ECLI:NL:RBZWB:2023:4906

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
02-340180-21; 02-125685-22 (ttz. gev); 02-203168-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Vrijspraak van medeplegen poging tot zware mishandeling, veroordeling voor openlijk geweld in vereniging tegen personen en mishandeling van twee personen. Vordering tenuitvoerlegging toegewezen. Vordering benadeelde partij hoofdelijk toegewezen.

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juli 2023, stond een minderjarige verdachte terecht voor meerdere geweldsdelicten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling, maar veroordeelde hem voor openlijk geweld in vereniging tegen [slachtoffer01] en mishandeling van [slachtoffer02] en [slachtoffer03]. De feiten vonden plaats op 16 december 2021 en 10 april 2022 in Goes. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen van de poging tot zware mishandeling, maar dat de verdachte wel een significante bijdrage had geleverd aan het openlijk geweld. De verdachte kreeg een jeugddetentie van 74 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 80 uur. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01] tot schadevergoeding toegewezen, evenals een vordering van [slachtoffer02]. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder toezicht van de jeugdreclassering en inspanningsverplichtingen voor werk en hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-340180-21; 02-125685-22 (ttz. gev); 02-203168-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 12 juli 2023
in de strafzaak tegen de (ten tijde van de ten laste gelegde feiten) minderjarige
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedatum01] 2005 te [geboorteplaats01] ,
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
raadsman mr. M. Kalle, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 28 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Aan de moeder en stiefvader van de (inmiddels meerderjarige) verdachte en zijn hulpverlener vanuit [stichting01] , dhr. [naam01] , is bijzondere toestemming verleend tot het bijwonen van de zitting.
Namens de benadeelde partij, [slachtoffer01] , was – als waarneming voor mr. de Kerf –
tevens aanwezig mr. Blaak-Looij om een toelichting te geven op de vordering tot schadevergoeding.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van wat door dhr. [naam02] (jeugdreclassering) en namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) naar voren is gebracht

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
02-340180-21
op 16 december 2021 te Goes samen met anderen, al dan niet met voorbedachten rade, heeft geprobeerd [slachtoffer01] zwaar te mishandelen;
op 16 december 2021 te Goes samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer01] , met lichamelijk letsel als gevolg.
02-125685-22
op 10 april 2022 te Goes [slachtoffer02] heeft mishandeld;
op 10 april 2022 te Goes [slachtoffer03] heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02-340180-21
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Bij feit 1 was er sprake van medeplegen, ook ten aanzien van het steken met het mes, en van een vooropgezet plan om aangever [slachtoffer01] te mishandelen, waardoor sprake is van voorbedachten rade. Bij feit 2 kan het niet worden bewezen dat het door verdachte gebruikte geweld een steekwond in het been en diverse verwondingen aan het lichaam van [slachtoffer01] als gevolg heeft gehad, omdat verdachte niet degene is geweest die heeft gestoken en omdat ten aanzien van de overige verwondingen niet vast staat wie van de daders deze heeft veroorzaakt.
02-125685-22
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Bij feit 2 kan worden bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer03] meermalen heeft mishandeld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02-340180-21
De verdediging is van mening dat de rechtbank bij feit 1 niet tot een bewezenverklaring kan komen van de voorberdachten rade, omdat geen sprake was van een vooropgezet plan. Het medeplegen van de poging tot zware mishandeling kan worden bewezen, omdat door het slaan en schoppen van [slachtoffer01] – ook toen hij op de grond lag – het risico bestond dat hij daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het steken met het mes, kan niet worden bewezen. Verdachte wist niet dat dit was gebeurd en is meteen weg gegaan toen hij dat hoorde. Bij feit 2 kan om diezelfde reden het steken met het mes en het strafverzwarende gevolg niet worden bewezen. Er is sprake van samenloop tussen beide feiten.
