ECLI:NL:RBZWB:2023:4919

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
C/02/402940 / HA ZA 22-584 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Poerink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring voor recht inzake zuivere aanvaarding van nalatenschap en aansprakelijkheid van vereffenaar

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert eiser [eiser01] een verklaring voor recht dat gedaagde [gedaagde01] de nalatenschap van erflaatster zuiver heeft aanvaard en dat zij aansprakelijk is voor de voldoening van een schuld van de nalatenschap. De zaak betreft een complexe erfenis waarbij eiser stelt dat gedaagde daden van zuivere aanvaarding heeft verricht, waardoor zij verplicht is om de schulden van de nalatenschap uit eigen vermogen te voldoen. Gedaagde betwist dit en voert aan dat zij beneficiair heeft aanvaard en niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de schulden van de nalatenschap.

De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde in de periode van 27 juli 2021 tot 7 augustus 2021 bedragen heeft overgemaakt van de ervenrekening, maar oordeelt dat deze transacties niet leiden tot de conclusie dat gedaagde de nalatenschap zuiver heeft aanvaard. De rechtbank wijst de primaire vordering van eiser af, omdat er onvoldoende bewijs is dat gedaagde bewust heeft gehandeld om schuldeisers te benadelen.

Vervolgens beoordeelt de rechtbank de subsidiaire vordering van eiser, waarin hij stelt dat gedaagde als vereffenaar tekort is geschoten in haar verplichtingen. De rechtbank concludeert dat gedaagde niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat er geen grond is voor persoonlijke aansprakelijkheid. De vorderingen van eiser worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/402940 / HA ZA 22-584
Vonnis van 12 juli 2023
in de zaak van
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser,
advocaat mr. W.H. Benard te Dordrecht,
tegen
[gedaagde01] pro se en in haar hoedanigheid van vereffenaar
in de nalatenschap van [naam01] ,
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.J.M. van der Borst te Etten-Leur.
Partijen zullen hierna [eiser01] en [gedaagde01] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 11 januari 2023 en de daarin genoemde stukken,
– de akte aanvulling producties 14 tot en met 16 tevens verandering van eis,
– de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 31 mei 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
– [eiser01] (tot 14 april 2005 [geslachtsnaam01] genaamd) is de zoon van de inmiddels overleden heer [naam02] (hierna: [naam02] ) en mevrouw [naam03] .
– [gedaagde01] is de dochter van de inmiddels overleden heer [naam04] en de inmiddels overleden mevrouw [naam01] .
– Op 20 oktober 2000 heeft de vader van [gedaagde01] een schuldbekentenis getekend waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“ [naam04] (…) verklaart wegens op heden ter leen ontvangen gelden, verschuldigd te zijn aan mede-ondergetekende,
[naam02] (…)
een som van ƒ 60.000 (…)
en zich te verbinden om van deze som aan de schuldeiser te zullen betalen een rente van 6% per jaar (…) hetwelk door de schuldeiser wordt aanvaard”.
Op dezelfde dag heeft hij een tweede schuldbekentenis getekend met dezelfde tekst, maar dan voor een bedrag van ƒ 171.000 (hierna: de schuldbekentenissen).
– Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard verstekvonnis van de rechtbank Zutphen van 13 september 2001 (hierna: het verstekvonnis) zijn de ouders van [gedaagde01] op vordering van [naam02] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [naam02] van een bedrag van ƒ 246.505,00 (€ 111.859,09), te vermeerderen met 6% rente.
– Op [datum01] 2005 is [naam02] in België overleden. [naam02] heeft bij testament over zijn nalatenschap beschikt. In zijn testament is onder meer het volgende opgenomen:
II UITSLUITINGS/LEGAAT
Ik sluit mijn zoon, [eiser01] (…), geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedag01] negentienhonderd achtennegentig, geboren uit mijn relatie met mevrouw [naam03] , alsmede zijn afstammelingen, uit als erfgena(a)m(en) in mijn nalatenschap.
Ik legateer, niet vrij van rechten en kosten, om uit te keren binnen negen maanden na mijn overlijden zonder bijberekening van rente aan mijn genoemde zoon (…) een bedrag in contanten ter grootte van de aan mijn genoemde zoon (…) toekomende legitieme portie.
III. ERFSTELLING
Met inachtneming van het onder II bepaalde benoem ik tot mijn enige erfgename mevrouw [naam05] , niet aan mij verwant (…)”.
– [eiser01] en mevrouw [naam05] hebben de nalatenschap van [naam02] beneficiair aanvaard.
