ECLI:NL:RBZWB:2023:4955

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
9647119 CV EXPL 22-219 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van pachtovereenkomst wegens tekortkomingen van de pachter en de rol van vruchtgebruikers

In deze zaak vordert de verpachter ontbinding van de pachtovereenkomst met de pachters wegens tekortkomingen in de nakoming van hun verplichtingen. De verpachter stelt dat de pachters de gepachte percelen niet voor bedrijfsmatige doeleinden gebruiken en dat zij de grond aan derden in gebruik geven. De pachters betwisten deze stellingen en voeren aan dat zij een winstgevend akkerbouwbedrijf exploiteren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen familie van elkaar zijn en dat de pachtovereenkomst is gesloten door de moeder in hoedanigheid van vruchtgebruikster. De rechtbank heeft de pachters verzocht om nadere bewijsstukken over te leggen ter onderbouwing van hun verweer. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op 28 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiele kantonzaken
Zittingsplaats: Middelburg
zaak/rolnr.: 9647119 / CV EXPL 22-219
vonnis van de pachtkamer d.d. 30 juni 2023
in de zaak van

1.[eiser01] ,wonende te [woonplaats01] , België,2. [eiser02] ,wonende te [woonplaats02] , België,3. [eiser03] ,wonende te [woonplaats01] , België,4. [eiser04] ,wonende te [woonplaats03] , België,eisers,

gemachtigden: mr. A.C. Teeuw en mr. W.M. Bijloo,
t e g e n :

1.[gedaagde01]

2.
[gedaagde02],
beiden wonende te [plaats01] , België,
gedaagden,
gemachtigde: mr. L.E. van Hevele.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 maart 2022
- de brief van 28 juni 2022 van mr. Van Hevele met producties 1 tot en met 9
- de akte overlegging producties van eisers met producties 13 tot en met 20
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 22 september 2022
- de spreekaantekeningen van mr. Teeuw
- de akte uitlaten tevens overlegging producties van eisers
- de antwoordakte van gedaagden.
Na afloop van de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden, in afwachting van minnelijk overleg tussen partijen. Bij brief van 29 december 2022 heeft mr. Teeuw de pachtkamer laten weten dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt en verzocht de procedure voort te zetten. Nadat beide partijen nog een akte hebben genomen is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn familie van elkaar. Eisers sub 2 tot en met 4 (verder: respectievelijk [eiser02] , [eiser03] en [eiser04] ) en gedaagde sub 1 (verder: [gedaagde01] ) zijn kinderen uit het huwelijk van eiseres sub 1 (verder: moeder) en de heer [vader01] (verder: vader). Naast genoemde kinderen zijn er uit dit huwelijk nog twee kinderen, te weten [naam01] (verder: [naam01] ) en [naam02] (verder: [naam02] ). [gedaagde01] is getrouwd met gedaagde sub 2 (verder: [gedaagde02] ).
2.2.
Vader en moeder waren ten tijde van hun huwelijk gezamenlijk, ieder voor de helft, eigenaar van percelen landbouwgrond kadastraal bekend gemeente [plaats02] , [sectie01] nrs. [nummer01] , [nummer02] , [nummer03] (gedeeltelijk), [nummer04] en [nummer05] (nr. [nummer05] is thans: nrs. [nummer06] , [nummer07] en [nummer08] ) en kadastraal bekend gemeente [plaats03] , [sectie02] nrs. [nummer09] en [nummer10] , totaal groot 27.25.46 ha (verder: de percelen).
2.3.
Vader is op [datum01] overleden. Hij heeft in het huwelijkscontract ten aanzien van zijn nalatenschap bepaald dat 1/4 deel van zijn eigendom van de percelen aan moeder wordt toebedeeld alsmede het vruchtgebruik van de nalatenschap.
De zes kinderen van vader en moeder hebben samen 3/4 deel van de eigendom van vader van de percelen geërfd, dat wil zeggen 3/8 deel van de percelen (in het geheel), hetgeen neerkomt op 1/16 deel per kind. De nalatenschap van vader is onverdeeld.
