ECLI:NL:RBZWB:2023:5011

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3726
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor verbouwing en uitbreiding van een woning met betrekking tot bestemmingsplan en vergunningverlening

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 14 juli 2023, wordt het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor de verbouwing en uitbreiding van een woning aan de [adres] 2 te [plaatsnaam 1] beoordeeld. De vergunninghoudster had op 17 november 2021 een aanvraag ingediend voor de omgevingsvergunning, welke op 16 december 2021 door het college van burgemeester en wethouders van Breda werd verleend. Eisers maakten bezwaar tegen deze vergunning, maar het college verklaarde hun bezwaren ongegrond en handhaafde de vergunning. Hierop hebben eisers beroep ingesteld.

De rechtbank behandelt het beroep en oordeelt dat het college de aanvraag ten onrechte heeft opgevat als een aanbouw, terwijl het in feite om een uitbreiding van het hoofdgebouw gaat. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag niet voldoet aan de regels van het bestemmingsplan, met name artikel 18.2, dat het bouwen op het perceel verbiedt. De rechtbank concludeert dat het college niet heeft onderkend dat de omgevingsvergunning in strijd is met de bestemming ‘Waarde-Archeologie’. De rechtbank biedt het college de mogelijkheid om het gebrek in het besluit te herstellen, en stelt een termijn van acht weken in om dit te doen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3726 WABOA T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , uit [plaatsnaam 1] , eisers

(gemachtigde: mr. M.P. Wolf),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, het college

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam vergunninghoudster] uit [plaatsnaam 1] , vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. I.E. Duijts).

