ECLI:NL:RBZWB:2023:499

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
02-177065-22 en 02-063637-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met een bierkrat en twee mishandelingen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 02-177065-22 en 02-063637-21. De verdachte is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en twee mishandelingen. De feiten vonden plaats op 13 juli 2022 te Breda, waar de verdachte met een bierkrat het hoofd van slachtoffer 1 heeft geslagen en hem vervolgens heeft geschopt terwijl hij op de grond lag. Daarnaast heeft de verdachte slachtoffer 2 mishandeld door haar tegen het been te trappen en slachtoffer 3 een vuistslag gegeven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychische toestand, en legde een gevangenisstraf op van 150 dagen, waarvan 47 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Bijzondere voorwaarden werden opgelegd, waaronder toezicht door de reclassering en deelname aan een behandeling. De rechtbank wees ook een schadevergoeding toe aan slachtoffer 1 van € 522,50, bestaande uit materiële en immateriële schade. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen, om de positieve ontwikkeling van de verdachte niet te verstoren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-177065-22 en 02-063637-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 31 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. B. Çiçek, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. E.E. de Feijter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer. Tevens is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging zware mishandeling dan wel mishandeling en twee mishandelingen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. Zij is van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft met kracht met een bierkrat tegen het hoofd van [slachtoffer 1] geslagen en, terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag, tegen zijn lichaam geschopt. Verdachte heeft met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Ook de feiten 2 en 3 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling omdat uit de door [slachtoffer 1] ingediende vordering tot schadevergoeding en de camerabeelden niet volgt dat verdachte aangever op zijn hoofd heeft geraakt. De subsidiair tenlastegelegde mishandeling kan wel wettig en overtuigend worden bewezen. Volgens de verdediging dient verdachte ook te worden vrijgesproken van de feiten 2 en 3, omdat het dossier geen steunbewijs bevat voor de verklaringen van de aangevers.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er op 13 juli 2022 te Breda tussen aangever [slachtoffer 1] en verdachte een incident met een bierkrat heeft plaatsgevonden waardoor aangever op de grond is gevallen en verdachte hem vervolgens tegen zijn lichaam heeft geschopt. Uit de beschrijving van de camerabeelden, en dan met name dat verdachte uithaalde met het krat in zijn hand en hiermee het achterhoofd van de fietser raakte, in combinatie met de aangifte van [slachtoffer 1] waarin staat dat hij met het bierkrat op zijn hoofd is geslagen, blijkt voldoende dat verdachte met kracht met het bierkrat op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is welk strafbaar feit deze gedragingen opleveren.
Poging tot zware mishandeling
Om tot een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling te kunnen komen is op zijn minst vereist dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer.
Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Bij de beantwoording van de vraag of in onderhavige situatie een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft bestaan, dient voorop te worden gesteld dat het een feit van algemene bekendheid is, dat het hoofd een zeer kwetsbaar en vitaal onderdeel is van het menselijk lichaam. In het hoofd bevinden zich immers de hersenen die het gehele lichaam aansturen. Door met een zwaar voorwerp als een bierkrat met kracht tegen het hoofd te slaan, is de rechtbank van oordeel dat de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanwezig is. De handelingen van verdachte moeten naar hun aard en uiterlijke verschijningsvorm ook worden geacht daarop gericht te zijn geweest, aangezien verdachte uit het niets gericht de zwaaiende beweging naar het hoofd van het slachtoffer maakt. Door aldus te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande dan ook van oordeel dat de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 2
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] te twijfelen. Bovendien heeft verdachte bij de politie zelf verklaard dat hij [slachtoffer 2] een trap tegen ‘haar achterwerk’ heeft gegeven. De verdediging heeft ten aanzien van de verklaring van verdachte bij de politie aangevoerd dat verdachte op dat moment verward en/of psychotisch was en dat, als verdachte verklaart dat hij iemand heeft mishandeld, dat niet direct betekent dat dat ook daadwerkelijk is gebeurd. De rechtbank leidt echter uit hetgeen verdachte in dat verhoor ook verklaart over het uitschelden van [slachtoffer 2] af dat verdachte wel degelijk wist waarover hij het op dat moment had. Aldus gaat de rechtbank ervan uit dat het verdachte is geweest die [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar tegen haar been te trappen.
Feit 3
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen. Zowel aangever als zijn vriendin [getuige] verklaren dat aangever uit het niets een vuistslag kreeg van een onbekende man terwijl zij samen op straat liepen. Het signalement dat beiden opgeven, komt volledig overeen met dat van verdachte en op basis van dat signalement is verdachte vervolgens kort hierna aangehouden. Daarbij is gezien dat verdachte afkomstig was van de Karnemelkstraat, daar waar volgens aangever het incident net daarvoor had plaatsgevonden. De rechtbank overweegt verder dat uit het dossier blijkt dat de feiten 1, 2 en 3 drie soortgelijke incidenten betreffen die binnen een straal van een kilometer en binnen een tijdsbestek van nog geen uur hebben plaatsvonden. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het verdachte is geweest die [slachtoffer 3] heeft mishandeld door hem tegen zijn hoofd te slaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 13 juli 2022 te Breda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een bierkrat met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en vervolgens toen die [slachtoffer 1] op de grond lag, met geschoeide voet tegen het lichaam heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2
op 13 juli 2022 te Breda, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met krachttegen het linker bovenbeen van die [slachtoffer 2] te trappen.
