4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Vaststelling van de feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 16 december 2021 te Goes is er een incident geweest, waarbij aangever [slachtoffer02] is bedreigd en geslagen door een groepje jongens, waarbij verdachte en [medeverdachte02] aanwezig waren. [slachtoffer02] moest [slachtoffer01] bellen en zeggen dat hij naar [slachtoffer02] toe moest komen, omdat hij was geslagen en anders (nog een keer) in elkaar geslagen zou worden. Zij troffen elkaar bij de Action in Goes, waar [medeverdachte01] op verzoek van verdachte ook naar toe is gekomen. Verdachte en [medeverdachte02] kwamen daar ook naar toe. Daar is, terwijl andere jongeren toekeken, de confrontatie met [slachtoffer01] opgezocht, waarna hij is weggerend. Verdachte, [medeverdachte01] en [medeverdachte02] zijn achter hem aangerend. [medeverdachte01] heeft hem als eerste ingehaald en hem tegen een hek geduwd en geslagen. Verdachte kwam er vervolgens ook bij en heeft [slachtoffer01] ook geslagen. Tot slot kwam ook [medeverdachte02] , die [slachtoffer01] ook heeft geschopt en geslagen. Op enig moment tijdens het gevecht heeft verdachte [slachtoffer01] met een mes in de achterkant van zijn linker bovenbeen gestoken. Verdachte is toen weggerend. [slachtoffer01] is vervolgens op de grond gegooid en [medeverdachte02] en [medeverdachte01] hebben [slachtoffer01] daarna in ieder geval nog een aantal keer geslagen en geschopt voor zij ook weg zijn gegaan. [slachtoffer01] heeft een steekverwonding van drie centimeter breedte in een spier aan de achterzijde van zijn linker bovenbeen opgelopen.
Medeplegen
Aan verdachte is het medeplegen, al dan niet met voorbedachten rade, van een poging zware mishandeling van A.L. [slachtoffer01] ten laste gelegd. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of er tussen verdachte en de medeverdachten bij het schoppen en slaan en het steken van [slachtoffer01] sprake was van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten wel is vast komen te staan voor het slaan en schoppen van [slachtoffer01] , nu de mishandeling in zoverre in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Verdachte en de medeverdachten hebben immers tegelijk met een of beide andere verdachten [slachtoffer01] geschopt en/of geslagen.
Voor wat betreft het steken door verdachte van [slachtoffer01] is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Hoewel het dossier aanwijzingen bevat voor een plan van verdachte en de medeverdachten om in ieder geval (samen) ‘verhaal te halen’ bij [slachtoffer01] , blijkt uit het dossier niet dat van een vooropgezet plan om daarbij een mes te gebruiken. Verdachte heeft verklaard dat hij uit paniek heeft gestoken. Niet gebleken is dat [medeverdachte02] en [medeverdachte01] op voorhand wisten dat verdachte een mes bij zich had. Hoewel uit de bewijsmiddelen volgt dat zij [slachtoffer01] nog hebben geschopt en geslagen terwijl hij al was gestoken, blijkt niet dat zij daar op dat moment ook van op de hoogte waren. [slachtoffer01] heeft op enig moment geroepen dat hij was gestoken, maar niet gebleken is of dat meteen na het steken was of pas op een later moment. [medeverdachte02] heeft verklaard dat hij is gestopt met het schoppen en slaan van [slachtoffer01] toen hij hoorde dat hij was gestoken, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank een indicatie is dat hij niet heeft gewild dat [slachtoffer01] werd gestoken. Dat [medeverdachte02] dit niet heeft gewild, wordt ondersteund door de berichtjes die [medeverdachte02] en verdachte over en weer naar elkaar gestuurd hebben over (onder meer) het steken met het mes, waaruit volgt dat verdachte niet wil opdraaien voor wat verdachte heeft gedaan.
Dit betekent dat het medeplegen tussen verdachte en de medeverdachten slechts bewezen kan worden voor zover het ziet op het slaan en schoppen van [slachtoffer01] .
