ECLI:NL:RBZWB:2023:4981

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
02-800939-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling wegens niet-naleving bijzondere voorwaarden

Op 14 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in de zaak van de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) van betrokkene, die in 2019 was veroordeeld voor verduistering en witwassen. Betrokkene had zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden die aan zijn VI waren verbonden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en openheid van zaken over zijn financiën. De officier van justitie had op 2 september 2022 een vordering tot volledige herroeping ingediend, omdat betrokkene meerdere keren de voorwaarden had overtreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene op 23 december 2021 voorwaardelijk in vrijheid was gesteld, maar sindsdien niet aan de voorwaarden had voldaan. Ondanks een eerdere gedeeltelijke herroeping van de VI op 13 juni 2022, heeft betrokkene geen contact meer gehad met de reclassering en verbleef hij in het buitenland. De rechtbank oordeelde dat betrokkene de geboden kans niet had aangegrepen en heeft de vordering tot herroeping toegewezen, waardoor hij zijn strafrestant van 413 dagen alsnog moet uitzitten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02/800939-17
VI-nummer: 99/000515-16
Beslissing van 14 juli 2023 op de vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
in de zaak van de officier van justitie tegen:
[betrokkene01] ,
geboren op [geboortedag01] 1989 te [geboorteplaats01] ,
zonder bekende woon-of verblijfplaats in Nederland,
verblijvende op het [verblijfadres01] .
[betrokkene01] wordt hierna aangeduid als betrokkene.

1.De voorgeschiedenis

Bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 11 maart 2019 is betrokkene
veroordeeld voor verduistering en witwassen. Betrokkene heeft opgelegd gekregen een
gevangenisstraf van 54 maanden met aftrek van het voorarrest. Ook is de vordering van de
benadeelde partij toegewezen.
De officier van justitie heeft op 24 november 2020 een vordering tot uitstel van de
voorwaardelijke invrijheidsstelling (hierna: VI) ingediend voor een periode van 120 dagen. Daartoe was aangevoerd dat betrokkene zich onvoldoende had ingespannen om te voldoen aan de betalingsverplichting jegens de benadeelde partij. Deze vordering is op 23 december 2020 door de rechtbank afgewezen, omdat de tekst van de wet niet voorzag in de mogelijkheid om een dergelijke betalingsverplichting als voorwaarde aan de VI te verbinden. Bepaald werd dat betrokkene met ingang van 23 december 2020 voorwaardelijk in vrijheid moest worden gesteld.
Nadien is op 23 december 2020 een Besluit VI afgegeven, met daarin opgenomen een aantal bijzondere voorwaarden. Deze voorwaarden zijn gewijzigd bij het Wijzigingsbesluit van
26 januari 2021. Bepaald is dat betrokkene zich aan de volgende bijzondere voorwaarden moet houden:
- meldplicht binnen drie werkdagen bij de reclassering;
- het tonen van een open, gemotiveerde en meewerkende houding met betrekking tot
het toezicht en de overige bijzondere voorwaarden van het besluit;
- het geven van openheid van zaken ten aanzien van zijn financiën, inclusief alle
financiën in de vorm van cryptovaluta;
- de verplichting om in Nederland te verblijven en niet zonder toestemming
Nederland te verlaten.
Na afgifte van het Besluit VI heeft betrokkene feitelijk nog een jaar gedetineerd gezeten, omdat aansluitend aan zijn VI-datum het dwangmiddel gijzeling op hem is toegepast vanwege het niet betalen van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Een jaar later,
te weten op 23 december 2021, is hij in vrijheid gesteld. Vanaf toen is de proeftijd van 513 dagen gaan lopen. Betrokkene had toen dus nog een strafrestant van 513 dagen.
De officier van justitie heeft op 28 december 2021 een vordering tot herroeping van de VI ingediend voor een periode van 180 dagen, omdat betrokkene zich na zijn invrijheidsstelling niet bij de reclassering had gemeld. Deze vordering is behandeld op de politierechterzitting van 21 januari 2022. Omdat betrokkene zich op die datum nog steeds niet had gemeld, werd de vordering ter zitting bijgesteld naar een volledige herroeping van de VI. De politierechter heeft daarop de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
De meervoudige kamer heeft bij beslissing van 13 juni 2022 de VI herroepen voor een periode van 100 dagen. Een volledige herroeping werd niet proportioneel geacht.
Dit betekent dat betrokkene thans een strafrestant heeft van 413 dagen.
De officier van justitie heeft op 2 september 2022 een vordering ingediend tot volledige herroeping van de VI. Betrokkene zou meerdere keren de bijzondere voorwaarden hebben overtreden. De meervoudige kamer heeft bij beslissing van 27 september 2022 en
20 december 2022 de betekening van deze vordering herroeping VI nietig verklaard.
De vordering tot volledige herroeping VI van 2 september 2022 ligt nu opnieuw ter beoordeling voor aan de meervoudige kamer.