02-125685-22
De verdediging is van mening dat beide feiten bewezen kunnen worden. Bij feit 2 kan worden bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer03] meermalen heeft mishandeld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-340180-21
Feit 1
Vaststelling van de feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 16 december 2021 te Goes is er een incident geweest, waarbij [aangever01] is bedreigd en geslagen door een groepje jongens, waarbij verdachte en [medeverdachte01] aanwezig waren. [aangever01] moest [slachtoffer01] bellen en zeggen dat hij naar [aangever01] toe moest komen, omdat hij was geslagen en anders (nog een keer) in elkaar geslagen zou worden. Zij troffen elkaar bij de Action in Goes, waar [medeverdachte02] op verzoek van [medeverdachte01] ook naar toe is gekomen. Verdachte en [medeverdachte01] kwamen daar ook naar toe. Daar is, terwijl andere jongeren toekeken, de confrontatie met [slachtoffer01] opgezocht, waarna hij is weggerend. Verdachte, [medeverdachte01] en [medeverdachte02] zijn achter hem aangerend. [medeverdachte02] heeft hem als eerste ingehaald en hem tegen een hek geduwd en geslagen. [medeverdachte01] kwam er vervolgens ook bij en heeft [slachtoffer01] ook geslagen. Tot slot kwam ook verdachte, die [slachtoffer01] ook heeft geschopt en geslagen. Op enig moment tijdens het gevecht heeft [medeverdachte01] [slachtoffer01] met een mes in de achterkant van zijn linker bovenbeen gestoken. [medeverdachte01] is toen weggerend. [slachtoffer01] is vervolgens op de grond gegooid en verdachte en [medeverdachte02] hebben [slachtoffer01] daarna in ieder geval nog een aantal keer geslagen en geschopt voor zij ook weg zijn gegaan. [slachtoffer01] heeft een steekverwonding van drie centimeter breedte in een spier aan de achterzijde van zijn linker bovenbeen opgelopen.
Medeplegen
Aan verdachte is het medeplegen, al dan niet met voorbedachten rade, van een poging zware mishandeling van [slachtoffer01] ten laste gelegd. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of er tussen verdachte en de medeverdachten bij het schoppen en slaan en het steken van [slachtoffer01] sprake was van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten wel is vast komen te staan voor het slaan en schoppen van [slachtoffer01] , nu de mishandeling in zoverre in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Verdachte en de medeverdachten hebben immers tegelijk met een of beide andere verdachten [slachtoffer01] geschopt en/of geslagen.
Voor wat betreft het steken door [medeverdachte01] van [slachtoffer01] is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en verdachte en [medeverdachte02] . Hoewel het dossier aanwijzingen bevat voor een plan van verdachte en de medeverdachten om in ieder geval (samen) ‘verhaal te halen’ bij [slachtoffer01] , blijkt uit het dossier niet dat van een vooropgezet plan om daarbij een mes te gebruiken. [medeverdachte01] heeft verklaard dat hij uit paniek heeft gestoken. Niet gebleken is dat verdachte en [medeverdachte02] op voorhand wisten dat [medeverdachte01] een mes bij zich had. Hoewel uit de bewijsmiddelen volgt dat zij [slachtoffer01] nog hebben geschopt en geslagen terwijl hij al was gestoken, blijkt niet dat zij daar op dat moment ook van op de hoogte waren. [slachtoffer01] heeft op enig moment geroepen dat hij was gestoken, maar niet gebleken is of dat meteen na het steken was of pas op een later moment. Verdachte heeft verklaard dat hij is gestopt met het schoppen en slaan van [slachtoffer01] toen hij hoorde dat hij was gestoken, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank een indicatie is dat hij niet heeft gewild dat [slachtoffer01] werd gestoken. Dat verdachte dit niet heeft gewild, wordt ondersteund door de berichtjes die verdachte en [medeverdachte01] over en weer naar elkaar gestuurd hebben over (onder meer) het steken met het mes, waaruit volgt dat verdachte niet wil opdraaien voor wat [medeverdachte01] heeft gedaan.
Dit betekent dat het medeplegen tussen verdachte en de medeverdachten slechts bewezen kan worden voor zover het ziet op het slaan en schoppen van [slachtoffer01] .