De totstandkoming van het bestreden besluit en het beroep

1. In deze tussenuitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het verbouwen en uitbreiden van een woning aan de [adres] 2 te [plaatsnaam 1] .
1.1.
Op 17 november 2021 heeft vergunninghoudster een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het verbouwen en uitbreiden van haar woning aan de [adres] 2 in [plaatsnaam 1] .
1.2.
Bij besluit van 16 december 2021 (primair besluit) heeft het college aan vergunninghoudster de omgevingsvergunning verleend [1] .
1.3.
Eisers hebben bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning ongewijzigd in stand gelaten.
1.5.
Eisers hebben vervolgens beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 26 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college en de gemachtigde van vergunninghoudster.
1.7.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden de omgevingsvergunning voor het verbouwen en uitbreiding van de woning aan de [adres] 2 te [plaatsnaam 1] heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.1
Eisers hebben – samengevat – in beroep het volgende aangevoerd. De omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen had geweigerd moeten worden wegens strijd met het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Met het verlenen van de omgevingsvergunning is niet langer sprake van een goede ruimtelijke ordening. Ook heeft het college ten onrechte de aanvraag niet getoetst aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Ziet de aanvraag op een uitbreiding van het hoofdgebouw of op het bouwen van een aan- of uitbouw?
4. Het perceel [adres] 2 te [plaatsnaam 1] is gelegen binnen het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] . Op het perceel rust onder meer de enkelbestemming ‘Wonen’.
4.1
Eisers hebben aangevoerd dat het college de aanvraag ten onrechte heeft opgevat als het bouwen van een aan- of uitbouw. Er is sprake van een uitbreiding van het hoofdgebouw. De bestaande woning en de beoogde uitbreiding vormen bouwkundig en functioneel één geheel. De woonkamer wordt vergroot en de keuken wordt verplaatst van de bestaande woning naar de uitbreiding. Het geheel vormt één ruimte.
4.2
Het college stelt dat het bouwplan ziet op het bouwen van een aanbouw. De uitbreiding is in bouwkundig opzicht ondergeschikt aan het hoofdgebouw.
.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het college terecht heeft gesteld dat de aanvraag ziet op het bouwen van een aanbouw.
In het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] worden het begrip hoofdgebouw en het begrip aan- en uitbouwen gedefinieerd. Een hoofdgebouw is een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken. [2] Een aan- en uitbouw is een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt. [3]
Uit de tekeningen bij de aanvraag blijkt dat er een onderscheid is tussen de bouwlaag van de bestaande bouw en de bouwlaag van de uitbreiding. Dit maakt al dat er sprake is van bouwkundige ondergeschiktheid. [4]
Voldoet de aanvraag aan de bestemmingsplanregels die zien op het bouwen van een aanbouw binnen de bestemming Wonen?
5. De rechtbank stelt vast dat – nu sprake is van het bouwen van een aanbouw – de aanvraag getoetst dient te worden aan artikel 17.2.3 van het Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] . Deze regels verschillen van de regels die gelden voor een hoofdgebouw. [5] Dat maakt dat de beroepsgronden van eisers die zien op het bouwen in strijd met de regels voor hoofdgebouwen niet slagen. [6]
5.1
Eisers hebben aangevoerd dat – als sprake is van het bouwen van een aanbouw –onduidelijk is of wordt voldaan aan de eis dat op 1 meter van de zijdelingse bouwperceelgrens moet worden gebleven. Ook volgt uit artikel 17.2.3 van de planregels dat een aanbouw gelijk moet worden gesteld aan een bijgebouw. Het college heeft ten onrechte gesteld dat in de aanbouw gewoond mag worden, dit is in strijd met de specifieke verbodsbepaling van artikel 17.3 van de planregels
5.2
Het college heeft gesteld dat de aanvraag voldoet aan de planregels die zien op het bouwen van een aanbouw. Nu sprake is van een aanbouw – en niet van een bijgebouw – mag in de uitbreiding worden gewoond.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat de aanvraag voldoet aan de eisen uit artikel 17.2.3 van het Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] , dat ziet op het bouwen van aan- en uitbouwen.
