ECLI:NL:RBZWB:2023:4902

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
02-340154-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adolescentenstrafrecht. Vrijspraak van medeplegen poging tot zware mishandeling, veroordeling voor openlijk geweld in vereniging tegen personen. Vordering benadeelde partij hoofdelijk toegewezen.

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juli 2023, stond de verdachte terecht voor de tenlastelegging van medeplegen van poging tot zware mishandeling en openlijk geweld in vereniging. De feiten vonden plaats op 16 december 2021 te Goes, waar de verdachte samen met medeverdachten een slachtoffer, [slachtoffer01], heeft aangevallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een gewelddadige confrontatie waarbij het slachtoffer is geslagen en geschopt, en dat een van de medeverdachten met een mes heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen van de poging tot zware mishandeling, omdat de verdachte niet op de hoogte was van het mes en niet de intentie had om zwaar letsel toe te brengen. De verdachte werd vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging, maar werd wel schuldig bevonden aan openlijk geweld in vereniging. De rechtbank legde een werkstraf op van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich moet houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer01], tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, maar hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-340154-21
vonnis van de meervoudige kamer van 12 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedag01] 2003 te [geboorteplaats01] ,
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
raadsvrouw mr. M.V. de Nooijer, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Namens de benadeelde partij, [slachtoffer01] , was – als waarneming voor mr. de Kerf –
tevens aanwezig mr. Blaak-Looij om een toelichting te geven op de vordering tot schadevergoeding.
Op verzoek van de rechtbank was tevens aanwezig [naam01] namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De rechtbank heeft kennisgenomen van wat door haar, in aanvulling op het reclasseringsrapport, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 16 december 2021 te Goes samen met anderen, al dan niet met voorbedachten rade, heeft geprobeerd [slachtoffer01] zwaar te mishandelen;
op 16 december 2021 te Goes samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer01] , met lichamelijk letsel als gevolg.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Bij feit 1 was er sprake van medeplegen, ook ten aanzien van het steken met het mes. Er was geen sprake van een vooropgezet plan bij verdachte om aangever [slachtoffer01] te mishandelen, waardoor geen sprake is van voorbedachten rade. Bij feit 2 kan het niet worden bewezen dat het door verdachte gebruikte geweld een steekwond in het been en diverse verwondingen aan het lichaam van [slachtoffer01] als gevolg heeft gehad, omdat verdachte niet degene is geweest die heeft gestoken en omdat ten aanzien van de overige verwondingen niet vast staat wie van de daders deze heeft veroorzaakt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, omdat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel een poging daartoe en er evenmin sprake was van voorbedachten rade. Medeverdachte heeft niet gestoken met een mes en wist niet dat de medeverdachte een mes bij zich had. De medeverdachte heeft uit paniek gehandeld en het steken met het mes moet als eenmansactie worden beschouwd, die niet aan verdachte kan worden toegerekend. Ten aanzien van het overige geweld geldt dat er geen sprake was van een vooropgezet plan en dat verdachte door het enkele slaan en schoppen geen voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehad. Feit 2 kan worden bewezen, met dien verstande dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onderdelen ‘met een mes steken’ en met als gevolg “een steekwond in het been.”