(Voorwaardelijk) opzet op het toebrengen zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of verdachte en/of de mededaders door het slaan en schoppen van [slachtoffer01] (voorwaardelijk) opzet hadden op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte en/of de mededaders vol opzet hadden op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of wel sprake was van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat [slachtoffer01] is geschopt en geslagen door verdachte en de medeverdachten. Onbekend is echter gebleven waar hij precies is geraakt, met welke kracht er is geslagen en geschopt en welk letsel hij daardoor heeft opgelopen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, enkel door het meermalen schoppen en slaan van [slachtoffer01] .
Conclusie
Nu niet is gebleken van (een aanmerkelijke kans op) zwaar lichamelijk letsel als gevolg van het schoppen en slaan van [slachtoffer01] en er geen sprake is van medeplegen door verdachte bij het steken van [slachtoffer01] door [medeverdachte01] , zal verdachte volledig worden vrijgesproken van feit 1.
Feit 2
In vereniging plegen van openlijk geweld
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. In dat geval is de dader ook strafrechtelijk aansprakelijk voor het niet door hemzelf gepleegde, in de tenlastelegging vermelde, geweld.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het groepsgeweld, omdat hij zich in de confrontatie met [slachtoffer01] heeft gemengd, hij hem met de medeverdachten achterna is gerend en vervolgens, tegelijk met de medeverdachten, heeft geschopt en geslagen. [slachtoffer01] is daarnaast, weliswaar niet door verdachte, gestoken in het bovenbeen. Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat de verdachte door zo te handelen, opzet heeft gehad op alle ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Letsel als gevolg
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of het door verdachte zelf gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten diverse verwondingen aan het lichaam en/of een steekwond in het been, heeft veroorzaakt. Voor wat betreft de steekwond in het been is dat niet het geval, nu verdachte niet degene is geweest die [slachtoffer01] heeft gestoken. Ten aanzien van de mogelijke overige verwondingen is dat evenmin het geval. Hoewel het zeer waarschijnlijk is dat [slachtoffer01] door het schoppen en slaan enig letsel (in de vorm van bijvoorbeeld blauwe plekken) heeft opgelopen, is dit op basis van het dossier onvoldoende vast komen te staan, nu [slachtoffer01] hier zelf niet over heeft verklaard en uit de letselbeschrijving evenmin volgt dat [slachtoffer01] ander letsel dan de steekwond heeft opgelopen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte openlijk en in vereniging geweld tegen een persoon heeft gepleegd. Verdachte wordt vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het letsel als gevolg van het geweld.
02-125685-22
Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend dat verdachte [slachtoffer02] heeft mishandeld en [slachtoffer03] meermalen heeft mishandeld
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-340180-21
2
op 16 december 2021 te Goes openlijk, te weten op of aan de Van de Spiegelstraat,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer01] door die [slachtoffer01] te slaan en te stompen en te schoppen en te trappen en met een mes te steken;
02-125685-22
1
op 10 april 2022 te Goes [slachtoffer02] heeft mishandeld door die [slachtoffer02] meermalen
te slaan;
2
op meer tijdstippen op 10 april 2022 te Goes [slachtoffer03] heeft mishandeld door (telkens) die [slachtoffer03] (meermalen), te slaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 101 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en jeugdreclasseringstoezicht, met daarbij de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich moet inspannen om een dagbesteding te hebben en te houden en zich moet inspannen voor eventuele hulpverlening die de jeugdreclassering noodzakelijk acht. Daarnaast vordert te officier van justitie een werkstraf van 120 uur, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie als verdachte de werkstraf niet (goed) uitvoert. Bij zijn eis houdt de officier van justitie in het nadeel van verdachte rekening met zijn strafblad, waaruit onder meer blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict waarvoor hij ook nog in een proeftijd liep. In het voordeel van verdachte houdt hij rekening met de positieve ontwikkeling die verdachte sinds april 2022 heeft laten zien.