– Op [datum02] 2013 is de vader van [gedaagde01] overleden.
– Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 19 juli 2017 tussen de moeder van [gedaagde01] als eiseres en de moeder van [eiser01] in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van haar zoon als gedaagde gewezen, is onder meer geoordeeld dat de door de moeder van [gedaagde01] aangevochten schuldbekentenissen en het verstekvonnis in stand blijven.
– Op 8 september 2017 heeft [eiser01] op grond van het verstekvonnis executoriaal beslag doen leggen onder de Sociale Verzekeringsbank op de uitkering van de moeder van [gedaagde01] voor een vordering van in totaal € 101.849,75 + p.m. De incasso van de vordering heeft voortgeduurd tot het overlijden van de moeder van [gedaagde01] .
– Op [datum03] 2021 is de moeder van [gedaagde01] overleden. [gedaagde01] is samen met haar twee dochters erfgenaam van haar moeder (in het vervolg: erflaatster).
– In de periode direct na het overlijden van erflaatster zijn er van de ervenrekening van erflaatster diverse bedragen overgemaakt aan [gedaagde01] , haar dochters en aan derden.
– Bij akte van 9 augustus 2021 heeft [gedaagde01] de nalatenschap van erflaatster voor zichzelf en haar twee dochters beneficiair aanvaard.
– Bij brief van 27 januari 2022 heeft de door [eiser01] ingeschakelde deurwaarder aan [gedaagde01] te kennen gegeven dat zij als erfgenaam van erflaatster nog een bedrag van in totaal € 112.043,69 aan [eiser01] is verschuldigd. Als titel wordt de datum van het verstekvonnis vermeld.
– Bij brief van 12 september 2022 heeft mr. Benard namens [eiser01] [gedaagde01] verzocht om toezending van de boedelbeschrijving met onderliggende stukken en de eventueel opgestelde uitdelingslijst. Bij e-mail van 3 oktober 2022 heeft
mr. Benard haar verzoek aan [gedaagde01] herhaald.
– Bij e-mail van 3 oktober 2022 heeft [gedaagde01] aan [eiser01] te kennen gegeven dat de stukken zijn ingeleverd bij de kantonrechter en dat zij inlichtingen zal verschaffen zodra de kantonrechter uitspraak heeft gedaan.
– Bij verzoekschrift, door de rechtbank Rotterdam ontvangen op 3 oktober 2022, heeft [gedaagde01] met instemming van haar dochters de kantonrechter verzocht om opheffing van de vereffening van de nalatenschap van erflaatster en aan de kantonrechter mededeling gedaan van een negatieve nalatenschap ex artikel 4:199 lid 2 BW.
– Bij beschikking van 25 november 2022 heeft de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam het verzoek van [gedaagde01] gehonoreerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert na wijziging van eis, samengevat:
I.
primaireen verklaring voor recht dat [gedaagde01] de nalatenschap van erflaatster zuiver heeft aanvaard en een veroordeling van [gedaagde01] tot betaling van
€ 112.043,69, vermeerderd met rente en kosten,
II.
subsidiaireen verklaring voor recht dat [gedaagde01] in haar taak als vereffenaar in ernstige mate tekort is geschoten en haar dit kan worden verweten en een veroordeling van [gedaagde01] tot betaling van € 112.043,69, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser01] legt aan zijn primaire vordering ten grondslag dat [gedaagde01] daden van zuivere aanvaarding als bedoeld in artikel 4:192 lid 1 BW heeft verricht door direct na het overlijden van erflaatster diverse bedragen over te maken aan zichzelf, haar dochters en aan derden. Aan de door [gedaagde01] uitgebrachte keuze voor beneficiaire aanvaarding komt daarom geen betekenis toe. Nu sprake is van zuivere aanvaarding, is [gedaagde01] gehouden schulden van de nalatenschap van erflaatster uit eigen vermogen te voldoen. Reden waarom [gedaagde01] in privé kan worden aangesproken tot voldoening van de nog openstaande schuld aan zijn vader uit hoofde van het verstekvonnis, welke vordering bij het overlijden van zijn vader op hem als erfgenaam is overgegaan. Voor zover toch wordt geoordeeld dat sprake is van beneficiaire aanvaarding geldt, dat [gedaagde01] in haar verplichtingen als vereffenaar van de nalatenschap ernstig en verwijtbaar is tekortgeschoten. Subsidiair is [gedaagde01] uit hoofde daarvan gehouden om de vordering ten laste van haar eigen vermogen aan hem te voldoen.
3.3.
