ECLI:NL:RBZWB:2023:4905

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
02-340169-21; 02-203167-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor poging tot zware mishandeling en openlijk geweld in vereniging met letsel als gevolg

Op 12 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die op 16 december 2021 te Goes samen met anderen heeft geprobeerd een persoon, [slachtoffer01], zwaar te mishandelen en openlijk geweld heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in een groep van drie, [slachtoffer01] heeft achtervolgd en hem heeft geslagen en gestoken met een mes, wat resulteerde in een steekwond in zijn bovenbeen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en openlijk geweld in vereniging, maar heeft geoordeeld dat er geen sprake was van voorbedachten rade bij het steken. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 146 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 80 uur. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer01], tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 1.785,00, inclusief materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke werkstraf toegewezen, omdat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit tijdens de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-340169-21; 02-203167-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 12 juli 2023
in de strafzaak tegen de (ten tijde van de ten laste gelegde feiten) minderjarige
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedag01] 2005 te [geboorteplaats01] ,
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
raadsman mr. M. Kalle, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 28 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Aan de moeder en stiefvader van de (inmiddels meerderjarige) verdachte, zijn hulpverlener vanuit [jeugdzorg01] , dhr. [hulpverlener01] , en mw. [hulpverlener02] ( [regio] ) is bijzondere toestemming verleend tot het bijwonen van de zitting.
Tevens aanwezig was de benadeelde partij, [slachtoffer01] , met bijzondere toestemming daartoe vergezeld door zijn vader. De behandeling van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is in hun afwezigheid gedaan.
Bij afwezigheid van de advocaat van de benadeelde partij (mr. De Kerf) heeft mr. Blaak-Looij tijdens de zitting een toelichting gegeven op de vordering tot schadevergoeding.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van wat door mw. [reclasseringswerker] (jeugdreclassering) en namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
op 16 december 2021 te Goes samen met anderen, al dan niet met voorbedachten rade, heeft geprobeerd [slachtoffer01] zwaar te mishandelen;
op 16 december 2021 te Goes samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer01] , met lichamelijk letsel als gevolg.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Bij feit 1 was er sprake van medeplegen, ook ten aanzien van het steken met het mes, en van een vooropgezet plan om aangever [slachtoffer01] te mishandelen, waardoor sprake is van voorbedachten rade. Bij feit 2 kan worden bewezen dat het door verdachte gebruikte geweld een steekwond in het been als gevolg heeft gehad, omdat verdachte degene is geweest die heeft gestoken. Ten aanzien van de overige verwondingen staat niet vast wie van de daders deze heeft veroorzaakt, zodat die onderdelen van de tenlastelegging niet kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank bij feit 1 niet tot een bewezenverklaring kan komen van de voorberdachten rade, omdat geen sprake was van een vooropgezet plan. Het medeplegen van de poging tot zware mishandeling kan worden bewezen, omdat door het steken van [slachtoffer01] het risico bestond dat hij daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Feit 2 kan worden bewezen, omdat verdachte hieraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Er is sprake van samenloop tussen beide feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Vaststelling van de feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 16 december 2021 te Goes is er een incident geweest, waarbij aangever [slachtoffer02] is bedreigd en geslagen door een groepje jongens, waarbij verdachte en [medeverdachte02] aanwezig waren. [slachtoffer02] moest [slachtoffer01] bellen en zeggen dat hij naar [slachtoffer02] toe moest komen, omdat hij was geslagen en anders (nog een keer) in elkaar geslagen zou worden. Zij troffen elkaar bij de Action in Goes, waar [medeverdachte01] op verzoek van verdachte ook naar toe is gekomen. Verdachte en [medeverdachte02] kwamen daar ook naar toe. Daar is, terwijl andere jongeren toekeken, de confrontatie met [slachtoffer01] opgezocht, waarna hij is weggerend. Verdachte, [medeverdachte01] en [medeverdachte02] zijn achter hem aangerend. [medeverdachte01] heeft hem als eerste ingehaald en hem tegen een hek geduwd en geslagen. Verdachte kwam er vervolgens ook bij en heeft [slachtoffer01] ook geslagen. Tot slot kwam ook [medeverdachte02] , die [slachtoffer01] ook heeft geschopt en geslagen. Op enig moment tijdens het gevecht heeft verdachte [slachtoffer01] met een mes in de achterkant van zijn linker bovenbeen gestoken. Verdachte is toen weggerend. [slachtoffer01] is vervolgens op de grond gegooid en [medeverdachte02] en [medeverdachte01] hebben [slachtoffer01] daarna in ieder geval nog een aantal keer geslagen en geschopt voor zij ook weg zijn gegaan. [slachtoffer01] heeft een steekverwonding van drie centimeter breedte in een spier aan de achterzijde van zijn linker bovenbeen opgelopen.