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om rekening te houden met de rol van aangever bij feit 2 (02-125685-22). Aangever heeft zelf de confrontatie gezocht bij de tweede mishandeling. Verder moet worden meegewogen dat het gaat om oude(re) feiten. Daarnaast dienen de feiten verminderd aan verdachte te worden toegerekend, gelet op het advies van de psycholoog, en heeft de ingezette hulpverlening een positief effect gehad voor verdachte. Tot slot moet er rekening mee worden gehouden dat verdachte zich lange tijd aan strenge schorsingsvoorwaarden heeft moeten houden, waardoor zijn vrijheid werd beperkt. De verdediging verzoekt een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen met daarbij de door de officier van justitie gevorderde voorwaarden en de duur van de werkstraf te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijk geweld, waarbij het slachtoffer is geschopt, geslagen en met een mes gestoken. Verdachte heeft het slachtoffer samen met de mededaders, met een overmacht van drie tegen één, aangevallen. Hoewel verdachte niet degene is geweest die met het mes heeft gestoken, heeft hij wel een wezenlijke bijdrage aan het openlijk geweld geleverd door het slachtoffer te schoppen en te slaan. Het geweld heeft er uiteindelijk toe geleid dat het slachtoffer een steekwond in zijn bovenbeen heeft opgelopen, waarbij een spier en zenuwen zijn geraakt en waardoor hij nu – ruim anderhalf jaar later – nog steeds geen gevoel in zijn kuit heeft. Het betreft een ernstig feit, dat ook psychische gevolgen voor het slachtoffer heeft gehad. Gebleken is dat hij er nog steeds moeite mee heeft om het feit een plek te kunnen geven en tot op heden nog hinder ondervindt van wat hem is aangedaan. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan twee mishandelingen, waarbij hij in eerste instantie zonder noemenswaardige aanleiding twee slachtoffers heeft geslagen en bij een tweede confrontatie een van de twee slachtoffers nogmaals heeft geslagen. [slachtoffer02] heeft na het feit last gehad van het letsel dat hem is toegebracht, zowel psychisch als lichamelijk. Verdachte heeft met zijn gedragingen niet alleen het gevoel van veiligheid van de slachtoffers aangetast en hen angst bezorgd, maar ook voor onrust en onveiligheid bij omstanders en in de samenleving in het algemeen gezorgd.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en dat hij nog in een proeftijd liep voor een veroordeling voor openlijk geweld van 22 oktober 2021. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is van toepassing vanwege een strafbeschikking van 3 mei 2022 voor een overtreding van de Wegenverkeerswet. Omdat het een andersoortig feit betreft waarvoor verdachte een geldboete is opgelegd, heeft dit de strafoplegging niet beïnvloed.
Bij verdachte is een persoonlijkheidsonderzoek verricht door de [psycholoog01] , waarvan op 14 november 2022 een rapport is opgemaakt. Hieruit volgt dat bij verdachte sprake is van een beneden gemiddelde intelligentie met informatieverwerkings-problemen, een andere gespecificeerde disruptieve impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis en lichte achterstanden in de identiteitsontwikkeling als gevolg van een onveilige hechting. Hiermee samenhangend laat verdachte een onrijpe relationele, emotionele, en gewetensontwikkeling zien. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde verminderd aan hem toe te rekenen.
De kans op herhaling van het plegen van soortgelijke delicten in de toekomst zonder behandeling of interventie wordt als matig ingeschat. Verdachte beschikt over onvoldoende probleemoplossende vaardigheden in sociale situaties en moet nog leren om zijn sociale vaardigheden te versterken en anders om te gaan met mensen. Hij kan nu te gemakkelijk worden uitgedaagd (grote postuur), laat zich vervolgens gemakkelijk beïnvloeden in risicovolle situaties en kan dan niet op de juiste manier aangeven dat hij iets niet wil of anders wil oplossen. Een delictscenario interventie is geïndiceerd zodat hij meer (in-)zicht krijgt op zijn handelen en tot alternatieven kan komen in risicovolle situaties. Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke straf, met als bijzondere voorwaarde dat hij zijn medewerking verleent aan toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering. Als bijzondere voorwaarden wordt voorgesteld om de begeleiding vanuit [stichting01] voort te zetten. Daarnaast wordt een behandelvorm geadviseerd met de inhoudelijke kenmerken van de leerstraf Tools4U.