Anders dan eisers stellen volgt uit dit artikel niet dat een aanbouw gelijk gesteld moet worden aan een bijgebouw. Het omvat enerzijds regels voor aan- en uitbouwen en anderzijds voor bijgebouwen. Ook worden de begrippen in hoofdstuk 1 van het bestemmingsplan verschillend gedefinieerd. Dat in de aanbouw gewoond wordt, is dan ook niet in strijd met het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] .
Verder worden in artikel 17.2.3 voorwaarden gesteld die betrekking hebben op de afstand van een aanbouw tot een zijdelingse bouwperceelgrens. De grens tussen het bouwperceel van vergunninghoudster en het perceel van eisers is voor vergunninghoudster geen zijdelingse bouwperceelgrens. [7] Dat is het gevolg van de situering van het hoofdgebouw op het perceel. Het perceel van vergunninghoudster is een hoekperceel, waarbij de voorzijde van het hoofdgebouw gesitueerd is naar de [adres] . Aan de achterzijde van het hoofdgebouw – en niet aan de linker- of rechterzijde – is het perceel van eisers gelegen. Voor vergunninghoudster is dit de achterste perceelsgrens.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) bij het uitbrengen van haar adviezen kunnen opmerken dat het bouwplan voldoet aan de regels uit het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] die zien op de bestemming ‘Wonen’. [8]
Heeft het college in redelijkheid een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan (Waarde-Cultuurhistorie) kunnen verlenen?
7. Uit het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] volgt dat op het perceel – naast de enkelbestemming ‘Wonen’ – ook de dubbelbestemming ‘Waarde-Cultuurhistorie’ rust. Tussen partijen is niet in geschil dat artikel 20.2 van het bestemmingsplan het vergroten en/of veranderen van de bestaande bebouwing binnen deze bestemming niet toestaat tenzij het college daarvoor een omgevingsvergunning verleent met toepassing van artikel 20.3 van het bestemmingsplan.
7.1
Eisers voeren aan dat het college van B&W op onjuiste wijze toepassing heeft gegeven aan artikel 20.3 van de planregels. Het college heeft ten onrechte het advies van de CRK aan haar besluitvorming ten grondslag gelegd. De CRK heeft een onjuiste beoordeling van het bouwplan aan het bestemmingsplan uitgevoerd.
Door de onjuiste toets van het bouwplan aan het bestemmingsplan zijn hun belangen niet juist zijn meegewogen. De bestemmingsplanvoorschriften beogen een bepaalde beeldkwaliteit te garanderen en een aantasting van het woon- en leefklimaat op naastgelegen percelen te voorkomen. In dit geval komt de uitbreiding van de woning veel te dicht bij hun woning. Het bouwplan ontneemt ieder zicht aan de (zij)ramen en leidt tot verminderde daglichttoetreding in hun woning. Bovendien voorziet het bouwplan in het deels bouwen op het perceel van eisers, waardoor sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering.
7.2
Het college stelt dat eisers niet onderbouwen waarom het advies van de CRK niet deugt dan wel waarom dit niet aan de besluitvorming ten grondslag kan worden gelegd. Het bouwplan voldoet aan de bepalingen van de bestemming ‘Wonen’. Deze bepalingen laten het vergroten van de woning in de vorm van de aanbouw rechtstreeks toe. In het kader van de bescherming van een goed woon- en leefklimaat is voor de gronden met deze bestemming opgenomen wat de situering en de massa mag zijn van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen. De gevolgen van de vergroting van de woning in de vorm van een aanbouw tot de bouwperceelgrens is bij de vaststelling van het bestemmingsplan al beoordeeld en afgewogen. Bezwaren tegen deze bouwmogelijkheden hadden in een beroepsprocedure tegen het bestemmingsplan moeten worden meegewogen.
De dubbelbestemming ‘Waarde cultuurhistorie’ is bedoeld om een extra toets uit te voeren ter bescherming van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. De belangenafweging dient plaats te vinden met het oog op de bescherming van de cultuurhistorische waarden. Eisers hebben geen gronden ingebracht die zien op de aantasting van de cultuurhistorische waarde van het pand.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid ook voor de activiteit strijd met ruimtelijke regels de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
Zoals onder rechtsoverweging 5 en verder is overwogen, is terecht uitgegaan van het bouwen van een aanbouw en getoetst aan artikel 17.2.3 van het Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] . De CRK is bij haar advisering uitgegaan een juiste beoordeling van het bouwplan aan het bestemmingsplan.