Medeplegen
Aan verdachte is het medeplegen, al dan niet met voorbedachten rade, van een poging zware mishandeling van A.L. [slachtoffer01] ten laste gelegd. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of er tussen verdachte en de medeverdachten bij het schoppen en slaan en het steken van [slachtoffer01] sprake was van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten wel is vast komen te staan voor het slaan en schoppen van [slachtoffer01] , nu de mishandeling in zoverre in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Verdachte en de medeverdachten hebben immers tegelijk met een of beide andere verdachten [slachtoffer01] geschopt en/of geslagen.
Voor wat betreft het steken door verdachte van [slachtoffer01] is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Hoewel het dossier aanwijzingen bevat voor een plan van verdachte en de medeverdachten om in ieder geval (samen) ‘verhaal te halen’ bij [slachtoffer01] , blijkt uit het dossier niet dat van een vooropgezet plan om daarbij een mes te gebruiken. Verdachte heeft verklaard dat hij uit paniek heeft gestoken. Niet gebleken is dat [medeverdachte02] en [medeverdachte01] op voorhand wisten dat verdachte een mes bij zich had. Hoewel uit de bewijsmiddelen volgt dat zij [slachtoffer01] nog hebben geschopt en geslagen terwijl hij al was gestoken, blijkt niet dat zij daar op dat moment ook van op de hoogte waren. [slachtoffer01] heeft op enig moment geroepen dat hij was gestoken, maar niet gebleken is of dat meteen na het steken was of pas op een later moment. [medeverdachte02] heeft verklaard dat hij is gestopt met het schoppen en slaan van [slachtoffer01] toen hij hoorde dat hij was gestoken, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank een indicatie is dat hij niet heeft gewild dat [slachtoffer01] werd gestoken. Dat [medeverdachte02] dit niet heeft gewild, wordt ondersteund door de berichtjes die [medeverdachte02] en verdachte over en weer naar elkaar gestuurd hebben over (onder meer) het steken met het mes, waaruit volgt dat verdachte niet wil opdraaien voor wat verdachte heeft gedaan.
Dit betekent dat het medeplegen tussen verdachte en de medeverdachten slechts bewezen kan worden voor zover het ziet op het slaan en schoppen van [slachtoffer01] .
(Voorwaardelijk) opzet op het toebrengen zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of verdachte en/of de mededaders door het slaan en schoppen van [slachtoffer01] (voorwaardelijk) opzet hadden op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte en/of de mededaders vol opzet hadden op het toebrengen van zwaar lichamelijk. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of wel sprake was van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat [slachtoffer01] is geschopt en geslagen door verdachte en de medeverdachten. Onbekend is echter gebleven waar hij precies is geraakt, met welke kracht er is geslagen en geschopt en welk letsel hij daardoor heeft opgelopen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, enkel door het meermalen schoppen en slaan van [slachtoffer01] .