De rechtbank volgt het advies van de psycholoog in die zin dat zij de feiten verminderd aan verdachte zal toerekenen.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 19 juni 2023 volgt dat verdachte de leerstraf TACt en de hulpverlening van [stichting01] positief heeft afgerond. Omdat verdachte inmiddels ruim een jaar niet in aanraking is gekomen met justitie, lijkt de aangeboden hulp vanuit de leerstraf en [stichting01] enig resultaat te bieden. De Raad volgt het advies vanuit het persoonlijkheidsonderzoek dat een deels voorwaardelijke straf geïndiceerd is om behandeling en structuur met een verplicht toezicht van de jeugdreclassering te borgen. Geadviseerd wordt een taakstraf in de vorm van een werkstraf en een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met bijzondere voorwaarden en waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten Jeugdbescherming West-Zeeland te Middelburg opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden. Verdachte zal zich dan moeten houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering.
Ter zitting is het advies namens de Raad voor wat betreft de op te leggen bijzondere voorwaarden gewijzigd in die zin dat de Raad zich aansluit bij het advies van de jeugdreclassering en dat wordt geadviseerd om als bijzondere voorwaarde op te leggen dat verdachte zich inspant voor het hebben en houden van werk en/of dagbesteding, omdat dat een belangrijke voorwaarde is om recidive te voorkomen, en dat hij meewerkt aan aanvullende hulpverlening op het gebied van sociale ontwikkeling, impulscontrole en eventuele andere hulpvragen (bijvoorbeeld op het gebied van zelfstandigheid en wonen) als dat nodig wordt geacht, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering.
Ter zitting heeft de betrokken jeugdreclasseringswerker van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland (hierna: de jeugdreclassering) toegelicht dat het inmiddels beter gaat met verdachte. Er is gewerkt aan het leren over oorzaak en gevolg en aan impulscontrole. Omdat verdachte heel loyaal is naar mensen om hem heen, is hij niet altijd in staat de meest verstandige keuzes te maken. Daarop is ingezet. De structuur en regelmaat van vijf dagen werken heeft heel erg geholpen. Verdachte lijkt daarbij gebaat. Hij heeft zich het afgelopen jaar goed aan de voorwaarden gehouden. Van belang is dat de jeugdreclassering betrokken blijft, om hem verder te begeleiden als de voorwaarden minder streng worden. Geadviseerd wordt om als bijzondere voorwaarde op te leggen dat verdachte zich inspant voor het hebben en houden van werk en/of dagbesteding, omdat dat een belangrijke voorwaarde is om recidive te voorkomen, en dat hij meewerkt aan aanvullende hulpverlening op het gebied van sociale ontwikkeling, impulscontrole en eventuele andere hulpvragen (bijvoorbeeld op het gebied van zelfstandigheid en wonen) als dat nodig wordt geacht, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld en is voor verdachte op 20 december 2021 aangevangen (in de zaak met parketnummer 0-340180-21).
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarvan is niet gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in beperkte mate, te weten met bijna drie maanden, is overschreden en dat vanwege deze geringe overschrijding kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.
Strafmaat
Bij het bepalen van de duur van de straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard, de ernst en de hoeveelheid van de feiten, de oriëntatiepunten van het LOVS voor dergelijke feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte die hiervoor zijn omschreven. In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte eerder voor een openlijke geweldpleging is veroordeeld en daarvoor nog in een proeftijd liep én dat verdachte de feiten van 10 april 2022 heeft gepleegd tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis. In strafmatigende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte zich lange tijd aan strenge schorsingsvoorwaarden heeft moeten en weten te houden. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte wordt vrijgesproken van feit 1 (02-340180-21) en zij dus tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 74 dagen, met aftrek van voorarrest en waarvan 60 dagen voorwaardelijk, passend en geboden is. De rechtbank legt geen langere onvoorwaardelijke jeugddetentie op dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, omdat verdachte al langere tijd een positieve ontwikkeling doormaakt en deze zou worden doorkruist als hij weer vast zou komen te zitten. De rechtbank zal ook een werkstraf van 80 uur opleggen, te vervangen door 40 dagen jeugddetentie als verdachte de werkstraf niet (goed) uitvoert.