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Vaststelling van de feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 16 december 2021 is er te Goes een incident geweest, waarbij aangever [slachtoffer02] is bedreigd en geslagen door een groepje jongens, waarbij medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] aanwezig waren. [slachtoffer02] moest [slachtoffer01] bellen en zeggen dat hij naar [slachtoffer02] toe moest komen, omdat hij was geslagen en anders (nog een keer) in elkaar geslagen zou worden. Zij troffen elkaar bij de Action in Goes, waar verdachte op verzoek van [medeverdachte02] ook naar toe is gekomen. [medeverdachte01] en [medeverdachte02] kwamen daar ook naar toe. Daar is, terwijl andere jongeren toekeken, onder toeziend oog van omstanders de confrontatie met [slachtoffer01] opgezocht, waarna hij is weggerend. Verdachte, [medeverdachte02] en [medeverdachte01] zijn achter hem aangerend. Verdachte heeft hem als eerste ingehaald en hem tegen een hek geduwd en geslagen. [medeverdachte02] kwam er vervolgens ook bij en heeft [slachtoffer01] ook geslagen. Tot slot kwam ook [medeverdachte01] , die [slachtoffer01] ook heeft geschopt en geslagen. Op enig moment tijdens het gevecht heeft [medeverdachte02] [slachtoffer01] met een mes in de achterkant van zijn linker bovenbeen gestoken. [medeverdachte02] is toen weggerend. [slachtoffer01] is vervolgens op de grond gegooid en verdachte en [medeverdachte01] hebben [slachtoffer01] daarna in ieder geval nog een aantal keer geslagen en geschopt voor zij ook zijn weggerend. [slachtoffer01] heeft een steekverwonding van drie centimeter breedte in een spier aan de achterzijde van zijn linker bovenbeen opgelopen.
Medeplegen
Aan verdachte is het medeplegen, al dan niet met voorbedachten rade, van een poging zware mishandeling van [slachtoffer01] ten laste gelegd. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of er tussen verdachte en de medeverdachten bij het schoppen en slaan en het steken van [slachtoffer01] sprake was van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten wel is vast komen te staan voor het slaan en schoppen van [slachtoffer01] , nu de mishandeling in zoverre in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Verdachte en de medeverdachten hebben immers tegelijk met een of beide andere verdachten [slachtoffer01] geschopt en/of geslagen.
Voor wat betreft het steken door [medeverdachte02] van [slachtoffer01] is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en verdachte en [medeverdachte01] . Hoewel het dossier aanwijzingen bevat voor een plan van verdachte en de medeverdachten om in ieder geval (samen) ‘verhaal te halen’ bij [slachtoffer01] , blijkt uit het dossier niet dat van een vooropgezet plan om daarbij een mes te gebruiken. [medeverdachte02] heeft verklaard dat hij uit paniek heeft gestoken. Niet gebleken is dat verdachte en [medeverdachte01] op voorhand wisten dat [medeverdachte02] een mes bij zich had. Hoewel uit de bewijsmiddelen volgt dat zij [slachtoffer01] nog hebben geschopt en geslagen terwijl hij al was gestoken, blijkt niet dat zij daar op dat moment ook van op de hoogte waren. [slachtoffer01] heeft op enig moment geroepen dat hij was gestoken, maar niet gebleken is of dat meteen na het steken was of pas op een later moment. Verdachte heeft verklaard dat hij is gestopt met het schoppen en slaan van [slachtoffer01] toen hij hoorde dat hij was gestoken, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank een indicatie is dat hij niet heeft gewild dat [slachtoffer01] werd gestoken.
Dit betekent dat het medeplegen tussen verdachte en de medeverdachten slechts bewezen kan worden voor zover het ziet op het slaan en schoppen van [slachtoffer01] .
(Voorwaardelijk) opzet op het toebrengen zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of verdachte en/of de mededaders door het slaan en schoppen van [slachtoffer01] (voorwaardelijk) opzet hadden op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte en/of de mededaders vol opzet hadden op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of wel sprake was van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat [slachtoffer01] is geschopt en geslagen door verdachte en de medeverdachten. Onbekend is echter gebleven waar hij precies is geraakt, met welke kracht er is geslagen en geschopt en welk letsel hij daardoor heeft opgelopen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, enkel door het meermalen schoppen en slaan van [slachtoffer01] .
Conclusie
Nu geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel als gevolg van het schoppen en slaan van [slachtoffer01] en er geen sprake is van medeplegen door verdachte bij het steken van [slachtoffer01] , zal verdachte volledig worden vrijgesproken van feit 1.
