ECLI:NL:RBZWB:2023:4903

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_246
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende omgevingsvergunning voor de bouw van 27 woningen in Tilburg

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van 27 woningen aan de adressen [adres 1] 95 en 97, [adres 2] 80-01 tot en met 80-07, [adres 3] 13 t/m 25o en [adres 3] 28 t/m 48e te [plaatsnaam 2]. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg heeft op 28 april 2021 een omgevingsvergunning verleend, die later op 31 mei 2021 is herzien. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen beide besluiten, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 15 december 2022 is behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil zich beperkt tot de financiële voorschriften van de herziene omgevingsvergunning, met name de exploitatiebijdrage die eiseres moet betalen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat het college een onjuist rentepercentage heeft gehanteerd bij de berekening van de exploitatiebijdrage. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het college ook het betaalde griffierecht en de proceskosten aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/246 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam 1] , eiseres,

gemachtigde: mr. K.M. Peters,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Gemachtigde: mr. J.S. Procee
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij], te Rosmalen (derde-partij),
gemachtigde: mr. W.J. Bosma.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van 27 woningen aan de adressen [adres 1] 95 en 97, [adres 2] 80-01 tot en met 80-07, [adres 3] 13 t/m 25o en [adres 3] 28 t/m 48e te [plaatsnaam 2] .
In het besluit van 28 april 2021 (primair besluit 1) heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 27 woningen aan de adressen [adres 1] 95 en 97, [adres 2] 80-01 tot en met 80-07, [adres 3] 13 t/m 25o en [adres 3] 28 t/m 48e te [plaatsnaam 2] .
Bij besluit van 31 mei 2021 (primair besluit 2) heeft het college het primaire besluit 1 herzien en de exploitatiebijdrage gewijzigd.
Eiseres heeft tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt.
In het bestreden besluit van 3 december 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 15 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: P [naam vertegenwoordiger 1] namens eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van het college, mr. J.S. Procee, mr. L. van Leeuwen, [naam vertegenwoordiger 2] en
[naam vertegenwoordiger 3] , [naam vertegenwoordiger 4] namens de derde-partij en de gemachtigde van de derde-partij. Op 15 december 2022 heeft de rechtbank ook een beroep behandeld in de zaak BRE 22/668, waarin deels dezelfde beroepsgronden zijn aangevoerd. In die zaak is de behandeling op de zitting geschorst en hebben partijen nog diverse stukken gewisseld. Het onderzoek in de zaak BRE 22/669 is op 2 juni 2023 gesloten. Omdat ten dele in die zaak dezelfde beroepsgronden aan de orde zijn als in de onderhavige zaak, doet de rechtbank pas thans uitspraak.