2.4.
Bij overeenkomst van 4 juli 1994 heeft moeder als verpachtster met [gedaagde01] en [gedaagde02] als pachters een schriftelijke pachtovereenkomst gesloten met betrekking tot de percelen met ingang van 1 oktober 1993 voor de duur van 24 jaar en derhalve eindigend op 30 september 2017. De pachtovereenkomst is ingekomen bij de pachtkamer op 8 juli 1994 en door haar goedgekeurd op 23 september 1994.
In de pachtovereenkomst is moeder aangeduid in hoedanigheid van “vruchtgebruikster”.
2.5.
Bij notariële akte van algemene lastgeving van 28 april 2006 naar Belgisch recht heeft moeder haar kinderen [eiser02] , [eiser03] en [eiser04] als algemene en bijzondere lasthebbers aangesteld. Zij heeft hen daarbij gelast om voor haar en uit haar naam waar te nemen en te beheren al haar goederen en zaken, waaronder het instellen van rechtsvorderingen vanwege de lopende pachtovereenkomst.
2.6.
Bij akte van schenking van 25 april 2013 heeft moeder de blote eigendom van haar 5/8 (1/2 + 1/8) onverdeelde aandeel in de percelen overgedragen aan [eiser02] , [eiser03] , [eiser04] , [naam01] en [naam02] , onder voorbehoud van het vruchtgebruik ten behoeve van moeder.
2.7.
Bij akten van schenking van 31 december 2013 hebben [eiser02] , [eiser03] , [eiser04] , [naam01] en [naam02] , ieder hun 3/16 onverdeelde aandelen in (de blote eigendom van) de percelen geschonken aan de vijf kleinkinderen van (vader en) moeder, te weten: [kleinkind01] , [kleinkind02] , [kleinkind03] , [kleinkind04] en [kleinkind05] (verder: de kleinkinderen).
2.8.
Bij notariële akte van 22 september 2021 heeft moeder met [eiser02] , [eiser03] en [eiser04] een overeenkomst van lastgeving gesloten, waarbij moeder [eiser02] , [eiser03] en [eiser04] als lasthebbers en beheerders van haar vermogen heeft aangesteld, met de macht elk afzonderlijk en alleen op te treden zoals in de akte vermeld. De overeenkomst betreft tevens een zorgvolmacht.
Op pagina 2 is onder het kopje “
B/ Inwerkingtreding.” bepaald:
“De comparanten komen overeen dat deze overeenkomst onmiddellijk in werking treedt, zodat deze lastgeving vanaf heden geldt en de lasthebbers vanaf heden de hierna vermelde rechtshandelingen kunnen stellen in naam en voor rekening van de lastgever, en vanaf heden het beheer kunnen waarnemen van het vermogen van de lastgever.”
Op pagina 5 is onder het kopje “Procedures in rechte” bepaald:
In geval van betwisting, mogen de lasthebbers dagvaarden en voor het gerecht verschijnen als eiser of als verweerder, doen pleiten, verzet en beroep aantekenen, zich voorzien in cassatie; alle advocaten aanstellen en deskundigen; alle verzoekschriften in rechte indienen en er zich tegen verweren.
(…)
2.9.
Bij brief van 28 september 2021 is namens moeder de pachtovereenkomst opgezegd tegen 30 september 2024.
2.10.
Bij aangetekende brief van 19 oktober 2021 hebben [gedaagde01] en [gedaagde02] zich verzet tegen opzegging van de pacht onder opgave van redenen.
2.11.
Op 1 oktober 2022 (na het uitbrengen van de dagvaarding in deze procedure) hebben de kleinkinderen ieder een volmacht verleend aan moeder om - kort gezegd - in eigen naam deze pachtprocedure te voeren en voort te zetten. Daarnaast hebben zij in de volmacht “hun goedkeuring bekrachtigd en bevestigd van alle voorafgaande handelingen die reeds door moeder in het kader van de uitoefening van deze volmacht zijn verricht”.
