ECLI:NL:RBZWB:2023:4936

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
02-276337-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met een scherp voorwerp tijdens een vechtpartij in een café

Op 14 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 juli 2022 in Tholen betrokken was bij een vechtpartij in een café. Tijdens deze vechtpartij heeft de verdachte, onder invloed van alcohol en drugs, het slachtoffer met een scherp voorwerp in het gezicht gestoken, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan het slachtoffer, wat werd ondersteund door getuigenverklaringen en de aangifte van het slachtoffer. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet de dader was, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijsmiddelen voldoende waren om de verdachte schuldig te verklaren.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, met een vervangende hechtenis van 120 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. Daarnaast is er een voorwaardelijke gevangenisstraf van 90 dagen opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die bestond uit materiële en immateriële schade, en heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de benadeelde partij. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak om de openbare veiligheid te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-276337-22
vonnis van de meervoudige kamer van 14 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedag01] 1999 te [geboorteplaats01] ,
wonende te [postcode01] [plaats01] , [adres01] ,
raadsman mr. C.G.A. Mattheussens, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem in zijn gezicht te steken met een scherp voorwerp, subsidiair ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling en meer subsidiair ten laste gelegd als mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. Met betrekking tot de vraag of het verdachte is geweest die heeft gestoken baseert hij zich op de aangifte, de verklaring van [getuige01] en de verklaring van verdachte dat hij klappen heeft gegeven en tussen tafels en stoelen terecht is gekomen, net als aangever. Aangever heeft een flinke wond in zijn gezicht opgelopen, waar hij een litteken aan heeft overgehouden. Dit letsel kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Door aangever op dergelijke wijze met glas in het gezicht te steken heeft verdachte op zijn minst het voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het verdachte is geweest die aangever heeft gestoken. Op basis van de aangifte, de verklaring van [getuige01] en de verklaring van verdachte kan worden vastgesteld dat aangever degene is geweest die verdachte naar achteren heeft getrokken, waardoor zij beiden tussen tafels en stoelen terecht zijn gekomen. Aangever heeft niet gevoeld dat hij gestoken werd. Het kan zo zijn dat aangever door de val in glas terecht is gekomen. Op basis van het dossier kan in ieder geval niet worden uitgesloten dat het letsel van aangever op andere wijze is ontstaan. Verdachte ontkent dat hij glas in zijn hand heeft gehad. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Verdachte moet daarom integraal worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. In de nacht van 17 juli 2022 ontstond er een vechtpartij in het café-restaurant [naam01] te [plaats02] . Tijdens de vechtpartij is er met flessen en glazen door het café gegooid, waardoor er (kapot) glas lag. Zowel aangever als verdachte zijn bij deze vechtpartij betrokken geraakt. Aangever is uiteindelijk tussen tafels en stoelen op de grond beland en heeft op enig moment een snijwond links op zijn kin opgelopen. [getuige01] heeft kort na het incident verklaard dat hij heeft gezien dat aangever met een kapot glas is gestoken door een jongen met een tatoeage van een kruis rechts in zijn nek. Verdachte voldoet aan dat signalement. Verdachte verklaart zelf dat hij betrokken is geweest bij de vechtpartij, onder invloed was van alcohol en drugs, een aantal klappen heeft uitgedeeld en op een gegeven moment tussen tafels en stoelen is beland. Een aantal momenten van de vechtpartij is hij kwijt en hij weet niet of hij heeft gestoken.
Uit deze feiten en omstandigheden blijkt dat verdachte degene is geweest die met aangever op de grond is beland en hem op enig moment met kapot glas in zijn gezicht heeft gestoken. Dat verdachte zelf niet weet of hij heeft gestoken en delen van de vechtpartij kwijt is, is mogelijk te wijten aan de omstandigheid dat verdachte onder invloed was. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige01], die heeft gezien dat aangever door verdachte is gestoken. [getuige01] heeft dit ook gelijk na het incident bij de politie verklaard en ook daarna heeft hij hierover consistent verklaard. Het letsel van aangever past ook bij het scenario dat aangever is gestoken. Dat het slachtoffer het letsel op een andere wijze is opgelopen vindt geen steun in het dossier. Het door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario acht de rechtbank dus niet aannemelijk geworden.