Totstandkoming van het besluit

1. Op 28 december 2020 heeft eiseres een omgevingsvergunning aangevraagd voor de
bouw van 27 woningen aan de adressen [adres 1] 95 en 97, [adres 2] 80-01 tot en met 80-07, [adres 3] 13 tot en met 25o en [adres 3] 28 tot en met 48e te [plaatsnaam 2] (ook bekend als [naam plaats] , sectie A, nr. 5230 deelgebied 4).
1.1.
In het besluit van 28 april 2021 (primair besluit 1) heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van de 27 woningen. Bij besluit van 31 mei 2021 (primair besluit 2) heeft het college het primaire besluit 1 herzien en de exploitatiebijdrage gewijzigd. Eiseres heeft tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt.
1.2.
In het bestreden besluit van 3 december 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit 2 in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van 27 woningen onder meer aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Het geschil beperkt zich tot de financiële voorschrift van de herziene omgevingsvergunning over de door eiseres te betalen exploitatiebijdrage.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Het exploitatieplan en de exploitatiebijdrage
5.1
Op 11 september 2017 heeft de gemeenteraad het exploitatieplan vastgesteld. Op 5 december 2018 is het exploitatieplan door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onherroepelijk geworden. [1] De exploitatiebijdragen die aan de omgevingsvergunningen van eisers zijn verbonden, dienen gelet op de artikelen 6.17, 6.18 en 6.19 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gebaseerd te zijn op dit exploitatieplan. De wijze waarop de exploitatiebijdrage moet worden berekend en de vraag welke uitgiftecategorieën daarbij moeten worden gehanteerd, wordt derhalve bepaald door dit onherroepelijke exploitatieplan.
5.2
Eiseres heeft aangevoerd dat dit exploitatieplan in strijd met artikel 6.15 van de Wro niet ten minste een keer per jaar is herzien. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het bestreden besluit nog geen herzieningen van het exploitatieplan zijn vastgesteld, terwijl uit artikel 6.15 van de Wro voortvloeit dat het plan inmiddels al ten minste 3 keer had moeten worden herzien. Deze tekortkoming van de gemeenteraad heeft geen gevolgen voor de exploitatiebijdrage en ook niet voor de toetsingsgrondslag van die bijdrage; bij gebreke van een herziening, dient het college die bijdrage te baseren op het eerder genoemde exploitatieplan.
5.3
Dat betekent wel dat de exploitatiebijdrage moet worden gebaseerd op een verouderd plan, met in dit geval ook een niet-actueel stedenbouwkundig verkavelingsplan. De afwijkingen die hierdoor ontstaan, kunnen worden hersteld. Nadat het exploitatieplan geheel is uitgevoerd, dient verweerder immers een (eind-)afrekening van het exploitatieplan vast te stellen, waarbij de exploitatiebijdrage wordt herberekend. Eiseres heeft er echter op gewezen dat uit artikel 6.20, derde lid van de Wro voortvloeit dat als die herberekening leidt tot een lagere bijdrage slechts tot terugbetaling door de gemeente wordt overgegaan als het verschil meer dan 5% bedraagt en dat de terugbetaling dan ook slechts het gedeelte groter dan 5% betreft. Dat betekent dat eiseres door het niet tijdig herzien van het exploitatieplan kan worden benadeeld. De rechtbank is van oordeel dat dit van verweerder vergt dat hij de exploitatiebijdrage met grote zorgvuldigheid dient vast te stellen en dat hij bij twijfel in het voordeel van eiseres dient te beslissen.
6.
Het gebruikte rentepercentage in de berekening van de exploitatiebijdrage
6.1.
Het exploitatieplan bepaalt dat het rentepercentage bij de berekening van de exploitatiebijdrage is bepaald door de interne rekenrente die het grondbedrijf van de gemeente [plaatsnaam 1] hanteert. Eiseres heeft aangegeven dat de interne rekenrente volgens de jaarstukken van de gemeente in 2016 0,28% bedroeg en dat in de jaren daarna dat de interne rekenrente respectievelijk 0,32% (2017), 0,275% (2018), 0166% (2019) en 0,275% (2020) bedroeg. Bij de berekening van de exploitatiebijdrage is het college uitgegaan van 3,5%.
6.2
Het college heeft gesteld dat ten tijde van de vaststelling van het exploitatieplan intern weliswaar een rentepercentage van 0,161% werd gehanteerd, maar dat de interne rente 3,5% bedroeg. De rechtbank begrijpt het zo dat het percentage van 3,5% in de begroting van het exploitatieplan als rekenfactor is gebruikt en dat dit percentage een schatting is, die niet gelijk is aan de interne rekenrente die binnen het grondbedrijf van de gemeente wordt gebruikt. In de lopende herziening van het exploitatieplan wordt voor 2016 een rentepercentage van 0,5% gehanteerd en wordt een inschatting voor de resterende looptijd gemaakt, waarbij wordt uitgegaan van 2%.
6.3