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte door het steken van [slachtoffer01] in zijn bovenbeen voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Naar het oordeel van de rechtbank levert het op korte afstand en met kracht steken met een stanleymes in het bovenbeen de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. In het been bevinden zich immers zenuwen, spieren en (slag)aders die onherstelbaar beschadigd kunnen raken door steekletsel. Uit de letselbeschrijving van 16 december 2021 blijkt ook dat de schade ernstiger had kunnen uitpakken als onderliggende belangrijke bloedvaten geraakt zouden zijn geweest.
De rechtbank acht dus bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes te steken. De vraag is vervolgens of verdachte dit met voorbedachten rade heeft gedaan.
Voorbedachten rade
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat verdachte [slachtoffer01] uit paniek heeft gestoken tijdens de confrontatie met hem die verdachte zelf heeft opgezocht. Hoewel er aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor enig vooropgezet plan bij verdachte (en de medeverdachten) om ‘verhaal te halen’ bij [slachtoffer01] , acht de rechtbank niet wettig bewezen dat verdachte tevoren daadwerkelijk het plan had opgevat om [slachtoffer01] met een mes te steken en daardoor zwaar te mishandelen.
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet, is, of de verdachte voorafgaand aan het steken met het mes voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad. Uitgaande van de verklaring van verdachte dat hij uit paniek heeft gestoken, leidt de rechtbank af dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand zijn gekomen in een (zodanig) korte tijdspanne, terwijl het handelen van de verdachte bovendien door gevoelens van heftige emotie werd beheerst, dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank zal daarom de verdachte vrijspreken van dat onderdeel van de tenlastelegging.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes te steken.
Feit 2
In vereniging plegen van openlijk geweld
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. In dat geval is de dader ook strafrechtelijk aansprakelijk voor het niet door hemzelf gepleegde, in de tenlastelegging vermelde, geweld.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het groepsgeweld, omdat hij zich in de confrontatie met [slachtoffer01] heeft gemengd, hij hem achterna is gerend en vervolgens, tegelijk met de medeverdachten heeft geslagen. Verdachte heeft daarnaast met een mes gestoken. Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat de verdachte door zo te handelen, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Letsel als gevolg
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of het door verdachte zelf gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten diverse verwondingen aan het lichaam en/of een steekwond in het been, heeft veroorzaakt. Voor wat betreft de steekwond in het been is dat het geval, nu verdachte degene is geweest die [slachtoffer01] heeft gestoken. Ten aanzien van de mogelijke overige verwondingen is dat niet het geval. Hoewel het zeer waarschijnlijk is dat [slachtoffer01] door het schoppen en slaan enig letsel (in de vorm van bijvoorbeeld blauwe plekken) heeft opgelopen, is dit op basis van het dossier onvoldoende vast komen te staan, nu [slachtoffer01] hier zelf niet over heeft verklaard en uit de letselbeschrijving evenmin volgt dat [slachtoffer01] ander letsel dan de steekwond heeft opgelopen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte openlijk en in vereniging geweld tegen een persoon heeft gepleegd met enig lichamelijk letsel, te weten een steekwond in het been, als gevolg.