Aangever heeft een snijwond links op de kin van ongeveer 5-7 millimeter diep opgelopen. Deze wond moest gehecht worden, waardoor een ontsierend litteken in zijn gezicht is ontstaan. De rechtbank is gelet op de aard van dit letsel, met name nu er sprake is van restschade in de vorm van een ontsierend litteken in het gezicht, van oordeel dat het letsel van aangever naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Door aangever met een kapot glas in de onderkant van het gezicht te steken heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij aangever aanvaard. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het gezicht, maar ook in de nabij gelegen hals, vitale organen en belangrijke (slag)aderen bevinden, waardoor gemakkelijk ernstig letsel kan ontstaan. Daar komt bij dat aangever en verdachte zich in een worsteling bevonden terwijl verdachte onder invloed was. Het steken met kapot glas onder deze omstandigheden is dan ook risicovol. De rechtbank is van oordeel dat de gedraging van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer is gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Uit het dossier blijken geen aanwijzingen voor het tegendeel. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 17 juli 2022 te Tholen aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een diepe steekwond en/of een ontsierend litteken (in het aangezicht), heeft toegebracht door met een (kapot) glasp, tegen het gezicht van de [slachtoffer01] te steken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 22 maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft daarbij onder meer rekening gehouden met het taakstrafverbod.
6.2
Het standpunt van de verdediging
In geval van een bewezenverklaring wordt verzocht rekening te houden met het feit dat het nooit de bedoeling van verdachte is geweest om letsel aan iemand toe te brengen. Verder wordt verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Er is sprake van een positieve ontwikkeling op meerdere leefgebieden. Omdat het taakstrafverbod van toepassing is, wordt verzocht om één dag gevangenisstraf aan verdachte op te leggen met daarnaast een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zware mishandeling, door het slachtoffer met kapot glas in zijn gezicht te steken. Met zijn handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft hij hem een ontsierend en blijvend litteken in het gezicht toegebracht, wat voor het slachtoffer iedere dag confronterend moet zijn. Verdachte was onder invloed van alcohol en drugs en de mishandeling speelde zich af in een café, waar iedereen het kon zien. Dergelijk uitgaansgeweld kan bijdragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij het op dat moment aanwezige uitgaanspubliek. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De rechtbank houdt er verder rekening mee dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het rapport van de reclassering van 24 januari 2023. Hieruit blijkt dat verdachte gediagnosticeerd is met een autisme spectrum stoornis en licht verstandelijk beperkt is. Hoewel er op de meeste leefgebieden een bepaalde mate van stabiliteit is bereikt, wordt deze met name bereikt door de invloed van zijn moeder die tevens zijn begeleider is vanuit het persoonsgebonden budget. Middelengebruik, beïnvloedbaarheid en een beperkte agressie- en emotieregulatie verhogen de kans op recidive. Vanuit zijn psychische problematiek is verdachte beperkt zelfredzaam en heeft hij een intensieve ondersteuningsvraag op diverse leefgebieden. Gezien wordt dat zijn moeder deze beschermende omgeving creëert, anderzijds vervalt deze beschermende omgeving bij afwezigheid van zijn moeder, waar ook sprake van was ten tijde van het feit. Door zijn problematiek is er sprake van een beperkte leerbaarheid, waardoor gedragsverandering minimaal haalbaar zal zijn. Toezicht zal volgens de reclassering daarom niet bijdragen aan het verminderen van het recidiverisico. Een reclasseringstoezicht zal verder alleen maar meer stress en spanning bij verdachte geven. Bij een veroordeling wordt daarom een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. De reclassering merkt op dat een gevangenisstraf gelet op zijn beperkte psychosociaal functioneren verstrekkende gevolgen kan hebben voor het welzijn en welbevinden van verdachte. Wel is hij in staat en bereid tot het verrichten van een taakstraf.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het LOVS als uitgangspunt genomen, waarbij voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) een oriëntatiepunt geldt van zeven maanden gevangenisstraf. De rechtbank stelt verder vast dat het taakstrafverbod van toepassing is.