ECLI:NL:RBZWB:2023:5013

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
C/02/404934 / HA ZA 23-3 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot afgifte van stukken door administratiekantoor op grond van onvoldoende onderbouwing

Op 7 juli 2023 vond een mondelinge behandeling plaats in de zaak tussen [eiser01] en [bedrijf gedaagde] bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.A. van den Heuvel, vorderde de afgifte van onderliggende stukken die door het administratiekantoor [bedrijf gedaagde] zouden zijn beheerd. De eiser stelde dat deze stukken, waaronder opdrachten van werkgevers en gewerkte uren, noodzakelijk waren voor zijn belangen. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. G.W.L. den Haan, voerde verweer en stelde dat de stukken niet meer in hun bezit waren en dat de vordering op basis van verjaring afgewezen moest worden.

De rechter, mr. H.E. Goedegebuur, concludeerde dat de eiser onvoldoende had onderbouwd dat de gevraagde stukken op dat moment nog in het bezit van [bedrijf gedaagde] waren. De stelplicht lag bij de eiser, en de aangevoerde argumenten waren niet voldoende om te concluderen dat de stukken nog aanwezig waren. Hierdoor werd de vordering van de eiser afgewezen. Tevens werd de eiser veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.510,00, inclusief de kosten voor de advocaat van de gedaagde. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is opgemaakt in een proces-verbaal dat op 12 juli 2023 is verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/404934 / HA ZA 23-3
Proces-verbaal van mondelinge behandeling, gehouden op 7 juli 2023
in de zaak van
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser,
verder te noemen: ‘ [eiser01] ’,
advocaat: mr. R.A. van den Heuvel te Amsterdam,
tegen
[gedaagde01] , H.O.D.N. [bedrijf gedaagde],
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde,
verder te noemen: ‘ [bedrijf gedaagde] ’,
advocaat: mr. G.W.L. den Haan te ’s-Gravenhage.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank op de locatie Breda ingevolge het vonnis van deze rechtbank van 1 maart 2023.
Aanwezig zijn mr. H.E. Goedegebuur, rechter, en mr. V. Hartman, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
  • de heer [eiser01] , bijgestaan door mr. Van den Heuvel voornoemd;
  • de heer [gedaagde01] , bijgestaan door mr. Den Haan voornoemd.
De processtukken zijn:
  • het tussenvonnis van 1 maart 2023 met de daarin genoemde stukken;
  • de door [bedrijf gedaagde] nagezonden producties 5 en 6;
  • de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 7 juli 2023.

1.De procedure

In deze zaak heeft vandaag een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De aantekeningen van de zitting bevinden zich in het dossier. De rechter heeft daarna de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de rechter in aanwezigheid van beide partijen mondeling uitspraak gedaan. Daarvan is ingevolge artikel 30p, lid 3, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit proces-verbaal opgemaakt.

2.Mondeling vonnis

[bedrijf gedaagde] heeft in 2014 en de eerste helft van 2015 de administratie gedaan voor [eiser01] , zakelijk en privé. De eindproducten van die administratie zijn in deze procedure overgelegd. De onderliggende stukken wil [eiser01] van [bedrijf gedaagde] ontvangen. Het gaat dan om opdrachten van werkgevers aan [eiser01] , door hem gewerkte uren en bijvoorbeeld e-mails met daarin alle informatie die aan [bedrijf gedaagde] is gestuurd.
De vraag die in deze procedure beantwoord moet worden, is of [bedrijf gedaagde] die onderliggende stukken aan [eiser01] moet afgeven. Er zijn nog veel meer vragen die gesteld kunnen worden: Hadden die stukken nog bij [bedrijf gedaagde] moeten zijn? Heeft [bedrijf gedaagde] haar werk goed gedaan? Zijn er stukken achtergehouden en was dat terecht? Maar wat dus getoetst moet worden is of [bedrijf gedaagde] die onderliggende stukken moet afgeven aan [eiser01] .
De advocaat van [eiser01] heeft een aantal grondslagen aangevoerd waarom die stukken afgegeven moeten worden. Er is door [bedrijf gedaagde] verweer gevoerd, onder andere door een beroep op verjaring te doen. Voordat die grondslagen en dat verweer beoordeeld kunnen worden, moet eerst een andere vraag beantwoord worden: zijn de stukken die [eiser01] wil ontvangen op dit moment bij [bedrijf gedaagde] in bezit. Dat die stukken daar nu zijn, is nodig om de vordering van [eiser01] toe te kunnen wijzen.
[eiser01] is degene die stukken opvraagt. Het is daarom aan hem om te onderbouwen dat die stukken inderdaad op dit moment bij [bedrijf gedaagde] zijn. Op [eiser01] rust de stelplicht. De conclusie is dat wat is aangevoerd, onvoldoende is om dat te kunnen vaststellen. Aangevoerd is dat de stukken bij [bedrijf gedaagde] zijn geweest. Dat staat wel vast, maar dat betekent niet dat ze daar nu ook nog zijn. Verder is aangevoerd dat [bedrijf gedaagde] de stukken had moeten bewaren. Ook als dat zo is, dan volgt daaruit niet dat die stukken er op dit moment zijn. En dat is wel nodig.
Omdat de onderbouwing die is gegeven niet voldoende is, heeft [eiser01] niet aan zijn stelplicht voldaan. Aan bewijslevering, zoals het laten horen van mevrouw [naam02] als getuige, wordt daarom niet toegekomen.
Omdat niet kan worden vastgesteld dat de gevraagde stukken op dit moment bij [bedrijf gedaagde] zijn, wordt de vordering van [eiser01] afgewezen.
[eiser01] wordt dus in het ongelijk gesteld. Hij moet daarom aan [bedrijf gedaagde] de proceskosten vergoeden. Die proceskosten bedragen € 1.510,00 in totaal.
De beslissing is voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dat betekent dat ook als in hoger beroep wordt gegaan, die proceskosten door [eiser01] aan [bedrijf gedaagde] betaald moeten worden.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten, aan de kant van [bedrijf gedaagde] tot op heden begroot op € 1.510,00, daarin begrepen een bedrag van (2 x € 598,00 =) € 1.196,00 als salaris voor de advocaat van [bedrijf gedaagde] ;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. Goedegebuur, rechter, en in het openbaar uitgesproken in de aanwezigheid van mr. Hartman als griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 12 juli 2023.
Waarvan proces-verbaal,
de griffier, de rechter,