ECLI:NL:RBZWB:2023:5023
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 31 maart 2021, waarin de toekenning van een loongerelateerde uitkering op grond van de WIA werd vastgesteld. Verzoeker was het niet eens met de mate van arbeidsongeschiktheid die door het UWV was vastgesteld, namelijk 62,04% in plaats van de door hem gewenste 75,96%. Op 18 april 2023 heeft het UWV het eerdere besluit gewijzigd en vastgesteld dat verzoeker met ingang van 15 juni 2021 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is voor de WIA. Hierop heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.
Het UWV heeft ingestemd met de veroordeling in de proceskosten, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen en heeft het UWV veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 837,00, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand. Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat het UWV het griffierecht van € 50,00 aan verzoeker dient te vergoeden, maar dat hiervoor geen aparte veroordeling nodig is.
De uitspraak is gedaan door rechter R.P. Broeders, in aanwezigheid van griffier R.V. van Vliet, op 14 juli 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.