een andere toezichthouder afgewezen. Bij brief van 9 november 2021 heeft het college de klacht van eiser tegen toezichthouder [naam toezichthouder] ( [naam toezichthouder] ) afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 januari 2022 op het bezwaar van eiser heeft het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een aanvulling hierop.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door zijn echtgenote en de gemachtigde van het college.
1.3
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geschil
2. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden heeft geoordeeld dat het e-mailbericht van 29 oktober 2021 – waarin het verzoek van eiser, om een andere toezichthouder aan te stellen, is afgewezen – en de afwijzing van de klacht van 9 november 2021 niet op rechtsgevolg zijn gericht. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Het beroep
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Het college heeft eiser op 9 augustus 2021 een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van zes appartementen voor zijn project [adres] 11-13 te [plaatsnaam 1] (project). Bij de uitvoering van de bouwwerkzaamheden is tussen het college en eiser een discussie ontstaan over de toepassing van oplegvilt tussen de PS-combinatievloer en de funderingsbalk. [naam toezichthouder] treedt namens het college als toezichthouder op. Eiser heeft op 12 oktober 2021 het college verzocht om een andere beambte als toezichthouder aan te stellen. Tegelijkertijd heeft eiser een klacht over [naam toezichthouder] ingediend.
Het college heeft het verzoek van eiser van 12 oktober 2021 per e-mailbericht van
29 oktober 2021 afgewezen. Bij brief van 9 november 2021 heeft het college de klacht tegen [naam toezichthouder] buiten behandeling gesteld, omdat een klachtenprocedure zich beperkt tot gedragingen. In een klachtenprocedure kan geen uitspraak worden gedaan over de wijze van uitvoering van de bouwwerkzaamheden en een deel van de klacht ziet op gedragingen die zich langer dan een jaar geleden hebben voorgedaan. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het e-mailbericht van 29 oktober 2021 en de brief van 9 november 2021. In het bestreden besluit heeft het college – overeenkomstig het advies van de Commissie bezwaarschriften (commissie) van 21 december 2021 – het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het college is het verzoek om een andere toezichthouder aan te wijzen geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De afwijzing van dat verzoek is dan geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en eiser kan hiertegen daarom ook geen bezwaar maken.
Heeft het college op goede gronden geoordeeld dat het e-mailbericht van 29 oktober 2021 niet op rechtsgevolg was gericht?
5. Eiser voert aan dat [naam toezichthouder] onbetrouwbaar en onbevoegd is. Eiser heeft ook op 20 juni 2019 een klacht tegen [naam toezichthouder] ingediend. Die klacht is niet correct afgewikkeld, maar de afwikkeling is gebruikt om eiser niet-ontvankelijk te verklaren. Een burger dient een gegeven aanwijzing door een bijzondere opsporingsbeambte (ook als deze onbevoegd is) op te volgen. Dan is er sprake van een publiekrechtelijke rechtshandeling en dus is het bezwaar daartegen ontvankelijk.
5.1
Het college stelt zich op het standpunt dat het verzoek om een andere bouwinspecteur aan te stellen geen aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Awb is. De afwijzing van het verzoek is geen besluit in de zin van het hiervoor genoemde artikel, omdat de afwijzing van het verzoek geen wijziging aanbrengt in de rechtspositie van enig persoon. Het betreft volgens het college een feitelijke mededeling die niet gericht is op rechtsgevolg. Tegen de afwikkeling van de klacht tegen [naam toezichthouder] staat op grond van artikel 9:3 van de Awb geen bezwaar en beroep open.
5.3
Om bezwaar te kunnen maken en beroep te kunnen instellen, is onder meer vereist dat de handeling waartegen het rechtsmiddel wordt ingesteld als een ‘besluit’ in de zin van artikel 1:3 van de Awb aangemerkt kan worden. Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb verstaat onder een besluit: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. De rechtbank realiseert zich dat het juridische begrip ‘besluit’ kan afwijken van het begrip ‘besluit’ in het normale spraakgebruik. Uit de hiervoor weergegeven definitie volgt dat het besluitbegrip in de Awb bestaat uit meerdere elementen en er moet aan alle elementen voldaan zijn om te kunnen spreken van een besluit in de zin van het hiervoor genoemde artikel. Een van de elementen is dat de handeling gericht moet zijn op rechtsgevolg. Met het college beschouwt de rechtbank de afwijzing van het verzoek om een andere toezichthouder niet als een handeling gericht op rechtsgevolg. De afwijzing van het verzoek heeft niet als gevolg dat de rechten en verplichtingen over en weer – die weer voortvloeien uit de verleende omgevingsvergunning voor het project – wijzigen. Omdat de afwijzing van het verzoek niet is gericht op rechtsgevolg, is er dus ook geen sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. En als gevolg hiervan kan er dan ook geen bezwaar worden gemaakt of beroep worden ingesteld tegen de afwijzing van het verzoek. Het college heeft op goede gronden het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De beroepsgrond slaagt dus niet.
5.4
Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij [naam toezichthouder] – omdat zij volgens eiser onbevoegd is – niet op zijn terrein wenst toe te laten. Omdat het college weigert een andere toezichthouder aan te stellen, moet eiser [naam toezichthouder] noodgedwongen toch toelaten op zijn perceel. Eiser beschouwt dit als een beperking of inbreuk op zijn eigendomsrecht. Deze grond brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, omdat het verzoek van eiser niet ziet op de vraag of eiser al dan niet de toegang tot zijn perceel kan beperken, maar enkel op het verzoek om een andere toezichthouder aan te wijzen.
5.5
Voor de afwikkeling van de klacht geldt naar het oordeel van de rechtbank dat de wetgever hiervoor specifiek hoofdstuk 9 van de Awb in de wet heeft opgenomen. Een klacht ziet op de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid heeft gedragen [1] . Artikel 9:3 van de Awb sluit het instellen van beroep over de behandeling van een klacht over een gedraging van het college uit. Het college heeft het bezwaar tegen de afwikkeling van de ingediende klacht tegen [naam toezichthouder] op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college het bezwaar van eiser op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de overige beroepsgronden. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 14 juli 2023 door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 1:3, eerste lid:
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 6:4, eerste lid:
1. Het maken van bezwaar geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Artikel 9:1:
1. Een ieder heeft het recht om over de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen, een klacht in te dienen bij dat bestuursorgaan.
2. Een gedraging van een persoon, werkzaam onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan, wordt aangemerkt als een gedraging van dat bestuursorgaan.
Artikel 9:3:
Tegen een besluit inzake de behandeling van een klacht over een gedraging van een bestuursorgaan kan geen beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.Dan wel de gedragingen van een persoon die werkzaam is onder de verantwoordelijkheid van het college (artikel 9:1, tweede lid, van de Awb).