ECLI:NL:RBZWB:2023:5024

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
BRE 22/1208, 22/2939
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuimboeten wegens niet tijdig doen van aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen; beroep op vertrouwensbeginsel en afwezigheid van alle schuld

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juli 2023, worden de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor de jaren 2018 en 2019 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, alsook verzuimboeten wegens het niet tijdig indienen van de aangiften. De rechtbank oordeelt dat de verzuimboeten terecht zijn opgelegd en dat het beroep van de belanghebbende op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de Belastingdienst in de veronderstelling is gebracht dat hij geen aangifte hoefde te doen. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheden die de belanghebbende aanvoert, zoals de ziekte van zijn vrouw en het overlijden van zijn belastingadviseur, niet leiden tot de conclusie dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, waardoor de uitspraken op bezwaar en de verzuimboeten in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/1208 en 22/2939

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 31 december 2021 en 2 mei 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2018 opgelegd naar een belastbaar uit sparen en beleggen van € 87.000. Voor het jaar 2019 heeft de inspecteur een aanslag IB/PVV opgelegd van nihil.
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslagen heeft de inspecteur aan belanghebbende verzuimboeten van € 369, respectievelijk € 385 opgelegd.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag 2018 gegrond verklaard, de aanslag verminderd tot nihil en de verzuimboete gehandhaafd. Het bezwaar van belanghebbende tegen de verzuimboete bij de aanslag IB/PVV 2019 heeft de inspecteur ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur deelgenomen: [inspecteur] en [inspecteur]. Belanghebbende was niet aanwezig.
1.5.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brieven, verzonden op 8 maart 2023, aan het door hem opgegeven adres, onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Omdat de genoemde brieven niet ter griffie zijn terugontvangen en uit informatie van PostNL blijkt dat de brieven op 11 maart 2023 aan belanghebbende zijn uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de verzuimboeten terecht zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de verzuimboeten terecht zijn opgelegd en zal de beroepen daarom ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende woonde in 2018 en 2019 in Turkije. Aan belanghebbende zijn uitnodigingen, herinneringen en aanmaningen verzonden tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 en 2019.
Zaak BRE 22/1208
4.1.
In de aanmaning voor het jaar 2018 staat vermeld dat de aangifte uiterlijk 17 november 2020 moet zijn ontvangen door de inspecteur. Met dagtekening 22 september 2021 is de (ambtshalve) aanslag IB/PVV 2018 opgelegd. Bij de aanslag is de boetebeschikking opgelegd vanwege het niet tijdig indienen van de aangifte. Op 29 november 2021 heeft belanghebbende alsnog de aangifte voor het jaar 2018 ingediend.
Zaak BRE 22/2939
4.2.
In de aanmaning voor het jaar 2019 staat vermeld dat de aangifte uiterlijk 26 januari 2021 moet zijn ontvangen door de inspecteur. Op 29 november 2021 heeft belanghebbende de aangifte voor het jaar 2019 ingediend. Met dagtekening 11 maart 2022 is de aanslag IB/PVV 2019 opgelegd. Bij de aanslag is de boetebeschikking opgelegd vanwege het niet tijdig indienen van de aangifte.