2.De procesgang

De behandeling van de vordering herroeping VI van 2 september 2022 heeft plaatsgevonden op de openbare zitting van de meervoudige kamer op 30 juni 2023.
De officier van justitie, mr. I. Klein, is ter zitting gehoord. Zij heeft gepersisteerd bij de vordering tot volledige herroeping VI.
Betrokkene is, hoewel goed opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Wel was aanwezig mr. S. de Goede, advocaat te Breda, maar hij was niet uitdrukkelijk door verdachte gemachtigd om de verdediging te voeren.
Tevens was op zitting als deskundige aanwezig de heer [deskundigde01] (toezichthouder bij Reclassering Nederland). Hij heeft een toelichting gegeven op het Advies aan opdrachtgever van 20 juli 2022.

3.Het oordeel van de rechtbank

Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu de vordering op 2 september 2022 is ontvangen en de grond bevat waarop zij berust.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 23 december 2021 voorwaardelijk in vrijheid is gesteld. Nadien heeft de meervoudige kamer bij beslissing van 13 juni 2022 vastgesteld dat betrokkene zich niet heeft gehouden aan de gestelde bijzondere voorwaarden. Betrokkene werd desalniettemin een tweede kans gegund door de VI deels te herroepen met 100 dagen, waardoor er thans een strafrestant resteert van 413 dagen.
Naar aanleiding van de gedeeltelijke herroeping is betrokkene op 22 juni 2022 door de Tsjechische autoriteiten in vrijheid gesteld, nadat hij eerder op 26 november 2021 was teruggestuurd wegens het overtreden van zijn meldplicht. Het voorgaande volgt uit het Advies aan opdrachtgever van Reclassering Nederland van 20 juli 2022. In dit advies wordt verder vermeld dat betrokkene na zijn invrijheidstelling één keer telefonisch contact heeft opgenomen met de reclassering voor het maken van een meldplichtafspraak. Op de ochtend voor deze afspraak liet betrokkene echter per mail d.d. 6 juli 2022 weten dat hij niet naar de afspraak komt. Betrokkene mailde onder meer: “Ik wil bij deze onze afspraak afzeggen en hem terug (laten) leggen bij de rechter waar hij in mijn ogen thuis hoort.”
De deskundige heeft op zitting van 30 juni 2023 medegedeeld dat er sinds 6 juli 2022 geen contact meer is geweest met betrokkene, ondanks meerdere pogingen daartoe van de reclassering.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat betrokkene de aan hem geboden tweede kans niet heeft aangegrepen door opnieuw de bijzondere voorwaarden niet na te leven. Betrokkene is de meldplicht niet nagekomen en verblijft nog altijd in het buitenland. Hij heeft daarmee geen open, gemotiveerde en meewerkende houding getoond.
De rechtbank zal daarom de vordering tot volledige herroeping toewijzen, wat betekent dat betrokkene alsnog zijn strafrestant zal moeten uitzitten.

4.De beslissing

De rechtbank
- wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe;
- herroept de voorwaardelijke invrijheidstelling geheel voor een periode van 413 dagen en gelast dat dit deel van de vrijheidsstraf alsnog ten uitvoer wordt gelegd.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. H.J.E.M. Hoezen en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 juli 2023.
De voorzitter is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.