ECLI:NL:RBZWB:2023:5028

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1998 en 22_2030
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van handhavingsverzoeken tegen afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoeken door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg. De handhavingsverzoeken zijn op 10 november 2021 afgewezen, waarna de bezwaren van eisers op 1 maart 2022 ongegrond zijn verklaard. De rechtbank heeft de beroepen op 14 april 2023 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten tot afwijzing van de handhavingsverzoeken, omdat er sprake is van recreatief gebruik in plaats van wonen, zoals bedoeld in het bestemmingsplan.

De rechtbank oordeelt dat de bestreden besluiten in strijd zijn met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt de besluiten en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het college moet onderzoeken of er sprake is van strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank bepaalt dat het college het griffierecht aan eisers moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 12 juli 2023 en is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier.

Uitspraak

ECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/1998 en 22/2030 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2023 in de zaken tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , uit [plaatsnaam 1] , eisers,

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg, college

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van de door eisers ingediende handhavingsverzoeken.
1.1.
Het college heeft beide handhavingsverzoeken bij aparte besluiten van 10 november 2021 afgewezen. In de bestreden besluiten van 1 maart 2022 zijn de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en is de afwijzing van de handhavingsverzoeken gehandhaafd.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, vergezeld door hun echtgenotes en de gemachtigde van het college, bijgestaan door [naam vertegenwoordiger] .
1.3
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geding
2. De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het afwijzen van de handhavingsverzoeken. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Het beroep
3. De rechtbank verklaart het beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te
vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De handhavingsverzoeken hebben betrekking op het appartementsrecht gelegen aan de [adres] 92 te [plaatsnaam 1] . De eigenaar heeft het appartement gekocht om hier op een gegeven moment te gaan wonen. Omdat de eigenaar nog elders woont, heeft hij het appartement vanaf 1 augustus 2021 voor de duur van minimaal een jaar verhuurd aan [naam huurder 1] en [naam huurder 2] (hierna: de huurders). De huurders staat niet ingeschreven op het adres, en hebben het appartement met eigen zaken ingericht. In de huurovereenkomst van 14 juli 2021 is bepaald dat het appartement uitsluitend bestemd is voor gebruik als woonruimte door de huurders en dat huurders het perceel gedurende de duur van de huurovereenkomst feitelijk zullen bewonen. De huurders hebben zelf een contract afgesloten voor de levering van elektriciteit, gas en water en alle aan het appartement verbonden (gemeentelijke) lasten komen voor rekening van de huurders.
Eisers hebben op respectievelijk 17 september 2021 en 23 september 2021 het college verzocht om handhavend op te treden. Zij hebben gesteld dat het perceel aan derden is verhuurd/in gebruik is gegeven voor recreatieve bewoning en dat dit in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft eisers op 21 oktober 2021 bericht niet voornemens te zijn tot handhaving over te gaan, omdat er volgens het college geen sprake is van recreatieve verhuur. Eisers hebben beiden een zienswijze tegen dit voornemen ingediend. Bij primaire besluiten van 10 november 2021 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen. Eisers hebben afzonderlijk bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
In de bestreden besluit heeft het college – in afwijking van het advies van de Commissie bezwaarschriften [plaatsnaam 1] (commissie) van 10 februari 2022 – de primaire besluiten van 10 november 2021 gehandhaafd.
5. Eisers voeren aan dat het college, vanwege de duur van het huurcontract, duurzaam wonen aanneemt, maar dat dit criterium in geen enkele verordening is vastgelegd. De door het college aangehaalde feitelijke omstandigheden rechtvaardigen niet de conclusie dat er sprake is van wonen als bedoeld in het bestemmingsplan. De woning wordt feitelijk gebruikt voor recreatief verblijf. Op het college rust de taak om er alles aan te doen om onttrekking van woningen tegen te gaan. Eisers verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 20 juli 2022.