De rechtbank acht het opleggen van de geadviseerde bijzondere voorwaarden en het voortzetten van het jeugdreclasseringstoezicht van groot belang om ervoor te zorgen dat het goed blijft gaan met verdachte en dat hij zich in blijft zetten om de goede keuzes te maken en het recidiverisico te beperken. De rechtbank is van oordeel dat een stevige stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke jeugddetentie van belang is om verdachte ervan te weerhouden nogmaals strafbare feiten te plegen en hem ertoe te bewegen de bijzondere voorwaarden na te leven. De rechtbank zal de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen, te weten een inspanningsverplichting voor het hebben en houden van dagbesteding en het meewerken aan aanvullende hulpverlening op de door de Raad genoemde gebieden als dat nodig wordt geacht door de jeugdreclassering, met jeugdreclasseringstoezicht. De rechtbank zal de proeftijd op twee jaar bepalen.

7.De benadeelde partij

[slachtoffer01]
De benadeelde partij [slachtoffer01] vordert een schadevergoeding van € 2.253,00 voor feit 1 en 2 (02-340180-21), bestaande uit € 535,00 aan materiële schade, € 1.250,00 aan immateriële schade en € 468,00 aan kosten voor rechtsbijstand. Verzocht wordt de vordering hoofdelijk toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering kan worden toegewezen. De verdediging voert geen verweer tegen de vordering.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 2 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.785,00, waarvan € 535,00 materiële schade en € 1.250,00 immateriële schade. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit, en is voldoende onderbouwd door middel van stukken.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank het gevorderde bedrag van € 1.250,00 billijk.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 december 2021 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en toepassing van het jeugdstrafrecht, zal de rechtbank de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast bepalen op nul dagen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank het hiervoor genoemde deel van de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
De kosten voor rechtsbijstand zal de rechtbank toewijzen tot een bedrag van € 156,00, omdat de kosten in de zaak van verdachte tot dat bedrag beperkt zijn gebleven en de overige kosten voor rechtsbijstand zien op de zaken van de medeverdachten.
De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
[slachtoffer02]
De benadeelde partij [slachtoffer02] vordert een schadevergoeding van € 1.700,00 voor feit 1 (02-125685-22), bestaande uit immateriële schade.
De officier van justitie verzoekt om in redelijke justitie een bedrag toe te wijzen van circa honderd tot tweehonderd euro. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering minimaal is onderbouwd en dat een bedrag van € 150,00 passend lijkt.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 150,00 billijk.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank dus toewijsbaar tot een bedrag van € 150,00, bestaande uit immateriële schade. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en toepassing van het jeugdstrafrecht, zal de rechtbank de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast bepalen op nul dagen.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door verdediging en nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke werkstraf van 25 uur die aan verdachte onder parketnummer 02-203168-21 is opgelegd bij vonnis van 22 oktober 2021 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1 van parketnummer 02-340180-21 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-340180-21
feit 2:Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
02-125685-22
feit 1:Mishandeling;
feit 2:Mishandeling, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 74 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich inspant voor het hebben en houden van werk en/of dagbesteding;
* dat verdachte meewerkt aan aanvullende hulpverlening op het gebied van sociale ontwikkeling, impulscontrole en eventuele andere hulpvragen (bijvoorbeeld op het gebied van zelfstandigheid en wonen) als dat nodig wordt geacht, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering;
- voorwaarden daarbijzijn dat verdachte gedurende de proeftijd:
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden zo vaak en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- draagt deze gecertificeerde instelling op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
40 dagen;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 22 oktober 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-203168-21
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een werkstraf van 25 urensubsidiair 12 dagen jeugddetentie;
Benadeelde partijen
[slachtoffer01]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] van € 1.785,00, waarvan € 535,00 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 156,00;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand voor het overige af;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] van € 1.785,00, waarvan € 535,00 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 december 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer02]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer02] van € 150,00 bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 april 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer02] (feit 2, parketnummer 02-125685-22), € 150,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 april 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, rechter, en mr. R. de Jong, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 juli 2023.
Mr. De Jong is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.