Samenloop
Hoewel de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten enige samenhang hebben, loopt de strekking van de strafbepalingen uiteen, nu het beschermd belang van de feiten anders is. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een zodanige samenhang dat kan worden gesproken van één verwijt (eendaadse samenloop). Er is dan ook sprake van meerdaadse samenloop als bedoeld in artikel 57 Sr van het Wetboek van Strafrecht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 16 december 2021 te Goes, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer01] achterna heeft gezeten en die [slachtoffer01] meermalen heeft geslagen en gestompt en geschopt en getrapt en met een mes in het been gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 16 december 2021 te Goes openlijk, te weten op of aan de Van de Spiegelstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer01] door die [slachtoffer01] te slaan en te stompen en te schoppen en te trappen en met een mes te steken, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een steekwond in het been, voor die [slachtoffer01] ten gevolge heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 176 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en jeugdreclasseringstoezicht, met daarbij de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich moet inspannen om een dagbesteding te hebben, dat hij meewerkt aan hulpverlening van [stichting01] en [jeugdzorg01] en dat hij zich houdt aanwijzingen van de jeugdreclassering. Daarnaast vordert te officier van justitie een werkstraf van 120 uur, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie als verdachte de werkstraf niet (goed) uitvoert. Bij zijn eis houdt de officier van justitie er rekening mee dat de feiten verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend en dat er sprake is van positieve ontwikkeling bij verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om rekening te houden met de omstandigheid dat uit paniek heeft gestoken, omdat hij bij de keel werd gepakt. Daarnaast dienen de feiten verminderd aan verdachte te worden toegerekend, gelet op het advies van de psycholoog, en heeft de ingezette hulpverlening een positief effect gehad voor verdachte. Tot slot moet er rekening mee worden gehouden dat het om oude(re) feiten gaat, verdachte lang in voorarrest heeft gezeten en zich lange tijd aan strenge schorsingsvoorwaarden heeft moeten houden, waardoor zijn vrijheid werd beperkt. De verdediging voert geen verweer tegen een voorwaardelijke jeugddetentie en is van mening dat de geadviseerde voorwaarden opgelegd kunnen worden. De proeftijd kan op een jaar worden bepaald. Verzocht wordt de duur van de voorwaardelijke jeugddetentie en de werkstraf te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en openlijk geweld, waarbij het slachtoffer is geschopt, geslagen en met een mes gestoken. Verdachte heeft het slachtoffer samen met de mededaders, met een overmacht van drie tegen één, aangevallen en is ook degene geweest die het slachtoffer, weliswaar in paniek maar toch zeker niet uit zelfverdediging, met het mes heeft gestoken. Het geweld heeft er uiteindelijk toe geleid dat het slachtoffer een steekwond in zijn bovenbeen heeft opgelopen, waarbij een spier en zenuwen zijn geraakt en waardoor hij nu – ruim anderhalf jaar later – nog steeds geen gevoel in zijn kuit heeft. Het betreft een ernstig feit, dat ook psychische gevolgen voor het slachtoffer heeft gehad. Gebleken is dat hij er nog steeds moeite mee heeft om het feit een plek te kunnen geven en tot op heden nog hinder ondervindt van wat hem is aangedaan. De rechtbank vindt het heel zorgelijk dat verdachte een mes bij zich droeg en er niet voor heeft teruggedeinsd om dit te gebruiken tegen het slachtoffer. Het op zak dragen van een mes is gevaarlijk, omdat het er bij escalaties toe kan leiden dat het daadwerkelijk wordt gebruikt. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij heeft gestoken tijdens een confrontatie die door verdachte en de mededaders zelf is opgezocht. Dat het letsel in dit geval relatief beperkt is gebleven, is niet aan verdachte te danken. Verder heeft verdachte met zijn gedragingen niet alleen het gevoel van veiligheid van het slachtoffer aangetast en hem angst bezorgd, maar ook voor onrust en onveiligheid bij omstanders en in de samenleving in het algemeen gezorgd.
Verdachte zou graag een gesprek met het slachtoffer willen en hoopt – evenals de rechtbank – dat hij daarvoor open staat.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met het gegeven dat sprake is van samenloop. Op grond van artikel 77a jo. 77gg lid 2 Sr geldt in plaats van artikel 57 Sr het uitgangspunt dat bij samenloop meer feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd, voor de toepassing van straffen en maatregelen als één feit worden aangemerkt
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en dat hij nog in een proeftijd liep voor een veroordeling voor openlijk geweld van 22 oktober 2021.