5.1
Het college vindt dat het bestemmingsplan niet wordt overtreden en heeft daarom afgezien van handhaving, omdat het bestemmingsplan volgens het college niet worden overtreden. In dat geval ontbreekt de grondslag voor handhaving.
Het college verwijst voor de vraag of dit gebruik kan worden aangemerkt als ‘wonen’ naar de definitie van ‘wonen’ uit de planvoorschriften. Bij de interpretatie van het laatstgenoemde begrip sluit het college aan bij de uitleg naar spreektaal, omdat een deel van de definitie niet is gedefinieerd in de planvoorschriften. Het college vindt dat een zekere duurzaamheid in het gebruik vereist is. Als dat ontbreekt, kan het verblijf niet als gebruik van een woning worden aangemerkt. Het college acht de duur van het verblijf niet doorslaggevend voor de vraag of het verblijf voldoende duurzaam is om het als wonen aan te merken. De huurovereenkomst wordt beëindigd als de eigenaar het appartement zelf wil gaan bewonen. Er is dus geen sprake van een kortdurend recreatief verblijf. Evenmin is sprake van wisselende huurders, het appartement wordt niet aangeboden op websites voor toeristische verhuur, de huurders hebben het perceel met eigen spullen ingericht, er is toestemming van de VVE en de huurders betalen alle (verbruiks)kosten en verzekeringen. Het college ziet daarom feitelijk geen verschil tussen het gebruik van een tweede woning door een eigenaar en het gebruik van een tweede woning door een permanente huurder, wat in beide gevallen in [plaatsnaam 1] is toegestaan. Personen die eigenaar zijn van een tweede woning of die woning permanent huren, kunnen zich ook maar op een plaats in de basisregistratie personen inschrijven. Er is daarom sprake van wonen en niet van recreatief gebruik.
5.3
Naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) [1] geldt dat – vanwege het algemeen belang dat gediend is met handhaving – het bestuursorgaan dat bevoegd is om in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien een concreet zicht op legalisatie bestaat of als handhavend optreden zo onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien
De rechtbank moet voor dit onderdeel dus eerst beoordelen of er regels overtreden zijn. Pas als dat het geval is, komt de rechtbank toe aan de beoordeling of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om af te zien van handhaving.
5.4
Partijen zijn het erover eens dat op het appartement het bestemmingsplan ‘Binnenstad’ (bestemmingsplan) van toepassing is. Het perceel heeft de bestemming ‘Wonen’ [2] .
Onder ‘wonen’ [3] verstaat het bestemmingsplan: de huisvesting van personen die zelfstandig, of nagenoeg zelfstandig dan wel onder geringe en vrijblijvende begeleiding plaatsvindt. Een van de bestanddelen van deze definitie – ‘huisvesting’ – is niet uitgewerkt in het bestemmingsplan. Het college zoekt bij de interpretatie van dit bestanddeel aansluiting bij de betekenis in het spraakgebruik, namelijk ‘onderdak bezorgen’. Het college heeft daarbij als uitgangspunt genomen dat er bij wonen ook sprake moet zijn van een zekere duurzaamheid. De rechtbank kan het college hierin volgen en verwijst naar de uitspraken van de AbRS van 11 juli 2018 en 23 oktober 2013 [4] . Uit deze rechtspraak volgt immers dat ‘wonen’ een zekere duurzaamheid vereist.
5.5
Volgens het college is het gebruik van het appartement niet in strijd is met het bestemmingsplan, omdat er in dit geval sprake is van wonen met een zekere duurzaamheid. De rechtbank zal beoordelen of het college op goede gronden tot dit oordeel heeft kunnen komen. Bij de beoordeling of er sprake is van strijd met het bestemmingsplan acht de rechtbank het feitelijke gebruik doorslaggevend.
5.6.
De rechtbank leidt uit het dossier en de behandeling ter zitting af dat de eigenaar van het appartement niet zelf in het appartement woont. De huurders – die geregeld naar [plaatsnaam 1] komen – wonen in [plaatsnaam 2] . Zij staan niet in [plaatsnaam 1] ingeschreven en zullen dat ook niet doen. Het huurcontract is gesloten voor in ieder geval een jaar, met de optie van huur voor onbepaalde tijd. De nutsvoorzieningen staan op naam van huurders. De gemeentelijke belastingen over het jaar 2022 zijn door huurders betaald. Verder heeft het college ter onderbouwing van haar standpunt door de eigenaren van het appartement verstrekte gegevens over het gebruik van de woning en het energieverbruik ingebracht. Hieruit volgt dat de eigenaren stellen dat de huurders in 2022 in totaal 38 weken in het appartement hebben verbleven. Het college heeft ter zitting toegelicht dat hieruit blijkt dat de verbruiksgegevens vergelijkbaar zijn met een verblijf van 38 weken gedurende het jaar.