[gedaagde01] voert verweer en concludeert tot niet ontvankelijkheid van [eiser01] in zijn vorderingen althans tot afwijzing van deze vorderingen, met veroordeling van [eiser01] in de kosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen bestaat allereerst discussie over het antwoord op de vraag of de vorderingen van [eiser01] moeten worden afgewezen wegens het ontbreken van enig belang bij toewijzing daarvan. [gedaagde01] stelt onder verwijzing naar de uitsluitingsclausule en de erfstelling in het testament van [naam02] dat [eiser01] volgens het toepasselijke Nederlandse recht geen erfgenaam is en daarom de onderhavige vordering niet namens de nalatenschap van zijn vader dan wel zichzelf kan instellen. [eiser01] heeft dat betwist. [eiser01] stelt dat hij, ondanks de onterving, ingevolge het toepasselijke Belgische recht erfgenaam is gebleven, dat mevrouw [naam05] afstand heeft gedaan van de vordering uit hoofde van het verstekvonnis nadat met haar tussentijds werd afgerekend en dat hij daarom wel degelijk aanspraak kan maken op de vordering. De rechtbank is van oordeel dat het antwoord op deze vraag in het midden kan blijven, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van artikel 4:192 lid 1 BW moet worden beoordeeld of [gedaagde01] de nalatenschap van erflaatster zuiver heeft aanvaard. Dit artikel bepaalt dat een erfgenaam de nalatenschap zuiver aanvaardt, wanneer hij zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt doordat hij overeenkomsten aangaat strekkende tot verkoop of bezwaring van goederen van de nalatenschap of deze op een andere wijze aan het verhaal van schuldeisers onttrekt, tenzij hij zijn keuze reeds eerder heeft gedaan.
4.3.
Artikel 4:192 lid 1 BW is opnieuw geformuleerd bij de op 1 september 2016 in werking getreden Wet bescherming erfgenamen tegen schulden (Wet BETS). De Wet BETS beoogt te voorkomen dat erfgenamen door hun gedragingen onbewust een nalatenschap zuiver aanvaarden met als vergaand gevolg dat zij met hun privévermogen aansprakelijk worden voor schulden van de nalatenschap. Artikel 4:192 lid 1 BW is bedoeld om schuldeisers te beschermen tegen benadeling door erfgenamen. Tegen de achtergrond van de Wet BETS is daarom bepaald dat slechts die gedragingen die leiden tot benadeling van schuldeisers, zuivere aanvaarding tot gevolg hebben. Hiervan is alleen sprake als een erfgenaam beschikkingshandelingen verricht door goederen van de nalatenschap te verkopen, te bezwaren of op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers te onttrekken. Van dergelijke, ingrijpende handelingen kan immers niet worden aangenomen dat een erfgenaam deze onbewust verricht.
4.4.
Niet ter discussie staat dat [gedaagde01] in de periode 27 juli 2021 tot 7 augustus 2021 van de ervenrekening bedragen heeft overgemaakt aan zichzelf, haar dochters en aan derden. Het betreft 10 transacties ten bedrage van in totaal € 559,94, die [eiser01] in een overzicht onder punt 12 van de dagvaarding heeft weergegeven. Naar het oordeel van de rechtbank voeren deze transacties niet tot het oordeel dat sprake is van zuivere aanvaarding als bedoeld in artikel 4:192 lid 1 BW. [gedaagde01] heeft voldoende gemotiveerd gesteld dat de overgemaakte bedragen, welke bedragen overigens van geringe omvang zijn, zien op schulden van de nalatenschap dan wel ontbreken aanknopingspunten voor het oordeel dat [gedaagde01] bewust is geweest van de gevolgen van haar handelen. Van een bewuste poging van [gedaagde01] om schuldeisers of de omvang van de nalatenschap te benadelen, is niet gebleken. Dergelijke gedragingen hebben geen zuivere aanvaarding tot gevolg. De primaire vordering ligt daarmee voor afwijzing gereed.
4.5.
Vorenstaande brengt met zich dat aan de verklaring van [gedaagde01] op 9 augustus 2021 ter zake de beneficiaire aanvaarding de betekenis toekomt die de wetgever heeft bedoeld voor een beneficiaire aanvaarding. De rechtbank komt daarom toe aan beoordeling van de subsidiaire vordering.
4.6.
[eiser01] verwijt [gedaagde01] dat zij als vereffenaar in een aantal verplichtingen tekort is geschoten door:
- ten onrechte tegenover de deurwaarder te verklaren dat zij niets met de
onderhavige schuld van de nalatenschap van erflaatster te maken heeft,
- door te verhinderen dat de incasso van de vordering werd voortgezet,
- door goederen aan het verhaal van schuldeisers te onttrekken,
- door hem niet als schuldeiser op te roepen, geen boedelbeschrijving op te maken
en te deponeren en een uitdelingslijst te maken, ook niet toen hij [gedaagde01] daar
expliciet om verzocht.