3. Het geschil
3.1.
Eisers vorderen bij dagvaarding - samengevat - dat de pachtkamer bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. de pachtovereenkomst tussen moeder en [gedaagde01] en [gedaagde02] ten aanzien van de percelen ontbindt,
II. [gedaagde01] en [gedaagde02] veroordeelt tot het ontruimen en ontruimd houden van de percelen binnen 14 dagen na dit vonnis, en tot het vrij van onkruiden en geploegd opleveren aan verpachters, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag,
subsidiair:
III. voor recht verklaart dat de pachtovereenkomst ten aanzien van de percelen met ingang van 30 september 2024 zal eindigen, althans het tijdstip vast te stellen waarop de pachtovereenkomst zal eindigen,
primair en subsidiair:
IV. [gedaagde01] en [gedaagde02] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde01] (pachtkamer: kennelijk wordt bedoeld: moeder) te betalen de schade die zij als gevolg van de onderverpachting heeft geleden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
V. [gedaagde01] en [gedaagde02] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres (pachtkamer: kennelijk wordt bedoeld: moeder) te betalen de buitengerechtelijke kosten van € 925,-, te vermeerderen met de samengestelde wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding
VI. [gedaagde01] en [gedaagde02] veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als deze kosten niet binnen 14 dagen na de datum van het vonnis zijn betaald.
3.2. Eisers stellen stelt dat [gedaagde01] en [gedaagde02] tekortschieten in de nakoming van hun verplichtingen uit de pachtovereenkomst. [gedaagde01] en [gedaagde02] exploiteren volgens hen geen landbouwbedrijf en laten anderen de grond gebruiken. Hun bedrijfsvoering is niet geweest zoals een goed pachter betaamt.
Eisers vorderen primair ontbinding van de pachtovereenkomst op grond van artikel 7:376 lid 1 BW. Subsidiair stellen zij dat de overeenkomst rechtsgeldig is opgezegd. Moeder wenst de landbouwgrond vrij van pacht te kunnen verdelen en schenken aan haar kinderen. Haar belang bij beëindiging van de pachtovereenkomst prevaleert boven dat van [gedaagde01] en [gedaagde02] bij verlenging daarvan (artikel 7:370 lid 1 sub c BW).
Ter zitting heeft mr. Teeuw de dagvaarding c.q. de vorderingen nader toegelicht. Ten aanzien van de hoedanigheid van eisers sub 2 tot en met 4 stelt hij dat de dagvaarding zo moet worden gelezen dat eisers sub 2 tot en met 4 optreden namens moeder.
Indien de kinderen van vader en moeder moeten worden aangemerkt als verpachter, moet de vordering tot ontbinding van de overeenkomst worden beschouwd als een vordering op grond van artikel 3:171 BW, aldus mr. Teeuw.
De subsidiaire vordering tot een verklaring voor recht moet worden begrepen als een vordering ex artikel 7:369 lid 2 BW.
3.3.
[gedaagde01] en [gedaagde02] voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van eisers in hun vorderingen, althans afwijzing daarvan, met veroordeling van eisers in de proceskosten en de nakosten.
[gedaagde01] en [gedaagde02] betwisten dat zij tekortschieten in de nakoming van hun verplichtingen uit de pachtovereenkomst. Zij betwisten dat zij de percelen niet aanwenden voor bedrijfsmatig gebruik en dat zij het gepachte niet zelf gebruiken.
Zij exploiteren een winstgevend akkerbouwbedrijf. Naast de gepachte percelen, in totaal groot 27.25.46 ha, hebben zij nog 25,74 ha in Nederland, waarvan 15 ha in eigendom, en nog 18,52 ha in België, waarvan 3,3 ha in eigendom. Al deze percelen worden bedrijfsmatig gebruikt voor de teelt van gewassen. Daarnaast fokken zij varkens (max. 650 stuks) op basis van een afnamecontract.