Bij verdachte is een persoonlijkheidsonderzoek verricht door de [psycholoog01] , waarvan op 11 april 2022 een rapport is opgemaakt. De psycholoog heeft daarna aanvullend onderzoek gedaan en op 14 november 2022 een aanvullend rapport opgemaakt. Hieruit volgt dat bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van informatieverwerkingsproblemen, ADHD en een oppositioneel-opstandige stoornis (bij verdachte wordt gezien dat hij minder goed kan omgaan met gezag en zich daartegen afzet) in combinatie met een problematisch verlopen identiteitsontwikkeling als gevolg van een onveilige hechting. Verdachte heeft als gevolg van deze onveilige hechting moeite om anderen toe te laten en kan zich ook niet goed verplaatsen in anderen. Hiermee samenhangend laat hij een onrijpe relationele-, emotionele- en gewetensontwikkeling zien. Ook is sprake van een sterk verstoorde ouder-kind relatie. Deze problematiek was ook aan de orde ten tijde van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt om het hem ten laste gelegde verminderd toe te rekenen. Deze problematiek is nog steeds aan de orde en maakt verdachte kwetsbaar zeker ook als het gaat om de kans dat hij nog eens in de fout gaat. Zonder de juiste behandeling zal verdachte nog meer gaan vermijden, terwijl zijn problematiek hem psychisch voortdurend belast en een gezonde persoonlijkheidsontwikkeling in de weg zit. Om recidive te voorkomen en de ontwikkeling van verdachte zo gunstig mogelijk te bevorderen is behandeling en begeleiding nodig. Daarnaast is het belangrijk dat er een steunende en structurerende omgeving wordt gecreëerd, met veel toezicht. Verdachte toont een sterke behoefte aan structuur, duidelijkheid en begrenzing. Naast een individuele psychotherapeutische aanpak dient in de behandeling ook aandacht te zijn voor de orthopedagogische aspecten. Geadviseerd wordt:
  • een individuele behandeling bestaande uit bijvoorbeeld een schemagerichte therapie in combinatie met een behandelvorm/activiteit waar hij meer voeling met zijn lichaam krijgt, zodat hij leert bij stresssituaties om te gaan met onlustgevoelens en negatieve affecten. Een organisatie zoals de forensische afdeling van [stichting01] en/of De [stichting02] kunnen deze vorm van behandeling bieden;
  • delictanalyse om te leren begrijpen welke gevolgen welk gedrag veroorzaakt;
  • ambulante begeleiding vanuit [jeugdzorg01] waar gewerkt wordt aan onderwijs en een dagbesteding;
  • systeemondersteuning vanuit de forensische afdeling van [stichting01] en/of De [stichting02] zoals op de eerdere behandeldoelen van MST-Juvent gericht op versterking van het gezag, structuur, begrenzing.
Om dit alles in goede banen te leiden, is vanuit strafrechtelijk kader toezicht van de jeugdreclassering nodig. Geadviseerd wordt om de hiervoor genoemde gedragsinterventies en behandelingen in het kader van een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen, omdat een stevig en duidelijk kader voor verdachte passend is. Zo kunnen meerdere aanpakken onder een juridische titel worden geïntegreerd tot een samenhangend programma dat is gericht op gedragsverandering en een (her)opvoedend karakter heeft. Behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie kan vanwege het relatief korte voorwaardelijke strafdeel vaak minder of niet effectief genoeg worden afgedwongen.