De door eisers aangevoerde gronden zien niet op de bescherming van cultuurhistorische waarden en kunnen alleen daarom al niet worden meegenomen in de afweging van belangen voor dit onderdeel van de omgevingsvergunning.
Voor wat betreft de stelling dat privaatrechtelijke belemmeringen aan vergunningverlening in de weg kunnen staan zij het volgende opgemerkt. Daarvan is sprake als er zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat voor de realisering van een bouwwerk de toestemming van een ander vereist is en die ander de toestemming niet geeft en niet hoeft te geven. Dat vergunninghoudster op de grond van eisers gaat bouwen is een stelling die ter zitting niet nader werd onderbouwd en, als die zou zijn gehandhaafd, geldt dat daarvoor nader onderzoek nodig zou zijn. Bovendien kan een eventuele overschrijding van de erfgrens, zoals ter zitting is besproken, niet zodanig groot zijn dan deze de realisering van het bouwplan geheel onmogelijk maakt. Dat maakt dat er geen sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering. [9]
Is het bouwplan in strijd met de voorschriften die zien op de bestemming ‘Waarde-Archeologie”?
8. Tussen partijen is niet in geschil dat uit het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] volgt dat op het perceel ook de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ rust. Het college stelt dat sprake is van een uitbreiding van 97,7 m². Eisers voeren aan dat de uitbreiding ziet op meer dan 100 m², waardoor artikel 18.2 van het Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] wordt overtreden.
8.1
De rechtbank is van oordeel dat het bouwplan niet in overeenstemming is met artikel 18.2 van het Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] . Het bouwplan voorziet in een uitbreiding van meer dan 100 m². Tussen partijen is niet in geschil dat de aanbouw een lengte heeft van 17,70 meter. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar anders over te denken. Voor de breedte van het bouwwerk gaat het college uit van 5,65 meter. [10]
Op basis van de tekeningen bij de aanvraag komt de rechtbank tot de volgende berekening:
- Breedte van het nieuw te bouwen gedeelte [11] : 5,440 m + 0,280 m = 5,720 m.
- Oppervlakte 17,70 m. x 5,720 m. = 101,244 m².
Het college heeft dit ten onrechte niet meegenomen in de beoordeling van de aanvraag en het besluit om de omgevingsvergunning te verlenen. Dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
Onder rechtsoverweging 10 en verder is terug te lezen wat de conclusie en gevolgen hiervan zijn.
Had het bouwplan aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn getoetst moeten worden?.
9. Eisers voeren aan dat de aanvrager niet heeft aangetoond dat het bouwplan niet tot significant negatieve effecten op Natura2000-gebieden zal leiden. Er is zelfs geen Aerius-berekening gemaakt. Het college heeft nagelaten de aanvraag te toetsen aan artikel 2.1, eerste lid onder, i, van de Wabo juncto artikel 2.2aa Bor juncto artikel 2.7 van de Wet Natuurbescherming (Wnb).
9.1
Het college stelt dat een Aerius berekening pas wordt opgevraagd als de activiteiten significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben. Pas dan is er sprake van een vergunningplicht in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel i van de Wabo.
Hier gaat het om het uitbreiden van een woning en niet het toevoegen van een woning – dus is er alleen sprake van een bouwfase. Gelet op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ( [plaatsnaam 2] op 2,4 km) en het feit dat het slechts de uitbreiding van een bestaande woning is, is niet aannemelijk dat er van significante gevolgen sprake zou kunnen zijn.
9.2
De rechtbank is van oordeel dat het relativiteitvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het besluit vanwege deze beroepsgrond. Daarom behoeft deze ook geen inhoudelijke bespreking.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de eiserdoor het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in beroep komt. Dit wordt het relativiteitsvereiste genoemd.
Het dichtst bij het plangebied gelegen Natura 2000-gebied ligt op meer dan 400 m afstand van de woningen van eisers. Dat gebied maakt, gelet op die afstand, geen deel uit van de directe leefomgeving van eisers. Gelet hierop is de rechtbankvan oordeel dat er geen verwevenheid bestaat tussen het individuele belang van eisers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving en het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen. Dit betekent dat zij zich, gelet op artikel 8:69a van de Awb zoals hiervoor toegelicht, niet op die norm kunnen beroepen.

Conclusie en gevolgen

10. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft nu het college niet heeft onderkend dat de omgevingsvergunning in strijd is met de bestemming ‘Waarde-Archeologie’ [12] . Ter zitting heeft het college aangegeven dat artikel 18.3 van het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] het mogelijk maakt om middels een omgevingsvergunning van het verbod van artikel 18.2 af te wijken. Het gebrek dat aan het bestreden besluit kleeft, zou op die manier volgens het college hersteld kunnen worden. Het college heeft de rechtbank verzocht een bestuurlijke lus toe te passen.
10.1
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten ‘bestuurlijke lus’. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het college in de gelegenheid stellen om het hiervoor geconstateerde gebrek te herstellen.
10.2
De rechtbank zal de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen bepalen op 8 weken, na de dag van verzending van deze uitspraak. Als het college hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het college dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het college wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers en vergunninghoudster in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder nadere zitting uitspraak doen.
10.3
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent dat zij over de vergoeding van griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt het college op binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak de recht mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen;
  • stelt het college in de gelegenheid om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 14 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:51a, eerste lid bepaalt dat de bestuursrechter het bestuursorgaan in de gelegenheid kan stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Artikel 8:69a bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
In artikel 2.1, eerste lid, is – voor zover van belang – bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, wordt een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen geweigerd, in geval van – kort gezegd – (a) strijd met het Bouwbesluit (b) strijd met de bouwverordening (c) strijd met het bestemmingsplan en (d) strijd met de redelijke eisen van welstand.
Artikel 2.12, eerste lid, onder a en 1˚bepaalt – voor zover van belang – dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] .
Het perceel [adres] 2 te [plaatsnaam 1] is gelegen binnen het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] . Op het perceel rusten de enkelbestemming ‘Wonen’ en de dubbelbestemmingen ‘Waarde-Archeologie’ en ‘Waarde-Cultuurhistorie’. Er geldt op het perceel een maximum bouwhoogte van 10 meter en een maximum goothoogte van 6 meter.
Begrippen
In artikel 1.3 is bepaald dat onder
aan- en uitbouwenwordt verstaan een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt.
In artikel 1.28 is bepaald dat onder
bijgebouwmoet worden verstaan een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
In artikel 1.32 is bepaald dat onder
bouwperceelwordt verstaan een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
In artikel 1.33 is bepaald dat onder
bouwperceelgrenswordt verstaan de grens van een bouwperceel.
In artikel 1.62 is bepaald dat onder
hoofdgebouwmoet worden verstaan een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
Bestemming Wonen
In artikel 17.2.3 (Aan- en uitbouwen en bijgebouwen) onder b is bepaald: aan- en uitbouwen mogen in de zijdelingse bouwperceelgrens worden gebouwd dan wel op een afstand van minimaal 1 meter van deze grens.
Bestemming Waarde-Archeologie
In artikel 18.2 (Bouwregels) is bepaald dat in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen niet mag worden gebouwd, anders dan uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming ‘Waarde-Archeologie’, met uitzondering van:
a. gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijkt blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaande maaiveld’;
b. de bouw of uitbreiding van bouwwerken tot een oppervlakte van maximaal 100 m²
c. met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen.
In 18.3 (Afwijken van de bouwregels) is bepaald dat het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning kan afwijken van het bepaalde in artikel 18.2 indien:
a. op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse van waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn;
b. dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarde veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of anders met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.
Bestemming Waarde-Cultuurhistorie
In artikel 20.2 (Bouwregels) is bepaald dat in afwijking van de regels opgenomen bij de andere bestemmingen (basisbestemmingen) voor het bouwen van bouwwerken geldt dat het vergroten en/of veranderen van de bestaande bebouwing niet is toegestaan.
In artikel 20.3 (Afwijken van bouwregels) is opgenomen dat Burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning, nadat advies is ingewonnen bij de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 20.2 teneinde de bestaande bebouwing te vergroten, en/of te veranderen, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van het pand of object gelet op:
a. Bouwmassa naar hoofdafmeting en onderlinge verhoudingen;
b. Bouwkundige kenmerken zoals dakvorm, nokrichting, dakhelling en gevelindeling;
c. Deze verandering of vergroting in overeenstemming is met de regels opgenomen in de basisbestemming.

Voetnoten

1.De omgevingsvergunning ziet op de activiteiten bouwen en planologisch strijdig gebruik.
2.Artikel 1.62 van het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] .
3.Artikel 1.3 van het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] .
4.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2021:BV2459.
5.De regels voor hoofdgebouwen zijn opgenomen in artikel 17.2.2 van het Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] .
6.Eisers hebben aangevoerd dat sprake is van strijd met artikel 17.2.2, onder c en d van de planregels nu de woning met meer dan 4 meter wordt uitgebreid en de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens daardoor minder dan 3 meter bedraagt.
7.Voor eisers is deze bouwperceelgrens wel een zijdelingse bouwperceelgrens.
8.Het gaat om een dubbele toets door de CRK. Het gaat om een advies of wordt voldaan aan de redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder d van de Wabo. Daarnaast gaat het om een advies of geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van een pand of object als bedoeld in artikel 20.3 van het Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] . De CRK
9.Zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2023:541.
10.Volgens de berekeningen van de rechtbank is 17,70 bij 5,65 bij elkaar 100,005 m².
11.Bij deze berekening dient uitgegaan te worden van de buitenmaten van het bouwwerk.
12.Artikel 18.2 bevat een verbod om binnen deze bestemming te bouwen. De voorgenomen uitbreiding voldoet niet aan de opgenomen uitzonderingen.