Motivering

5. Aan de belastingplichtige, die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning tot het doen van aangifte gestelde termijn heeft gedaan, kan een verzuimboete worden opgelegd. [1]
5.1.
In het geval een belastingplichtige stelt dat een schriftelijk stuk van de inspecteur hem niet heeft bereikt, ligt in die stelling een betwisting van de verzending van dat stuk begrepen [2] . In dat geval dient de inspecteur aannemelijk te maken dat het poststuk naar het juiste adres is verzonden (aangeboden aan een postvervoerbedrijf). De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst of aanbieding op het adres. Het ligt vervolgens op de weg van de belastingplichtige voormeld vermoeden te ontzenuwen.
5.2.
De inspecteur heeft gesteld dat de uitnodigingen, herinneringen en aanmaningen tot het doen van aangifte zijn verzonden aan het adres in Turkije waar belanghebbende ten tijde van het verzenden van deze documenten woonde volgens de Basisregistratie persoonsgegevens (Brp). Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij niet alle post heeft ontvangen en dat post aan hem niet juist is geadresseerd. Ook heeft hij de Belastingdienst gebeld naar aanleiding van de uitnodiging(en) en toen is volgens hem gezegd dat hij geen aangifte hoefde te doen.
5.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. De inspecteur heeft verzendrapporten overgelegd waaruit volgt dat de uitnodigingen, herinneringen en aanmaningen zijn verzonden aan het adres van belanghebbende in Turkije zoals vermeld in de basisregistratie persoonsgegevens voor de data waarop de documenten zijn verzonden. Ook volgt uit de verzendrapporten dat de poststukken zijn aangeboden aan postvervoersbedrijf PostNL. Het is dan aan belanghebbende om het vermoeden van ontvangst te ontzenuwen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dat niet voldoende gedaan. Belanghebbende stelt weliswaar dat hij post niet heeft ontvangen, maar hij geeft daarbij niet aan om welke post het gaat. De rechtbank gaat er van uit dat hij de uitnodigingen voor het doen van aangifte wel heeft ontvangen, gelet op zijn stelling dat hij naar aanleiding daarvan de Belastingdienst heeft gebeld. Niet duidelijk is of hij ook heeft willen stellen dat hij de herinneringen en/of de aanmaningen niet of niet tijdig heeft ontvangen.
5.4.
De rechtbank gaat er dus van uit dat belanghebbende de uitnodigingen en de aanmaningen heeft ontvangen. Vast staat dat belanghebbende beide aangiften niet tijdig heeft gedaan. De inspecteur heeft dan ook in overeenstemming met wet- en regelgeving als uitgangspunt terecht verzuimboeten aan belanghebbende opgelegd van zeven procent van het wettelijk maximum van € 5.278, ofwel € 369 (2018), respectievelijk het wettelijk maximum van € 5.514, ofwel € 385 (2019). [3]
Vertrouwensbeginsel
5.5.
Belanghebbende stelt dat tijdens een telefoongesprek met een medewerker van de Belastingdienst door die medewerker het vertrouwen is gewekt dat hij geen aangifte hoefde in te dienen.
5.6.
Op belanghebbende rust de last aannemelijk te maken dat door een medewerker van de Belastingdienst het in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat hij geen aangifte hoefde in te dienen, ondanks dat hij uitnodigingen, herinneringen en aanmaningen tot het doen van aangifte had ontvangen.
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat een medewerker van de Belastingdienst heeft gezegd dat hij geen aangifte hoefde in te dienen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet. De onjuiste veronderstelling van belanghebbende dat hij geen aangifte hoefde in te dienen, moet derhalve voor zijn rekening blijven.
Afwezigheid van alle schuld?
5.8.
De mate van verwijtbaarheid speelt bij het opleggen van de verzuimboete geen rol, tenzij er sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Bij avas moet het opleggen van een verzuimboete achterwege blijven. Van avas is sprake als een belastingplichtige stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat hij in de gegeven omstandigheden alle van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan. [4]
5.9.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij zijn gegevens naar een belastingadviseur in [plaats 2] heeft gestuurd om alsnog de aangifte in te vullen, maar dat hij er later achter kwam dat deze belastingadviseur inmiddels was overleden. Toen heeft een andere adviseur de aangiften ingevuld. Verder heeft belanghebbende aangegeven dat hij het erg druk heeft gehad vanwege ziekte van zijn vrouw.
5.10.
De rechtbank is van oordeel dat de door belanghebbende genoemde omstandigheden geen reden zijn voor het oordeel dat sprake is van avas. Belanghebbende had kunnen verzoeken om uitstel voor het indienen van aangifte. Ook is niet duidelijk op welk moment belanghebbende de gegevens voor de aangifte aan de eerste belastingadviseur heeft verzonden en of belanghebbende heeft geprobeerd om tijdig in contact met de belastingadviseur te komen nadat (re)actie van de belastingadviseur uitbleef. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat belanghebbende in de gegeven omstandigheden alle van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan.
Verzuimboete passend en geboden?
5.11.
De rechtbank dient verder te beoordelen of de opgelegde boeten passend en geboden zijn voor de verzuimen die door belanghebbende zijn begaan. Daarbij dient de rechtbank rekening te houden met alle relevante omstandigheden van het geval.
5.12.
De rechtbank ziet in hetgeen door belanghebbende is aangevoerd geen aanleiding voor matiging van de boete. De rechtbank acht de door de inspecteur opgelegde boeten van € 369 respectievelijk € 385 passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de uitspraken op bezwaar en de beschikkingen verzuimboete in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug en hij krijgt ook geen vergoeding voor eventuele proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 17 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’sHertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
2.Hoge Raad, 17 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:875
3.Paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
4.Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184.