Een deel van de percelen is in 2021 gebruikt voor de teelt van pootaardappelen en eerstejaars plantuien, waarbij derden (teeltbedrijf [bedrijf01] B.V. en [bedrijf02] , verder: [bedrijf01] en [bedrijf02] ) hebben zorggedragen voor het zaaien/planten. [gedaagde01] en [gedaagde02] hebben de overige werkzaamheden, zoals het zaaiklaar maken van het perceel, bemesten en spuiten met bestrijdingsmiddelen, uitgevoerd met eigen landbouwmachines. Zij hebben bestrijdingsmiddelen en meststoffen aangekocht bij [bedrijf01] en [bedrijf02] en zich door hen laten adviseren. Zij hebben bij beide teelten de zeggenschap over de bedrijfsvoering behouden en het exploitatierisico gedragen. De opbrengst van de teelten werd na verrekening van de kosten voor loonwerk, aangekochte zaden/pootgoed, bestrijdingsmiddelen en meststoffen door [bedrijf01] en [bedrijf02] aan [gedaagde01] en [gedaagde02] uitbetaald.
[gedaagde01] en [gedaagde02] voeren aan dat het door het verlies van het gepachte voor hen onmogelijk wordt hun bedrijf voort te zetten en hun financiële verplichtingen na te komen. Een belangenafweging ex artikel 7:370 lid 1 onder c BW moet in hun voordeel uitvallen.
[gedaagde01] en [gedaagde02] betwisten de gevorderde winstafdracht, omdat van onderverpachting geen sprake is. Ten slotte betwisten zij de gevorderde buitengerechtelijke kosten.
3.4.
De (nadere) standpunten van partijen komen hierna, voor zover van belang, aan de orde.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen gaan uit van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en van de toepasselijkheid van Nederlands recht. De pachtkamer volgt hen hierin, gelet op artikel 24 aanhef en onder 1 Brussel I bis-Verordening en artikel 4 lid 1, aanhef en onder c Rome I-Verordening.
4.2.
Blijkens de overgelegde stukken en hetgeen door partijen ter zitting is aangevoerd staat het volgende vast.
De percelen die door [gedaagde01] en [gedaagde02] van moeder worden gepacht maken deel uit van de onverdeelde nalatenschap van vader. Na het overlijden van vader had moeder een (onverdeeld) aandeel van 5/8 in de percelen (de helft was al van haar en 1/4 deel van de eigendom van vader is aan haar toebedeeld). De zes kinderen van vader en moeder hebben samen 3/8 deel van de percelen geërfd, ieder 1/16 deel. Over dit 3/8 deel verkreeg moeder het vruchtgebruik. Ten tijde van het sluiten van de pachtovereenkomst in 1994 was moeder dus eigenaar van 5/8 onverdeeld aandeel in de percelen en vruchtgebruikster van 3/8 onverdeeld aandeel. Moeder heeft de pachtovereenkomst gesloten in hoedanigheid van vruchtgebruikster.
In 2013 heeft moeder de blote eigendom van haar 5/8 onverdeeld aandeel - onder voorbehoud van vruchtgebruik - geschonken aan haar vijf oudste kinderen, die op hun beurt ieder hun onverdeelde aandeel van 3/16 (1/16 geërfd van vader, en 2/16 geschonken gekregen van moeder) hebben geschonken aan de kleinkinderen.
Als gevolg van deze schenkingen zijn thans de kleinkinderen en [gedaagde01] gezamenlijk eigenaar van de percelen. Moeder is vruchtgebruikster van de percelen.
4.3.
De dagvaarding is uitgebracht namens moeder en eisers sub 2 tot en met 4. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben eisers toegelicht dat de dagvaarding zo moet worden gelezen, dat eisers sub 2 tot en met 4 optreden namens moeder op basis van de door haar aan hen verstrekte volmacht.
Uit deze stelling, alsmede uit de tekst van de volmacht zoals weergegeven onder 2.8., volgt dat eisers sub 2 tot en met 4 niet op eigen naam in rechte ten behoeve van moeder kunnen optreden. Eisers sub 2 tot en met 4 zijn niet-ontvankelijk in de vorderingen voor zover deze op eigen naam, als zelfstandige procespartij, zijn ingesteld.