De rechtbank leidt uit het exploitatieplan af dat daarin is bepaald dat de interne rekenrente moet worden gehanteerd bij de berekening van de exploitatiebijdrage. Gelet daarop moet ook het college daar van uit gaan en kan hij niet daarnaast nog een ander rentepercentage hanteren. De interne rekenrente zoals die gold ten tijde van de vaststelling van het exploitatieplan dient dan ook als uitgangspunt te worden genomen, zeker nu die in het voordeel van eiseres is. De rechtbank begrijpt dat de rekenrente na afloop van een boekjaar wordt vastgesteld en bij de goedkeuring van de jaarstukken door de gemeenteraad wordt bekrachtigd. Ten tijde van de vaststelling van het exploitatieplan, dus op 11 september 2017, gold derhalve de door het grondbedrijf gehanteerde rekenrente over 2016. De rechtbank heeft niet met zekerheid kunnen vaststellen wat die interne rekenrente over 2016 was: mogelijk 0,5%, maar waarschijnlijk 0,28% of zelfs (volgens de gemachtigde van verweerder) maar 0,161%. Duidelijk is echter wel dat het bij de berekeningen gehanteerde percentage van 3,5% onjuist is. Deze beroepsgrond slaagt dan ook.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit
Het college zal de exploitatiebijdrage van eiseres opnieuw moeten berekenen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank zal hiervoor een termijn bepalen. Een andere wijze van afdoening zou niet doelmatig en efficiënt zijn.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 365,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 11 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Wet ruimtelijke ordening:
Op grond van artikel 6.15, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), wordt een exploitatieplan na inwerkingtreding ten minste eenmaal per jaar herzien totdat de in dat exploitatieplan voorziene werken, werkzaamheden en bouwwerken zijn gerealiseerd. Indien tegen een exploitatieplan beroep is ingesteld, vangt de termijn aan op de dag nadat een beslissing omtrent het exploitatieplan onherroepelijk is geworden.
Op grond van artikel 6.20, eerste lid, van de Wro, stellen burgemeester en wethouders binnen drie maanden na uitvoering van de in een exploitatieplan voorziene werken, werkzaamheden en maatregelen een afrekening van dat exploitatieplan vast.
Op grond van het tweede lid worden bij de afrekening de betaalde exploitatiebijdragen, bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, herberekend op grond van de totale kosten en het totale aantal gewogen eenheden in het exploitatiegebied. De basiseenheden en gewichtsfactoren, bedoeld in artikel 6.18, tweede en derde lid, die zijn toegepast bij de berekening van een betaalde exploitatiebijdrage, worden ook toegepast bij de herberekening.
Op grond van het derde lid betaalt de gemeente, indien een herberekende exploitatiebijdrage meer dan vijf procent lager is dan een betaalde exploitatiebijdrage, binnen een maand na vaststelling van de afrekening het verschil, voor zover het groter is dan vijf procent, naar evenredigheid terug met rente aan degene die ten tijde van de betaling van de bijdrage, of een gedeelte daarvan, houder was van de desbetreffende omgevingsvergunning, of diens rechtsopvolger.
Exploitatieplan [naam plaats] [plaatsnaam 2] :
8.2
De reken technische uitgangspunten
In onderstaande tabel zijn de reken technische uitgangspunten opgenomen:
Rekentechnische uitgangspunten
Start plan
1 januari 2016
Prijspeildatum
1 januari 2016
Einddatum
31 december 2023
Looptijd in jaren
8
Rentevoet per jaar
3,5%
Kostenstijging per jaar
2,0%
Opbrengstenstijging 2016 t/m 2019
1,0%
Opbrengstenstijging vanaf 2020 t/m 2025
1,5%
Vanaf 2026
0,0%
Tabel 1 Rekentechnische uitgangspunten
In het exploitatieplan moeten de kosten en opbrengsten geraamd worden op een eenduidige peildatum. Vanaf deze peildatum tot aan de datum van de uitgaven (als het gaat om kosten) wordt rekening gehouden met een parameter voor kostenstijging. Hetzelfde geldt voor opbrengstenstijging.
De rentekosten van geïnvesteerde kapitalen en overige kosten worden meegenomen in de exploitatieopzet. De eventuele renteopbrengsten worden op deze kosten in mindering gebracht. De kosten worden over het algemeen eerder gemaakt dan het moment van de opbrengsten. Hiermee is in de exploitatieopzet rekening gehouden door alle kosten en opbrengsten ‘in de tijd uit te zetten’ en vervolgens alle kosten en opbrengsten contant te maken naar genoemde peildatum.
De start van de uitvoering van de werken en werkzaamheden is voorzien in 2016 en de huidige verwachting is dat de werkzaamheden eind 2023 worden afgerond.
Het rentepercentage is bepaald op basis van de interne rekenrente van de gemeente op grondbedrijf activiteiten. Voor de begroting 2016 wordt een percentage gehanteerd van 3,5%.
De jaarlijkse percentages voor kosten- en opbrengstenstijging zijn overgenomen uit het advies van Deloitte Real Estate over de te hanteren indexcijfers bij grondexploitaties van de gemeente [plaatsnaam 1] .
8.9.3
Koppeling kostenverhaal aan omgevingsvergunning
De te betalen exploitatiebijdrage is de netto contante waarde per 1 januari 2016 en geldt als de exploitatiebijdrage die verbonden is aan het financieel voorschrift, zoals dat onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit bedrag dient met op de datum van de verstrekking van de omgevingsvergunning verhoogd te worden met rente.
Er wordt geen financiële voorwaarde aan een omgevingsvergunning voor het bouwen verbonden voor de die gronden, waarvoor geldt dat het kostenverhaal ten tijde van de indiening van de omgevingsvergunning anderszins verzekerd is.

Voetnoten

1.Zie ABRvS 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3967.