Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
– [eiser01] (tot 14 april 2005 [geslachtsnaam01] genaamd) is de zoon van de inmiddels overleden heer [naam02] (hierna: [naam02] ) en mevrouw [naam03] .
– [gedaagde01] is de dochter van de inmiddels overleden heer [naam04] en de inmiddels overleden mevrouw [naam01] .
– Op 20 oktober 2000 heeft de vader van [gedaagde01] een schuldbekentenis getekend waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“ [naam04] (…) verklaart wegens op heden ter leen ontvangen gelden, verschuldigd te zijn aan mede-ondergetekende,
[naam02] (…)
een som van ƒ 60.000 (…)
en zich te verbinden om van deze som aan de schuldeiser te zullen betalen een rente van 6% per jaar (…) hetwelk door de schuldeiser wordt aanvaard”.
Op dezelfde dag heeft hij een tweede schuldbekentenis getekend met dezelfde tekst, maar dan voor een bedrag van ƒ 171.000 (hierna: de schuldbekentenissen).
– Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard verstekvonnis van de rechtbank Zutphen van 13 september 2001 (hierna: het verstekvonnis) zijn de ouders van [gedaagde01] op vordering van [naam02] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [naam02] van een bedrag van ƒ 246.505,00 (€ 111.859,09), te vermeerderen met 6% rente.
– Op [datum01] 2005 is [naam02] in België overleden. [naam02] heeft bij testament over zijn nalatenschap beschikt. In zijn testament is onder meer het volgende opgenomen:
“II UITSLUITINGS/LEGAAT
Ik sluit mijn zoon, [eiser01] (…), geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedag01] negentienhonderd achtennegentig, geboren uit mijn relatie met mevrouw [naam03] , alsmede zijn afstammelingen, uit als erfgena(a)m(en) in mijn nalatenschap.
Ik legateer, niet vrij van rechten en kosten, om uit te keren binnen negen maanden na mijn overlijden zonder bijberekening van rente aan mijn genoemde zoon (…) een bedrag in contanten ter grootte van de aan mijn genoemde zoon (…) toekomende legitieme portie.
III. ERFSTELLING
Met inachtneming van het onder II bepaalde benoem ik tot mijn enige erfgename mevrouw [naam05] , niet aan mij verwant (…)”.
– [eiser01] en mevrouw [naam05] hebben de nalatenschap van [naam02] beneficiair aanvaard.
– Op [datum02] 2013 is de vader van [gedaagde01] overleden.
– Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 19 juli 2017 tussen de moeder van [gedaagde01] als eiseres en de moeder van [eiser01] in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van haar zoon als gedaagde gewezen, is onder meer geoordeeld dat de door de moeder van [gedaagde01] aangevochten schuldbekentenissen en het verstekvonnis in stand blijven.
– Op 8 september 2017 heeft [eiser01] op grond van het verstekvonnis executoriaal beslag doen leggen onder de Sociale Verzekeringsbank op de uitkering van de moeder van [gedaagde01] voor een vordering van in totaal € 101.849,75 + p.m. De incasso van de vordering heeft voortgeduurd tot het overlijden van de moeder van [gedaagde01] .
– Op [datum03] 2021 is de moeder van [gedaagde01] overleden. [gedaagde01] is samen met haar twee dochters erfgenaam van haar moeder (in het vervolg: erflaatster).
– In de periode direct na het overlijden van erflaatster zijn er van de ervenrekening van erflaatster diverse bedragen overgemaakt aan [gedaagde01] , haar dochters en aan derden.
– Bij akte van 9 augustus 2021 heeft [gedaagde01] de nalatenschap van erflaatster voor zichzelf en haar twee dochters beneficiair aanvaard.
– Bij brief van 27 januari 2022 heeft de door [eiser01] ingeschakelde deurwaarder aan [gedaagde01] te kennen gegeven dat zij als erfgenaam van erflaatster nog een bedrag van in totaal € 112.043,69 aan [eiser01] is verschuldigd. Als titel wordt de datum van het verstekvonnis vermeld.
– Bij brief van 12 september 2022 heeft mr. Benard namens [eiser01] [gedaagde01] verzocht om toezending van de boedelbeschrijving met onderliggende stukken en de eventueel opgestelde uitdelingslijst. Bij e-mail van 3 oktober 2022 heeft
mr. Benard haar verzoek aan [gedaagde01] herhaald.
– Bij e-mail van 3 oktober 2022 heeft [gedaagde01] aan [eiser01] te kennen gegeven dat de stukken zijn ingeleverd bij de kantonrechter en dat zij inlichtingen zal verschaffen zodra de kantonrechter uitspraak heeft gedaan.
– Bij verzoekschrift, door de rechtbank Rotterdam ontvangen op 3 oktober 2022, heeft [gedaagde01] met instemming van haar dochters de kantonrechter verzocht om opheffing van de vereffening van de nalatenschap van erflaatster en aan de kantonrechter mededeling gedaan van een negatieve nalatenschap ex artikel 4:199 lid 2 BW.
– Bij beschikking van 25 november 2022 heeft de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam het verzoek van [gedaagde01] gehonoreerd.