Uitspraak
van zijn of haar toetsingsinkomen en dat van zijn of haar partner in het peiljaar.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juli 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van 30 juni 2022 beoordeeld. Eiseres had op 1 mei 2022 een studieschuld van € 24.239,50 en moest volgens DUO over de periode van mei tot en met december 2022 € 147,80 per maand aflossen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, omdat zij van mening was dat de huwelijkse voorwaarden waaronder zij was gehuwd in conflict kwamen met artikel 6.10 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Zij stelde dat het inkomen van haar echtgenoot niet gebruikt mocht worden voor de aflossing van haar studieschuld, omdat deze buiten de gemeenschap van goederen was gelaten. Eiseres betoogde dat de wetgever er vanuit gaat dat de partner bijdraagt aan zowel het levensonderhoud als de aflossing van de studieschuld, wat volgens haar niet recht deed aan de huwelijkse voorwaarden.
De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was. De rechtbank stelde vast dat DUO bij de berekening van de draagkracht van eiseres het inkomen van haar echtgenoot op goede gronden had betrokken. De rechtbank benadrukte dat de wetgever expliciet had gekozen om het inkomen van de partner mee te laten wegen bij de draagkrachtberekening. Eiseres had geen andere gronden aangevoerd tegen de berekening van het maandbedrag, waardoor de rechtbank concludeerde dat het vastgestelde bedrag correct was. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.