De rechtbank volgt het advies van de psycholoog in die zin dat zij de feiten verminderd aan verdachte zal toerekenen.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 20 juni 2023 en de toelichting daarop ter zitting volgt dat er in tegenstelling tot eerdere onderzoeken weinig zorgen naar voren komen over het functioneren van verdachte op de verschillende leefgebieden. Door de inzet van diverse trajecten (Harde Kern Aanpak, Elektronische Monitoring, Multi Systeem Therapie, [stichting01] en [jeugdzorg01] ) is het verdachte samen met zijn (stief)ouders gelukt zijn ontwikkeling ten positieve te keren. Verdachte heeft leren omgaan met hun gezag en heeft geleerd zich te laten sturen en begrenzen. Er is stabiliteit in het gezin. Verdachte heeft zijn mbo1-diploma gehaald, gaat een tussenjaar fulltime werken en heeft ideeën over zijn toekomst voor wat betreft werk. Hij heeft pro-sociale contacten en vult zijn vrije tijd positief in. Hij kan beter zijn eigen grens aan geven en heeft vaardigheden geleerd om op een goede manier om te gaan met negatieve emoties en lastige situaties. Hij heeft meer inzicht gekregen in oorzaak-gevolgrelaties. Met behulp van [stichting01] , [jeugdzorg01] , de jeugdreclassering en de (stief)ouders moet nog gewerkt worden aan het vergroten van de hiervoor genoemde vaardigheden, het behouden van een dagbesteding, toekomstperspectief, positieve vrijetijdsbesteding en het uitgroeien tot een zelfstandige volwassene. De Raad stelt zich achter de visie van de psycholoog dat individuele behandeling bij [stichting01] (waar de delictanalyse wordt meegenomen) en begeleiding vanuit [jeugdzorg01] noodzakelijk voor hem is. Systeemondersteuning heeft geen pedagogische meerwaarde meer, nu dat eerder positief is afgerond en de situatie in het gezin stabiel is. Een gedragsbeïnvloedende maatregel is een te zwaar middel, omdat verdachte de afgelopen maanden heeft laten zien mee te werken aan de noodzakelijk geachte hulpverlening en begeleiding en daarvan ook te kunnen profiteren binnen het kader van bijzondere voorwaarden. Hierdoor is nu sprake van een zeer laag totaal dynamisch risicoprofiel. Begeleiding door de jeugdreclassering met een voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur is daarom het meest passend. De Raad adviseert om aan verdachte een werkstraf op te leggen en een voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van een jaar en jeugdreclasseringstoezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, met daarbij de bijzondere voorwaarden dat verdachte mee moet werken aan hulpverlening van [stichting01] en begeleiding vanuit [jeugdzorg01] , zolang dat geïndiceerd is, dat verdachte dagbesteding behoudt en dat hij zich houdt aan een meldplicht bij de jeugdreclassering.
Ter zitting heeft de betrokken jeugdreclasseringswerker van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland (hierna: de jeugdreclassering) toegelicht dat verdachte in het begin niet goed begeleidbaar was, maar dat hij zich met de strakke kaders die zijn ingezet nu goed laat begeleiden. Hetgeen hij leert bij [stichting01] , wordt in de dagelijkse praktijk met Stichting [jeugdzorg01] opgepakt. Het recidiverisico is fluctuerend geweest, maar wordt op dit moment als laag ingeschat. De afgelopen maanden gaat het goed en is er minder bemoeienis vanuit de jeugdreclassering nodig. Er blijft wel een spannend randje aan verdachte zitten. De jeugdreclassering steunt het advies van de Raad.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld en is voor verdachte op 20 december 2021 aangevangen (in de zaak met parketnummer 02-340180-21).
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarvan is niet gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in beperkte mate, te weten met bijna drie maanden, is overschreden en dat vanwege deze geringe overschrijding kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.
Strafmaat
Bij het bepalen van de duur van de straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de feiten, de oriëntatiepunten van het LOVS voor dergelijke feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte die hiervoor zijn omschreven. In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte eerder een soortgelijk feit heeft gepleegd en daarvoor nog in een proeftijd liep én dat verdachte degene is geweest die met het mes heeft gestoken. In strafmatigende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte zich lange tijd aan strenge schorsingsvoorwaarden heeft moeten houden, waardoor zijn vrijheid werd beperkt.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 146 dagen, met aftrek van voorarrest en waarvan 60 dagen voorwaardelijk, passend en geboden is. De rechtbank legt geen langere onvoorwaardelijke jeugddetentie op dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, omdat verdachte een positieve ontwikkeling doormaakt en deze zou worden doorkruist als hij weer vast zou komen te zitten. De rechtbank zal ook een werkstraf van 80 uur opleggen, te vervangen door 40 dagen jeugddetentie als verdachte de werkstraf niet (goed) uitvoert.