Feit 2
In vereniging plegen van openlijk geweld
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. In dat geval is de dader ook strafrechtelijk aansprakelijk voor het niet door hemzelf gepleegde, in de tenlastelegging vermelde, geweld.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het groepsgeweld, omdat hij zich in de confrontatie met [slachtoffer01] heeft gemengd, hij hem achterna is gerend en vervolgens tegelijk met de medeverdachten, die zich bij hem hadden gevoegd, [slachtoffer01] heeft geschopt en geslagen. [slachtoffer01] is daarnaast, weliswaar niet door verdachte, gestoken in het bovenbeen. Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat de verdachte door zo te handelen, opzet heeft gehad op alle ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Letsel als gevolg
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of het door verdachte zelf gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten diverse verwondingen aan het lichaam en/of een steekwond in het been, heeft veroorzaakt. Voor wat betreft de steekwond in het been is dat niet het geval, nu verdachte niet degene is geweest die [slachtoffer01] heeft gestoken. Ten aanzien van de mogelijke overige verwondingen is dat evenmin het geval. Hoewel het zeer waarschijnlijk is dat aangever door het schoppen en slaan enig letsel (in de vorm van bijvoorbeeld blauwe plekken) heeft opgelopen, is dit op basis van het dossier onvoldoende vast komen te staan, nu [slachtoffer01] hier zelf niet over heeft verklaard en uit de letselbeschrijving evenmin volgt dat [slachtoffer01] ander letsel dan de steekwond heeft opgelopen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte openlijk en in vereniging geweld tegen een persoon heeft gepleegd. Verdachte wordt vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het letsel als gevolg van het geweld.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2
op 16 december 2021 te Goes openlijk, te weten op of aan de Van de Spiegelstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer01] door die [slachtoffer01] te slaan en te stompen en te schoppen en te trappen en met een mes te steken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte met toepassing van het volwassen strafrecht op te leggen een gevangenisstraf van 64 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en reclasseringstoezicht, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en de verplichting om zich te houden aan aanwijzingen van de volwassen reclassering, ook als dat inhoudt het volgen van de gedragsinterventie CoVa(-plus). Daarnaast vordert te officier van justitie een werkstraf van 120 uur, te vervangen door 60 dagen hechtenis als verdachte de werkstraf niet (goed) uitvoert. Bij zijn eis houdt de officier van justitie rekening met de ernst van de feiten en de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd en de omstandigheid dat verdachte een first offender is op het gebied van geweldsdelicten en pas net achttien jaar was ten tijde van de feiten. Ook houdt hij rekening met het advies van de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt het jeugdstrafrecht toe te passen, gelet op de persoonlijkheid van verdachte, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de nog bestaande mogelijkheden tot pedagogische beïnvloeding. Verzocht wordt een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen met jeugdreclasseringstoezicht en de gedragsinterventie CoVa(-plus) als bijzondere voorwaarde.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijk geweld, waarbij het slachtoffer is geschopt, geslagen en met een mes gestoken. Verdachte heeft het slachtoffer samen met de mededaders, met een overmacht van drie tegen één, aangevallen. Hoewel verdachte niet degene is geweest die met het mes heeft gestoken, heeft hij wel een wezenlijke bijdrage aan het openlijk geweld geleverd door het slachtoffer te schoppen en te slaan. Het geweld heeft er uiteindelijk toe geleid dat het slachtoffer een steekwond in zijn bovenbeen heeft opgelopen, waarbij een spier en zenuwen zijn geraakt en waardoor hij nu – ruim anderhalf jaar later – nog steeds geen gevoel in zijn kuit heeft. Het betreft een ernstig feit, dat ook psychische gevolgen voor het slachtoffer heeft gehad. Gebleken is dat hij er nog steeds moeite mee heeft om het feit een plek te kunnen geven en tot op heden nog hinder ondervindt van wat hem is aangedaan. Verdachte heeft met zijn gedragingen niet alleen het gevoel van veiligheid van de slachtoffers aangetast en hen angst bezorgd, maar ook voor onrust en onveiligheid bij omstanders en in de samenleving in het algemeen gezorgd.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit, maar niet eerder voor een geweldsdelict.