Het beroep van eisers op artikel 3:171 BW, dat bepaalt dat iedere deelgenoot bevoegd is tot het instellen van rechtsvorderingen ten behoeve van de gemeenschap, slaagt niet. Eisers zijn als gevolg van de schenking geen deelgenoot meer in de onverdeelde gemeenschap.
Ten aanzien van de hoedanigheid van moeder, leest de pachtkamer de dagvaarding zo, dat de vordering door moeder is ingesteld in hoedanigheid van vruchtgebruikster.
4.4.
In beginsel is een vruchtgebruiker - ook naar Nederlands recht - bevoegd om de aan het vruchtgebruik onderworpen zaken te verpachten (artikel 3:217 lid 1 BW).
Artikel 3:218 BW bepaalt dat tot het instellen van een rechtsvordering ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak die zowel het recht van de vruchtgebruiker als dat van de hoofdgerechtigde betreft, ieder van hen bevoegd is, mits hij zorg draagt dat de ander tijdig in het geding wordt geroepen. De pachtkamer gaat ervan uit dat, aangezien dit procesrecht betreft, ook op dit punt Nederlands recht van toepassing is.
Nu de kleinkinderen, zoals hiervoor is overwogen, inmiddels (bloot) eigenaar zijn geworden van in totaal 15/16 (onverdeeld) aandeel van de percelen, moeten zij in beginsel in het geding worden betrokken.
4.5.
Moeder heeft echter bij akte van 30 december 2022 volmachten in het geding gebracht van de kleinkinderen, zoals weergegeven onder 2.11. Gelet op de tekst van deze volmachten, die door de daarin opgenomen bekrachtiging terugwerkende kracht hebben, kan moeder in eigen naam in hoedanigheid van vruchtgebruikster onderhavige procedure voeren. Nadere oproeping van de kleinkinderen in het geding is daarom niet vereist.
4.6.
De pachtkamer komt nu toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
Moeder legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde01] en [gedaagde02] het gepachte niet voor bedrijfsmatige uitoefening van de landbouw gericht op winst aanwenden en dat zij het gepachte niet zelf gebruiken.
4.7.
Op grond van artikel 7:376 BW kan een pachtovereenkomst door de rechter worden ontbonden indien de pachter tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen. In lid 1 van dit artikel is onder meer bepaald dat een pachter in ieder geval wordt geacht te zijn tekortgeschoten indien hij het gepachte niet langer voor de uitoefening van de landbouw gebruikt.
De pachter is voorts op grond van artikel 7:347 BW verplicht zich ten aanzien van het gebruik van het gepachte als een goed pachter te gedragen. Onder deze verplichting wordt volgens de jurisprudentie ook begrepen het persoonlijk gebruik van het gepachte én het verbod om het aan een ander in gebruik te geven. Dat betekent dat de pachter de dagelijkse leiding dient te hebben over het ter plaatse van het gepachte geëxploiteerde bedrijf. Voorts dient de pachter gebruik te maken van het opbrengend vermogen van het gepachte.
4.8.
Op de verpachter die ontbinding vordert, althans vaststelling van de datum waarop de pachtovereenkomst zal eindigen, rust de stelplicht en bewijslast van zijn stelling dat de pachter tekortschiet. Dat neemt echter niet weg dat indien er twijfel bestaat omtrent de vraag of de pachter het gepachte aanwendt voor bedrijfsmatig gebruik of nog zelf exploiteert, de pachter gehouden kan zijn om ter motivering van zijn betwisting van de stellingen van de verpachter feitelijke gegevens te verschaffen, teneinde de verpachter aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering te verschaffen. Het is immers bij uitstek de pachter die inzicht heeft in en toegang tot gegevens met betrekking tot de bedrijfsvoering, waaronder boekhoudrapporten en gecombineerde opgaven.
