ECLI:NL:RBZWB:2023:4964

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
10172449 CV EXPL 22-2722 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van der Burgt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een lening met ontkenning van handtekening

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde over een overeenkomst van geldlening. Eiser vorderde een bedrag van € 2.612,87 van gedaagde, die niet op de zitting was verschenen. Eiser had gedaagde eerder verzocht om een bedrag van € 1.360,00 terug te betalen, maar gedaagde had dit bedrag niet betaald en betwistte de geldigheid van de overeenkomst. Gedaagde stelde dat de handtekening onder de overeenkomst niet van hem was en dat de overeenkomst niet rechtsgeldig was omdat deze niet door een notaris was bekrachtigd. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde zijn ontkenning niet had onderbouwd en dat de overeenkomst van geldlening rechtsgeldig was gesloten. De kantonrechter wees de vordering van eiser toe, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en contractuele rente. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10172449 CV EXPL 22-2722
Vonnis van 31 mei 2023
in de zaak van
[eiser01],
te [plaats01 ] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser01] ,
gemachtigde voorheen [naam01] , thans procederend in persoon,
tegen
[gedaagde01],
te [plaats01 ] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
gemachtigde: [naam02] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 november 2022 en alle daarin genoemde processtukken;
- de mondelinge behandeling van 18 april 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Per brief van 21 januari 2022 heeft [eiser01] aan [gedaagde01] het verzoek gedaan een bedrag van € 1.360,00 binnen 6 weken nadat deze brief bij hem is bezorgd terug te betalen. In deze brief is de aanzegging gedaan dat bij het uitblijven van tijdige betaling buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met btw in rekening worden gebracht.
2.2.
Op 14 maart 2022 is een overeenkomst van geldlening door de (voormalig) gemachtigde van [eiser01] aan [gedaagde01] gestuurd met het verzoek binnen 5 dagen een bedrag van € 1.606,84 te voldoen. Een voorstel om te komen tot een aflossingsregeling kan binnen dezelfde termijn door [gedaagde01] worden gedaan.
2.3.
Op 4 april 2022 is met een kennisgeving dagvaarding nogmaals aan [gedaagde01] het verzoek gedaan een bedrag van € 1.606,84 binnen 5 dagen te betalen.
2.4.
Bij e-mail van 29 april 2022 heeft [gedaagde01] aan de (voormalig) gemachtigde van [eiser01] gevraagd om contact met hem op te nemen om een betalingsregeling te treffen.
2.5.
Op 2 mei 2022 is aan [gedaagde01] een formulier toegestuurd zodat hij een voorstel voor een regeling kan doen.
2.6.
[gedaagde01] heeft geen voorstel gedaan en het gevorderde bedrag is niet door [gedaagde01] betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert bij vonnis - samengevat - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde01] te veroordelen om aan [eiser01] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
Primair
- een bedrag van € 2.612,87, te vermeerderen met de contractuele rente van 10% per jaar over een bedrag van € 1.360,00 vanaf de dag der dagvaarding tot het moment van volledige terugbetaling;
Subsidiair
- een bedrag van € 1.774,51, te vermeerderen met de wettelijke rente van 2% per jaar over een bedrag van € 1.360,00 vanaf de dag der dagvaarding tot het moment van volledige terugbetaling;
Meer subsidiair
- een bedrag van € 1.623,61, te vermeerderen met de wettelijke rente van 2% per jaar over een bedrag van € 1.360,00 vanaf de dag der dagvaarding tot het moment van volledige terugbetaling;
In alle gevallen
[gedaagde01] te veroordelen in de kosten van de procedure, daaronder begrepen een bedrag aan salariskosten gemachtigde alsmede de door [eiser01] te betalen omzetbelasting over de proceskosten die met btw zijn belast.
3.2.
[eiser01] legt aan zijn vordering ten grondslag dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening is gesloten en dat [gedaagde01] zijn (terug)betalingsverplichting niet nakomt.
3.3.
[gedaagde01] betwist de vordering. [gedaagde01] voert aan dat de handgeschreven overeenkomst niet rechtsgeldig is gesloten omdat de overeenkomst niet is bekrachtigd door een notaris. Bovendien betwist [gedaagde01] dat de handtekening die onder de overeenkomst staat van hem is. Hij concludeert dan ook tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eiser01] in zijn vordering althans deze vordering af te wijzen met veroordeling van [eiser01] in de kosten van dit geding.
3.4.
De standpunten van partijen komen hierna - voor zover van belang - nader aan de orde.