4.7.
[eiser01] stelt dat [gedaagde01] vanwege de hiervoor onder 4.6. gestelde tekortkomingen op grond van artikel 4:184 lid 2 onder b, c en d BW in privé aansprakelijk kan worden gehouden voor voldoening van de vordering. In dat artikel is bepaald dat een erfgenaam niet is verplicht een schuld van de nalatenschap ten laste van zijn eigen vermogen te voldoen, tenzij hij:
b. de voldoening van de schuld verhindert en hem daarvan een verwijt kan worden
gemaakt,
c. opzettelijk goederen van de nalatenschap zoek maakt, verbergt of op andere
wijze aan het verhaal van schuldeisers van de nalatenschap onttrekt,
d. vereffenaar is, in de vervulling van zijn verplichtingen als zodanig in ernstige
mate tekortschiet, en hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt.
4.8.
Uitgangspunt in geval van beneficiaire aanvaarding is, zo volgt uit artikel 4:184 BW, dat schuldeisers van de nalatenschap zich niet op het privévermogen van de erfgenamen kunnen verhalen. Een feitelijke tekortkoming van een beneficiair erfgenaam in zijn taak als vereffenaar levert op zichzelf nog geen persoonlijke aansprakelijkheid op. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is ernstig tekortschieten vereist, waarvan de vereffenaar een verwijt moet kunnen worden gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in het onderhavige geval niet gebleken. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.9.
Vooropgesteld wordt dat van [gedaagde01] als niet-professional niet kan worden verwacht dat zij op de hoogte is van alle verplichtingen die met de rol van vereffenaar gepaard gaan (vgl. ECLI:GHDHA:2017:2574). [gedaagde01] heeft de nalatenschap van haar moeder beneficiair aanvaard om niet aansprakelijk te zijn voor schulden van de nalatenschap. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan daarom niet zonder meer worden aangenomen dat [gedaagde01] verwijtbaar heeft gehandeld doordat zij tegenover de deurwaarder zou hebben verklaard dat zij niets met de onderhavige vordering te maken heeft en bij het overlijden van haar moeder de incasso van de vordering zou hebben stopgezet. Van een bewuste poging van [gedaagde01] om schuldeisers of de omvang van de nalatenschap te benadelen, is niet gebleken. Wanneer, zoals in het onderhavige geval, de vereffening plaatsvindt door beneficiair aanvaard hebbende erfgenamen (de zogeheten ‘lichte vereffening’), dan rust op hen slechts de verplichting om schuldeisers van de nalatenschap op te roepen als bedoeld in artikel 4:214 lid 1 BW indien de kantonrechter dit bepaalt. Uit de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 25 november 2022 kan worden afgeleid dat [gedaagde01] een boedelbeschrijving heeft opgemaakt en bij de kantonrechter heeft ingediend. Ter zitting is namens [gedaagde01] verklaard dat de onderhavige vordering in de schuldopgave bij de kantonrechter is meegenomen. Aanknopingspunten om aan de juistheid van die verklaring te twijfelen, ontbreken. De kantonrechter beoordeelt een verzoek tot opheffing van de vereffening met terughoudendheid. Het enkele feit dat een nalatenschap negatief is, is niet voldoende voor opheffing van de vereffening van de nalatenschap. Juist onder die omstandigheden wordt de bescherming van schuldeisers van belang geacht. In het onderhavige geval heeft de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam de overgelegde boedelbeschrijving kennelijk deugdelijk opgesteld en inzichtelijk geacht, geen aanleiding gezien om nadere informatie aan [gedaagde01] te vragen en schuldeisers op te roepen en opheffing van de vereffening van de negatieve nalatenschap bevolen. Dat sprake is geweest van onregelmatigheden wordt daarom niet aangenomen.
4.10.
Vorenstaande brengt met zich dat ook de subsidiaire vordering zal worden afgewezen.
4.11.
[eiser01] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde01] zoals hierna in de beslissing vermeld.
4.12.
De door [gedaagde01] verzochte nakosten zijn in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten worden daarom toegewezen zoals hierna in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten van [gedaagde01] , tot op heden begroot op
€ 6.037,=, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis,
5.3.
veroordeelt [eiser01] in de na dit vonnis ontstane kosten van [gedaagde01] tot op heden begroot op € 173,= aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser01] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,= aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Poerink en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2023.