De rechtbank acht het opleggen van de geadviseerde bijzondere voorwaarden en het voortzetten van het jeugdreclasseringstoezicht van groot belang om ervoor te zorgen dat het goed blijft gaan met verdachte en dat hij zich in blijft zetten om de goede keuzes te maken en het recidiverisico te beperken. De rechtbank is van oordeel dat een stevige stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke jeugddetentie van belang is om verdachte ervan te weerhouden nogmaals strafbare feiten te plegen en om hem ertoe te bewegen de bijzondere voorwaarden na te leven. De rechtbank zal de door de Raad geadviseerde voorwaarden daarom opleggen, te weten een inspanningsverplichting voor het hebben en houden van dagbesteding, de verplichting om mee te werken aan hulpverlening van [stichting01] en begeleiding vanuit [jeugdzorg01] zolang dat geïndiceerd is en een meldplicht bij de jeugdreclassering, met jeugdreclasseringstoezicht. De rechtbank zal de proeftijd op twee jaar bepalen, nu de schorsingsperiode turbulent is verlopen en de positieve ontwikkeling bij verdachte in dat opzicht nog relatief pril is. De rechtbank acht een langere periode van toezicht en begeleiding daarom van belang.

7.De benadeelde partij

[slachtoffer01]
De benadeelde partij [slachtoffer01] vordert een schadevergoeding van € 2.253,00 voor feit 1 en 2 (02-340180-21), bestaande uit € 535,00 aan materiële schade, € 1.250,00 aan immateriële schade en € 468,00 aan kosten voor rechtsbijstand. Verzocht wordt de vordering hoofdelijk toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering kan worden toegewezen. De verdediging voert geen verweer tegen de vordering.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte heeft gepoogd de benadeelde zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (feit 1) en jegens hem in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd met letsel tot gevolg (feit 2). Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.785,00, waarvan € 535,00 materiële schade en € 1.250,00 immateriële schade. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit, en is voldoende onderbouwd door middel van stukken.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank het gevorderde bedrag van € 1.250,00 billijk.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 december 2021 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en toepassing van het jeugdstrafrecht, zal de rechtbank de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast bepalen op nul dagen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank het hiervoor genoemde deel van de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
De kosten voor rechtsbijstand zal de rechtbank toewijzen tot een bedrag van € 156,00, omdat de kosten in de zaak van verdachte tot dat bedrag beperkt zijn gebleven en de overige kosten voor rechtsbijstand zien op de zaken van de medeverdachten.
De vordering zal voor het overige worden afgewezen.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke werkstraf van 25 uren die aan verdachte onder parketnummer 02-203167-21 is opgelegd bij vonnis van 22 oktober 2021 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Poging tot zware mishandeling;
feit 2:Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 146 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
* dat verdachte meewerkt aan de hulpverlening vanuit [stichting01] , zo lang deze is geïndiceerd, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering;
* dat verdachte meewerkt aan de begeleiding vanuit [jeugdzorg01] , zo lang deze is geïndiceerd, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering;
* dat verdachte zicht inspant voor het hebben en houden van dagbesteding in de vorm van school, stage en/of werk;
- voorwaarden daarbijzijn dat verdachte gedurende de proeftijd:
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden zo vaak en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- draagt deze gecertificeerde instelling op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
40 dagen;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf, die bij vonnis d.d. 22 oktober 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-203167-21,
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een
werkstraf van 25 urensubsidiair 12 dagen jeugddetentie;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] van € 1.785,00, waarvan € 535,00 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 156,00;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand voor het overige af;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] van € 1.785,00, waarvan € 535,00 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 december 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. de Jong, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, rechter, en mr. P.W.G. de Beer, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 juli 2023.
Mr. De Jong is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.