3
op 13 juli 2022 te Breda, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door eenmaal tegen het hoofd te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voor alle feiten aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 150 dagen waarvan 47 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaar. Zij verzoekt aan het voorwaardelijke deel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te koppelen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in de door de officier van justitie gevorderde straf en verzoekt om bij de strafbepaling rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 13 juli 2022 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door [slachtoffer 1] met een bierkrat met kracht tegen zijn hoofd te slaan en, terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag, tegen zijn lichaam te schoppen. Dit terwijl [slachtoffer 1] nietsvermoedend aan het fietsen was. [slachtoffer 1] mag van geluk spreken dat hij er fysiek zo goed vanaf is gekomen. Dit had voor hem ook heel anders kunnen aflopen. Ook heeft verdachte zich op diezelfde dag schuldig gemaakt aan de mishandelingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Ook deze personen liepen nietsvermoedend door de stad en werden ineens zonder enige aanleiding mishandeld door iemand die zij niet eens kennen. De rechtbank acht het ernstige feiten, te meer omdat verdachte zonder ook maar enige aanleiding, geheel uit het niets, onverhoeds geweld tegen de slachtoffers heeft gepleegd. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van de slachtoffers, maar heeft ook bijgedragen aan het ontstaan van gevoelens van angst en onveiligheid zowel bij de slachtoffers als in de samenleving.
Persoon van verdachte
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden vaker is veroordeeld voor geweldsdelicten.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het psychologisch rapport van 2 december 2022 dat over verdachte is opgemaakt. Hieruit volgt dat er bij verdachte al langer sprake is van schizofrenie, worden er antisociale kenmerken gezien en zijn er aanwijzingen voor problematisch middelengebruik. Ten tijde van de tenlastegelegde feiten was verdachte floride psychotisch. De psychose heeft een belangrijke rol gespeeld in de beweegredenen van verdachte voor het plegen van de feiten. Verdachte voelde zich beledigd en uitgedaagd. Deze beleving was echter het resultaat van een uitgebreid waansysteem en akoestische hallucinaties. Verdachte hoorde dingen, beledigingen, die niet daadwerkelijk werden gezegd. Door het gebrek aan diepgang in het bespreken van het delictscenario en de verbloemende manier van vertellen van verdachte kan er niet met zekerheid worden geconcludeerd dat verdachte in zijn geheel geen controle meer had over zijn gedrag. De psychiater adviseert dan ook om de tenlastegelegde feiten, indien bewezen, in een (sterk) verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt de conclusie van de psychiater over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 2 januari 2023, waaruit blijkt dat verdachte al in 2009 is gediagnosticeerd met schizofrenie en er sindsdien meerdere langdurige psychotische episodes hebben plaatsgevonden. Omdat verdachte het niet eens is met de diagnose is hij in de periode voorafgaand aan de feiten gestopt met het innemen van medicatie. Hierdoor nam de psychotische stabiliteit van verdachte steeds verder af, hetgeen een rol heeft gespeeld bij het plegen van de feiten. De reclassering acht deze houding van verdachte risicoverhogend. In de P.I. is verdachte opnieuw ingesteld op medicatie waardoor hij psychische stabiliteit heeft verkregen. Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis eind oktober 2022 is het verloop van het reclasseringstoezicht positief. Verdachte komt zijn afspraken na en neemt de voorgeschreven medicatie in. Door de reclassering wordt het recidiverisico, onder het huidige toezicht met voortzetting van de anti psychotische medicatie, als gemiddeld ingeschat. Mocht verdachte zijn medicamenteuze behandeling staken, loopt het recidiverisico volgens de reclassering op de langere termijn op tot hoog. Indien verdachte wordt veroordeeld, wordt geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het volgen van een ambulante behandeling, het meewerken aan middelencontrole en het meewerken aan het zoeken naar en behouden van passende dagbesteding.
De straf
Gelet op de aard en ernst van de feiten, de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte, acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank volgt de officier van justitie dan ook in de strafeis en legt aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 47 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daaraan zal zij de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering zijn geadviseerd.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 722,50, bestaande uit € 22,50 materiële schade en € 700,00 immateriële schade voor feit 1.
Materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [slachtoffer 1] en dat hij verplicht is zijn schade te vergoeden. De door [slachtoffer 1] gevorderde materiële schade van een bedrag van € 22,50 acht de rechtbank toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Verdachte heeft immers zonder enige aanleiding het slachtoffer met een bierkrat tegen zijn hoofd geslagen waardoor het slachtoffer van zijn fiets is gevallen. Het voorgaande betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op de omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van een bedrag van € 500,00 billijk.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. De rechtbank zal ten aanzien van de toegewezen schade (in totaal € 522,50) de wettelijke rente toewijzen, gerekend vanaf 13 juli 2022.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 28 oktober 2021 onder parketnummer 02-063637-21 zal worden ten uitvoer gelegd. Ter zitting heeft de officier van justitie de vordering aangepast en gevorderd de proeftijd te verlengen met één jaar.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten, omdat zij wil voorkomen dat verdachte terug de gevangenis in moet. Dat zou op dit moment de positieve ontwikkeling die verdachte doormaakt doorkruisen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de proeftijd te verlengen, aangezien aan verdachte in onderhavige zaak reeds een voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd, dit maal ook met bijzondere voorwaarden.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 300, 302, van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:poging zware mishandeling;
feit 2:mishandeling;
feit 3:mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 47 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd telefonisch meldt bij de Reclassering Nederland op het nummer 088-8041505. Verdachte blijft zich hierna melden op de afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door GGZ Breburg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart en de behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling en/of stabilisatie. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal,
nadat dit door de rechter is bevolen, de verdachte zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt 7 weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd inzet voor het vinden en behouden van passende dagbesteding;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging 02-063637-21
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 522,50, waarvan € 22,50 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 13 juli 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] (feit 1), € 522,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 13 juli 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 10 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 januari 2023.