ECLI:NL:RBZWB:2023:5025

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
BRE 21/3306
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen belastingaanslag en bevoegdheid rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juli 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet is verschenen op de zitting, ondanks een correcte uitnodiging. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de belanghebbende geen gronden heeft ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 juli 2021. Daarnaast is de rechtbank onbevoegd om te oordelen over de brief van de ontvanger van de belastingdienst van 19 juli 2021, aangezien deze beslissing niet onder de bevoegdheid van de belastingrechter valt. De rechtbank heeft belanghebbende verzocht om verduidelijking van haar beroepsgronden, maar zij heeft hierop niet adequaat gereageerd. De rechtbank oordeelt dat het beroep niet inhoudelijk kan worden beoordeeld en dat de procedure beëindigd wordt zonder terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3306

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de ontvanger van de belastingdienst, de ontvanger.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende met betrekking tot de aan haar opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de belastingdienst deelgenomen: [inspecteur] en [inspecteur]. Belanghebbende was niet aanwezig.
1.2.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 8 maart 2023, aan het door haar opgegeven adres, onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Omdat de genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL blijkt dat de brief op 9 maart 2023 aan belanghebbende is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt allereerst of het beroep ontvankelijk is en of de rechtbank bevoegd is om over het beroep te oordelen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep voor zover het (toch) is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 juli 2021 niet-ontvankelijk, aangezien geen gronden tegen de uitspraak op bezwaar zijn aangevoerd. Voor zover het beroep is gericht tegen de brief van de ontvanger van 19 juli 2021, is de rechtbank niet bevoegd om hierover te oordelen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft in beroep het volgende gesteld:
“De ontvanger stuurde mij op 14 juli 2021 een kennisgeving van vervallen uitstel voor aanslagnummer [aanslagnummer].H8601 over het jaar 2018 voor een bedrag van € 7648,- Ik had een bezwaarschrift ingediend bij de belastingdienst en dit is netjes behandeld door Mw. (…) en zij berekende de bovengenoemde aanslag. Nu kreeg ik een paar dagen later van de ontvanger over hetzelfde jaar 2018 ook nog een aanslag van € 3505,- met aanslagnummer [aanslagnummer].H8004. En dit laatste kan niet kloppen omdat Mw (…) op een heel ander bedrag uitkomt. Ik had daarom ook graag dat de rechtbank deze zaak voor me uitzoekt.”
4.1.
Bij het beroepschrift heeft belanghebbende een brief van de ontvanger van de belastingdienst overgelegd met dagtekening 19 juli 2021 waarin de ontvanger meldt dat met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2018 nog een bedrag van € 3.505 open staat, dat hiervoor uitstel is verleend, maar dat er nog een bedrag van € 7.447 niet op tijd is betaald. De ontvanger is bereid om de betalingsregeling voort te zetten, mits belanghebbende het bedrag van € 7.447 binnen 14 dagen alsnog betaalt.
4.2.
De rechtbank heeft naar aanleiding van het beroepschrift met belanghebbende en de ontvanger van de Belastingdienst gecorrespondeerd, omdat niet duidelijk was waartegen belanghebbende in beroep is gekomen. De inspecteur van de Belastingdienst heeft daarop gereageerd en aangegeven dat uitspraak op bezwaar is gedaan met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2018 en dat het beroepschrift van belanghebbende kan worden aangemerkt als tijdig beroepschrift tegen deze uitspraak op bezwaar. De rechtbank heeft daarop een brief van 23 februari 2022 een brief aan belanghebbende verzonden en daarin aangegeven dat een uitspraak op bezwaar van 6 juli 2021 van de inspecteur is ontvangen, maar dat de rechtbank ervan uitgaat dat belanghebbende hiertegen geen beroep in wilde stellen. Ook heeft de rechtbank aangegeven dat de belastingrechter niet bevoegd is te oordelen over de invordering van aanslagen, het leggen van beslag en over betaalmogelijkheden. In deze brief staat verder het volgende:

De rechtbank verzoekt u binnen twee weken na verzending van deze brief aan te geven of:
het juist is dat u het eens bent met de definitieve aanslag 2018 en daartegen dus geen beroep wenst in te stellen;
het beroepschrift gericht is tegen een uitspraak op een tegen de voorlopige aanslag ingediend bezwaar (verzoek om herziening). De rechtbank verzoekt u dan een afschrift van de uitspraak op uw bezwaar toe te sturen. Voldoet u niet aan dit verzoek dan kan de rechtbank uw beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dat wil zeggen dat uw beroep niet inhoudelijk wordt beoordeeld en dat de procedure wordt beëindigd.
het beroepschrift is gericht tegen de invordering van aanslagen, het leggen van beslag en over uw betaalmogelijkheden. De rechtbank verzoekt u dan het beroepschrift in te trekken. U kunt daarvoor gebruik maken van bijgevoegd intrekkingsformulier.”
4.3.
Nadat op 10 mei 2022 een rappel aan belanghebbende is verzonden, heeft de rechtbank op 20 juni 2022 enkel een ingevuld intrekkingsformulier van belanghebbende ontvangen waarop zij meedeelt dat zij het beroep niet intrekt om de reden dat
“ik hierin mijn gelijk zie!!”.

Motivering

5. Aangezien belanghebbende geen nadere toelichting heeft gegeven op haar beroepschrift en ook niet ter zitting is verschenen, kan de rechtbank voor de beoordeling van het beroep enkel uitgaan van hetgeen belanghebbende in haar beroepschrift heeft gesteld.
5.1.
Uit de tekst van het beroepschrift leidt de rechtbank af dat zij het eens is met de uitspraak van de inspecteur op haar bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2018. Voor zover belanghebbende toch in beroep heeft willen gaan tegen de uitspraak op bezwaar, dan is dat beroep niet-ontvankelijk, aangezien belanghebbende geen gronden tegen de uitspraak op bezwaar heeft ingediend. [1]
5.2.
Voor zover belanghebbende inderdaad enkel beroep heeft willen instellen tegen de brief van de ontvanger van 19 juli 2021, dan is de belastingrechter onbevoegd om hierover te oordelen. De belastingrechter is namelijk slechts bevoegd om over bepaalde beslissingen van de ontvanger te oordelen. De beslissing van de ontvanger in de brief van 19 juli 2021 behoort daar niet toe. Er staat daartegen daarom geen beroep open bij de belastingrechter, en ook niet bij de algemene bestuursrechter. De civiele rechter is bevoegd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het beroep is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 juli 2021. De rechtbank is onbevoegd om het beroep te beoordelen voor zover het beroep is gericht tegen de brief van de ontvanger van 19 juli 2021. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug en zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 juli 2021;
- verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep is gericht tegen de brief van de ontvanger van 19 juli 2021.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 17 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’sHertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht.