Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1983 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juli 2023 uitspraak gedaan. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 30 juni 2023, waarbij de verdachte verstek heeft laten verlenen. De officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, heeft zijn standpunt kenbaar gemaakt. De tenlastelegging omvatte twee feiten: verkrachting en bedreiging van de aangeefster, die op 16/17 maart 2021 en 23 maart 2021 zouden hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de verdachte zorgvuldig gewogen.
Ten aanzien van de verkrachting oordeelde de rechtbank dat de inconsistenties in de verklaringen van de aangeefster, samen met het gebrek aan forensisch bewijs en directe getuigen, onvoldoende steun boden voor een bewezenverklaring. De rechtbank concludeerde dat de aangifte niet betrouwbaar genoeg was om als uitgangspunt te dienen.
Wat betreft de bedreiging, hoewel er krassen op de auto van de aangeefster waren aangetroffen met de woorden "dood" en "kut", kon de rechtbank niet vaststellen wanneer en door wie deze krassen waren aangebracht. De verklaring van de aangeefster over de bedreiging werd niet ondersteund door ander bewijs.
Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van zowel de verkrachting als de bedreiging. Het vonnis werd uitgesproken door mr. H. Skalonjic, voorzitter, en mr. G.H. Nomes en mr. J.P.E. Mullers, in tegenwoordigheid van griffier mr. S.A. Huwae.