Naar het oordeel van de rechtbank zeggen de door het college aangedragen gegevens en omstandigheden (zoals het betalen van huur, gemeentelijke lasten, verzekeringen, de inrichting en het door de huurders zorgdragen voor contracten voor gas, water en licht) nog niets over het feitelijke gebruik van het appartement. Opvallend daarbij is dat de huurders volgens de eigenaren, die elders wonen, in 2022 38 weken in het appartement hebben verbleven. Dit staat haaks op het door eisers opgestelde en ter zitting overgelegde overzicht. Hieruit volgt dat de huurders in de periode van 1 september 2021 tot en met 31 maart 2023 in totaal 66 nachten in het appartement hebben verbleven.
Nu het begrip wonen een zekere duurzaamheid veronderstelt, is het de vraag of bij een verblijf van 66 nachten in anderhalf jaar tijd wel sprake is van die duurzaamheid. Naar het oordeel van de rechtbank kan in dat geval niet gesproken van wonen als bedoeld in het bestemmingsplan, maar is feitelijk sprake van recreatief gebruik. Gelet op dit feitelijke gebruik lijkt de huurovereenkomst gesloten te zijn met het oog op recreatie en niet om er daadwerkelijk te wonen.
5.7.
Zoals ter zitting door het college is aangegeven heeft het college verder zelf geen onderzoek verricht naar de feitelijke omstandigheden, zoals het daadwerkelijke verblijf door de huurders in het appartement. Het college is afgegaan op door anderen verstrekte inlichtingen. Voor dit eigen onderzoek was temeer aanleiding nu de commissie bezwaarschriften in haar advies tot het oordeel is gekomen dat de huurders in de woning verblijven met een recreatief oogmerk. Het college is in het bestreden besluit afgeweken van het advies van de commissie. Nieuw onderzoek naar de feitelijke situatie – zoals bijvoorbeeld een huisbezoek – om vast te stellen of sprake is van wonen of recreatief verblijf had daarom voor de hand gelegen. Nu dit onderzoek niet is verricht, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderzoek gedaan en daarnaast het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn gegrond, omdat de bestreden besluiten in strijd zijn met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen.
6.1
De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook draagt de rechtbank niet aan het college op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (de zogenaamde bestuurlijke lus). Het college zal eerst moeten onderzoeken of er sprake is van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik met in achtneming van het bepaalde in 5.5, 5.6 en 5.7. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit op de bezwaren moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6.2
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college eisers het griffierecht van € 184,00 moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 12 juli 2023 door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:1, eerste lid:
In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, sub c:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…),
Artikel 5.2, eerste lid, sub a:
1. Het bevoegd gezag heeft tot taak:
a. zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wetten voor degene die het betrokken project uitvoert, geldende voorschriften;
Bestemmingsplan ‘Binnenstad’ (bestemmingsplan)
Artikel 1.99:
Wonen: de huisvesting van personen die zelfstandig, of nagenoeg zelfstandig dan wel onder geringe en vrijblijvende begeleiding plaatsvindt.
Artikel 31.1, sub a:
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het wonen;
Artikel 40.1.a:
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
a. het is verboden om gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming (…) te gebruiken of te laten gebruiken.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld AbRS 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:574.
2.Artikel 31.1 van het bestemmingsplan.
3.Artikel. 1.99 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan.
4.AbRS 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2325 en AbRS 23 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1633.