4.De beoordeling

4.1.
Aan de zijde van [gedaagde01] is niemand op de mondelinge behandeling verschenen. In het tussenvonnis is overwogen dat de oproep aan partijen om ter zitting te verschijnen niet vrijblijvend is en dat de kantonrechter aan een eventueel niet verschijnen van een partij de gevolgen kan verbinden die haar geraden voorkomen. Omdat [gedaagde01] niet ter zitting is verschenen heeft hij zichzelf de mogelijkheid ontnomen de nadere toelichting van [eiser01] op zijn vordering te betwisten.
4.2.
Artikel 159 lid 2 Rv bepaalt dat een onderhandse akte waarvan de ondertekening door de partij, tegen welke zij dwingend bewijs zou leveren, stellig wordt ontkend, geen bewijs oplevert, zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is.
4.3.
In zijn conclusie van antwoord heeft [gedaagde01] betwist dat de handtekening onder de overeenkomst van hem is. In dit geval kan in het midden blijven of [gedaagde01] hiermee stellig heeft ontkend dat het zijn handtekening is. Ook indien de kantonrechter er veronderstellenderwijs vanuit zou gaan dat sprake is van een stellige ontkenning, kan dat [gedaagde01] niet baten. De kantonrechter overweegt hiertoe het volgende.
4.4.
Ter zitting heeft [eiser01] zijn vordering toegelicht. [eiser01] heeft naar voren gebracht op welke wijze de overeenkomst van geldlening tussen partijen tot stand is gekomen. Hij stelt dat hij het document in het bijzijn van [gedaagde01] heeft opgesteld en dat beide partijen de overeenkomst vervolgens hebben ondertekend. [eiser01] als geldgever en [gedaagde01] als geldnemer. Verder heeft [eiser01] aangevoerd dat [gedaagde01] tegenover zijn (voormalig) gemachtigde heeft toegegeven dat hij de handtekening heeft gezet.
4.5.
[gedaagde01] heeft de argumenten die [eiser01] ter zitting heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat de handtekening wel door [gedaagde01] is gezet onweersproken gelaten. Daar komt bij dat [gedaagde01] op 29 april 2022 zelf aan de (voormalig) gemachtigde van [eiser01] het verzoek heeft gedaan of hij een betalingsregeling kon treffen voor deze lening. Gelet hierop wordt de stellige ontkenning van [gedaagde01] ongeloofwaardig en had hij deze ontkenning nader moeten onderbouwen. [gedaagde01] heeft verzuimd dit te doen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat niet langer sprake is van een stellige ontkenning.
4.6.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat tussen partijen op 20 juli 2021 een overeenkomst van geldlening is gesloten en dat [eiser01] een bedrag van € 1.360,00 aan [gedaagde01] heeft verstrekt. Het verweer van [gedaagde01] dat deze overeenkomst niet rechtsgeldig zou zijn omdat de overeenkomst niet door een notaris is bekrachtigd, slaagt niet. Het sluiten van een overeenkomst van geldlening is vormvrij en komt tot stand door aanbod en aanvaarding. Uit de handtekening van [gedaagde01] onder de overeenkomst volgt dat hij het aanbod van [eiser01] heeft aanvaard.
4.7.
Bij brief van 21 januari 2022 heeft [eiser01] het uitgeleende bedrag van € 1.360,00 opgeëist. Aan [gedaagde01] is het verzoek gedaan dit bedrag binnen 6 weken terug te betalen. [gedaagde01] heeft de ontvangst van deze brief niet betwist. [gedaagde01] is vanaf 8 maart 2022 in verzuim komen te verkeren omdat hij niet binnen de gestelde termijn is overgegaan tot terugbetaling van het hiervoor genoemde bedrag. De gevorderde hoofdsom van
€ 1.360,00 zal dan ook door de kantonrechter worden toegewezen.
4.8.
[eiser01] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser01] heeft aan [gedaagde01] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van
artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen. De gevorderde btw over de buitengerechtelijke incassokosten is eveneens toewijsbaar omdat [eiser01] de btw niet kan verrekenen.
4.9.
[gedaagde01] maakt daarnaast aanspraak op de contractuele rente. De gevorderde contractuele rente van € 1.006,03 (10% per maand) over de periode van 8 maart 2022 tot 25 oktober 2022 (de dag der dagvaarding), waartegen door [gedaagde01] geen verweer is gevoerd, zal worden toegewezen. Nu in het petitum van de dagvaarding vanaf 25 oktober 2022 slechts een contractuele rente wordt gevorderd van 10% per jaar, zal de kantonrechter deze rente toewijzen over het bedrag van € 1.360,00. De kantonrechter kan immers niet meer toewijzen dan gevorderd.
4.10.
Omdat de primaire vordering zal worden toegewezen, behoeven het subsidiair en meer subsidiair gevorderde geen nadere bespreking.
4.11.
[gedaagde01] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser01] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
129,42
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
232,00
(1,00 punten × € 232,00)
Totaal
605,42
4.12.
De proceskostenvergoeding in deze zaak bestaat uit gemachtigdensalaris, griffierecht en de dagvaardingskosten. Het gemachtigdensalaris vormt een bijdrage van de ene partij in de kosten van de andere, die niet met btw wordt belast. Over het geheven griffierecht is evenmin btw verschuldigd. Ook voor btw over de dagvaardingskosten is geen plaats. De gevorderde omzetbelasting over de met btw belaste proceskosten zal dan ook worden afgewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 2.612,87, te vermeerderen met de contractuele rente van 10% per jaar over een bedrag van € 1.360,00 vanaf 25 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] tot dit vonnis vastgesteld op € 605,42;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Burgt en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2023.