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank is echter van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd, geen passende afdoening is in deze zaak gelet op de hierboven genoemde persoonlijke omstandigheden. De rechtbank weegt in het bijzonder mee dat er sprake is van een kwetsbare persoonlijkheid en dat verdachte met behulp van zijn moeder een bepaalde mate van stabiliteit heeft bereikt. Dit werkt recidivebeperkend. De rechtbank acht alles afwegende een forse taakstraf passend en geboden en zal de maximale taakstraf aan verdachte opleggen, te weten voor de duur van 240 uur, te vervangen door 120 hechtenis indien de taakstraf niet goed wordt uitgevoerd. Voorts zal de rechtbank één dag gevangenisstraf opleggen, gelet op het van toepassing zijnde taakstrafverbod. Daarnaast is zij van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden (90 dagen) noodzakelijk is om de ernst van het feit te benadrukken en te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer01] vordert een schadevergoeding van € 8.222,66, bestaande uit € 443,29 ter zake van materiële schade, € 3.000,- ter zake van immateriële schade,
€ 1.126,- ter zake van proceskosten en € 3.631,92 ter zake van buitengerechtelijke kosten. Verder wordt verzocht wordt om de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente van € 21,45 vanaf de datum van het feit, te weten 17 juli 2022 tot 8 februari 2023 (te weten de politierechterzitting) en naar de toekomst toe de wettelijke rente toe te wijzen vanaf datum vonnis tot aan de dag der algehele kwijting.
7.1
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij opgevoerde post ter zake van kosten medicatie ad € 58,29 voldoende is onderbouwd, door de verdediging niet is betwist en een rechtstreeks gevolg is van het strafbare feit. De rechtbank zal deze post toewijzen.
De post die ziet op een vergoeding van het eigen risico van de zorgverzekering is gemotiveerd betwist en naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Aanhouding van de behandeling van deze strafzaak voor een verdere behandeling van dit deel van de vordering, zodat de benadeelde partij een nadere onderbouwing kan geven, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in de vordering verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
7.2
Immateriële schade
Uit het verhandelde ter zitting en de onderbouwing van de vordering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Gebleken is dat de benadeelde partij letsel heeft opgelopen. Ook is gebleken welke impact het bewezenverklaarde feit op hem heeft gehad en nog steeds heeft. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.500,--. De rechtbank acht dit bedrag gelet op het bewezenverklaarde feit, de onderbouwing van de vordering en de hoogte van schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, billijk. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren.
7.3
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 58,92 zal worden toegewezen en dat de vordering tot immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 1.500,- zal worden toegewezen. Daarbij bepaalt de rechtbank dat de materiële schade en de immateriële schade zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.4
Proceskosten en buitengerechtelijke kosten
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat de proceskosten van de benadeelde partij worden vastgesteld overeenkomstig het toepasselijke liquidatietarief en ziet in deze zaak geen aanleiding om hiervan af te wijken. De rechtbank hanteert om die reden het liquidatietarief kanton d.d. 1 februari 2023. De kosten worden naar maatstaven van billijkheid gesteld op twee punten van het liquidatietarief (te weten voor het opstellen van de vordering en het bijwonen van de zitting), en worden – met inachtneming van de omvang van het toe te wijzen schadebedrag – daarom begroot op in totaal € 398,-. De rechtbank zal het overige deel van de gevorderde proceskosten afwijzen.
Gebleken is dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten feitelijk kosten zijn geweest die samenhangen met het indienen van de vordering, namelijk de kosten die door de advocaat van de benadeelde partij zijn gemaakt. Om die reden vallen deze kosten onder de proceskosten. De rechtbank zal de gevorderde buitengerechtelijke kosten daarom afwijzen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 14a, 14b, 14c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

zware mishandeling

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 91 (eenennegentig) dagen, waarvan 90 (negentig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] van € 1.558,92, waarvan € 58,92 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 juli 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, te weten € 398,-;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de overige proceskosten en de kosten van rechtsbijstand af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer01] , € 1.558,92 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 juli 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 25 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.E. Mullers, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 juli 2023.
De voorzitter en de jongste rechter zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.