4.9.
Vast staat dat in 2021 een deel van de percelen is gebruikt voor de teelt van pootaardappelen en eerstejaars plantuien. Volgens [gedaagde01] en [gedaagde02] is daarbij gebruik gemaakt van loonwerk en heeft de teelt plaatsgevonden voor eigen rekening en risico. Ter staving van deze stelling - ten aanzien van de pootaardappelen - hebben zij een factuur overgelegd van 28 oktober 2021 aan [bedrijf02] (prod. 7 bij cva). Voor 10,37 ha is, na aftrek van meststoffen en pootgoed, een bedrag gefactureerd van € 16.592,00. Moeder heeft in reactie hierop, met verwijzing naar gemiddelde opbrengstcijfers volgens KWIN en gemiddelde marktprijzen, gemotiveerd gesteld dat dit geen reële opbrengst betreft (die ligt aanzienlijk hoger), maar een pachtvergoeding. Het gefactureerde bedrag bedraagt omgerekend
€ 1. 600 ,00 per ha, hetgeen volgens haar overeenkomt met de gebruikelijke pachtprijs in de regio.
[gedaagde01] en [gedaagde02] hebben verder ter staving van hun stelling - ten aanzien van de eerstejaars plantuien - een factuur aan [bedrijf01] overgelegd, waaruit volgt dat de opbrengst van de eerstejaars plantuien in 2021 € 85.314, 30 bedroeg (productie 7 bij cva). Bij factuur van 29 juli 2021 heeft [bedrijf01] aan [gedaagde01] en [gedaagde02] door haar verrichtte werkzaamheden, middelen en meststoffen (kosten loonwerk) gefactureerd voor een bedrag van € 61.125,09 (productie 6 bij cva). Hieruit volgt dat het saldo van de opbrengst, met gebruikmaking van loonwerk,
€ 4.826,00 bedraagt, hetgeen neerkomt op € 1.744,00 per ha. Moeder heeft gemotiveerd gesteld dat deze opbrengst een veelvoud lager is dan de gemiddelde opbrengst volgens KWIN en dus niet reëel is. Deze prijs is volgens moeder wel een normale pachtprijs voor uienland in de regio.
Moeder heeft ten slotte nog een foto overgelegd uit juni 2021 van de percelen met pootaardappelen. Op de foto is een bordje te zien in het veld met een telersnummer dat volgens moeder van [bedrijf02] is. Daarnaast heeft moeder een registratiebewijs overgelegd, waaruit volgens haar eveneens volgt dat [bedrijf02] de teler is. [gedaagde01] en [gedaagde02] hebben dit niet weersproken.
4.10.
De pachtkamer is van oordeel dat deze overgelegde stukken en de stellingen van partijen daaromtrent voldoende aanleiding geven tot twijfel in de hierboven onder 4.8. bedoelde zin. Tegen die achtergrond wordt aan [gedaagde01] en [gedaagde02] verzocht om nadere stukken in het geding te brengen.
De pachtkamer draagt [gedaagde01] en [gedaagde02] op kopieën in het geding te brengen van de aan- en verkoopfacturen over de laatste drie jaren en bankafschriften waaruit blijkt van betaling, zo mogelijk met jaarrekeningen. Daarnaast staat het [gedaagde01] en [gedaagde02] vrij overige stukken over te leggen om hun verweer te onderbouwen. De zaak wordt daartoe verwezen naar de rol van 28 juli 2023. Vervolgens zal moeder in de gelegenheid worden gesteld om te reageren.
4.11.
De pachtkamer houdt iedere verdere beslissing aan.

5.De beslissing

De pachtkamer:
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 28 juli 2023, teneinde [gedaagde01] en [gedaagde02] in de gelegenheid te stellen bij akte nadere stukken als bedoeld in r.o. 4.10. in het geding te brengen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de pachtkamer, bestaande uit mr. Kool, kantonrechter, als voorzitter en uit de deskundige leden [deskundige 1] en [deskundige 2] , en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.