(Voorwaardelijk) opzet op het toebrengen zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of verdachte en/of de mededaders door het slaan en schoppen van [slachtoffer01] (voorwaardelijk) opzet hadden op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte en/of de mededaders vol opzet hadden op het toebrengen van zwaar lichamelijk. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of wel sprake was van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat [slachtoffer01] is geschopt en geslagen door verdachte en de medeverdachten. Onbekend is echter gebleven waar hij precies is geraakt, met welke kracht er is geslagen en geschopt en welk letsel hij daardoor heeft opgelopen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, enkel door het meermalen schoppen en slaan van [slachtoffer01] .
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte door het steken van [slachtoffer01] in zijn bovenbeen voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Naar het oordeel van de rechtbank levert het op korte afstand en met kracht steken met een stanleymes in het bovenbeen de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. In het been bevinden zich immers zenuwen, spieren en (slag)aders die onherstelbaar beschadigd kunnen raken door steekletsel. Uit de letselbeschrijving van 16 december 2021 blijkt ook dat de schade ernstiger had kunnen uitpakken als onderliggende belangrijke bloedvaten geraakt zouden zijn geweest.
De rechtbank acht dus bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes te steken. De vraag is vervolgens of verdachte dit met voorbedachten rade heeft gedaan.
Voorbedachten rade
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat verdachte [slachtoffer01] uit paniek heeft gestoken tijdens de confrontatie met hem die verdachte zelf heeft opgezocht. Hoewel er aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor enig vooropgezet plan bij verdachte (en de medeverdachten) om ‘verhaal te halen’ bij [slachtoffer01] , acht de rechtbank niet wettig bewezen dat verdachte tevoren daadwerkelijk het plan had opgevat om [slachtoffer01] met een mes te steken en daardoor zwaar te mishandelen.
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet, is, of de verdachte voorafgaand aan het steken met het mes voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad. Uitgaande van de verklaring van verdachte dat hij uit paniek heeft gestoken, leidt de rechtbank af dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand zijn gekomen in een (zodanig) korte tijdspanne, terwijl het handelen van de verdachte bovendien door gevoelens van heftige emotie werd beheerst, dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank zal daarom de verdachte vrijspreken van dat onderdeel van de tenlastelegging.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes te steken.
In vereniging plegen van openlijk geweld
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. In dat geval is de dader ook strafrechtelijk aansprakelijk voor het niet door hemzelf gepleegde, in de tenlastelegging vermelde, geweld.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het groepsgeweld, omdat hij zich in de confrontatie met [slachtoffer01] heeft gemengd, hij hem achterna is gerend en vervolgens, tegelijk met de medeverdachten heeft geslagen. Verdachte heeft daarnaast met een mes gestoken. Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat de verdachte door zo te handelen, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Letsel als gevolg
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of het door verdachte zelf gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten diverse verwondingen aan het lichaam en/of een steekwond in het been, heeft veroorzaakt. Voor wat betreft de steekwond in het been is dat het geval, nu verdachte degene is geweest die [slachtoffer01] heeft gestoken. Ten aanzien van de mogelijke overige verwondingen is dat niet het geval. Hoewel het zeer waarschijnlijk is dat [slachtoffer01] door het schoppen en slaan enig letsel (in de vorm van bijvoorbeeld blauwe plekken) heeft opgelopen, is dit op basis van het dossier onvoldoende vast komen te staan, nu [slachtoffer01] hier zelf niet over heeft verklaard en uit de letselbeschrijving evenmin volgt dat [slachtoffer01] ander letsel dan de steekwond heeft opgelopen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte openlijk en in vereniging geweld tegen een persoon heeft gepleegd met enig lichamelijk letsel, te weten een steekwond in het been, als gevolg.
Samenloop
Hoewel de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten enige samenhang hebben, loopt de strekking van de strafbepalingen uiteen, nu het beschermd belang van de feiten anders is. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een zodanige samenhang dat kan worden gesproken van één verwijt (eendaadse samenloop). Er is dan ook sprake van meerdaadse samenloop als bedoeld in artikel 57 Sr van het Wetboek van Strafrecht.