Uit het rapport van Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) van 9 juni 2023 volgt dat verdachte een onstabiele jeugd heeft gehad en dat er sinds zijn vijftiende jaar geen stabiliteit is met betrekking tot huisvesting. Volgens referenten is hij wegens het gebrek aan stabiliteit met verkeerde vrienden in aanraking gekomen en heeft hij zich laten meeslepen in het feit. De reclassering constateert problemen op de leefgebieden huisvesting, sociaal netwerk en psychosociaal functioneren (verstandelijke beperking). Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Er is sprake van een schorsingstoezicht dat wordt uitgevoerd door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. Nadat in oktober 2022 het toezicht eerst retour is gemeld en er schorsingsvoorwaarden zijn toegevoegd, gaat het verloop van het toezicht nu goed. Verdachte staat open voor hulp en maakt, samen met zijn familie (die een beschermende factor zijn), concrete vervolgplannen op het gebied van werk en scholing. Hij heeft zijn praktijkopleiding afgerond en probeert bewust keuzes te maken om risico's, zoals omgang met met verkeerde vrienden, in te perken door niet in een grote stad te willen wonen. Verwacht wordt dat als verdachte een stabiele woonplek heeft, dit zal bijdragen aan het verminderen van recidiverisico. De schorsingsvoorwaarden zijn inmiddels (grotendeels) niet meer van toepassing, omdat de meeste doelen zijn behaald en de omstandigheden zijn gewijzigd. De reclassering adviseert reclasseringstoezicht en een gedragsinterventie, om de oplossingsvaardigheden van verdachte te vergroten en om risicovolle (delict)situaties in de toekomst beter te leren (her)kennen. Het recidiverisico wordt als gemiddeld ingeschat. Verdachte heeft de praktijkschool afgerond en woont niet meer op de woongroep van [naam02] . De mogelijkheden tot plaatsing met een LVG3-indicatie zijn beperkt vanwege de ambivalentie van verdachte. Verdachte wordt verdacht van een straatroof. Een veroordeling zou recidive binnen zijn proeftijd betekenen. Deze omstandigheden maken dat toepassing van het volwassenstrafrecht wordt geadviseerd. Geadviseerd wordt om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden, met toezicht door de (volwassen) reclassering.
Ter zitting heeft [naam01] van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de jeugdreclassering) toegelicht dat de begeleiding door de huidige jeugdreclasseerder goed verloopt, maar dat er eerder een negatieve retourmelding is gedaan. Verdachte heeft op dit moment geen woning, maar zou in de binnenvaart willen gaan werken en naar school gaan op de momenten dat hij aan land is. Dat maakt het regelen van huisvesting lastig. De jeugdreclassering geeft geen advies over het al dan niet toepassen van het jeugdstrafrecht, maar adviseert wel begeleiding door de volwassen reclassering.
Toepassing artikel 77c Sr
De rechtbank ziet gelet op voornoemde omstandigheden aanleiding om verdachte op grond van artikel 77c Sr te veroordelen met toepassing van het jeugdstrafrecht. Concrete aanknopingspunten vindt zij daartoe in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, te weten de (licht) verstandelijke beperking bij verdachte, het gegeven dat hij daarmee op een lagere leeftijd functioneert dan zijn kalenderleeftijd, zijn kwetsbaarheid en specifieke begeleidingsbehoefte en de omstandigheid dat verdachte pas net achttien jaar was ten tijde van het feit. Daarnaast lijkt verdachte nog begeleidbaar en leerbaar. De rechtbank wijkt daarmee af van het advies van de reclassering. De doorslaggevende factoren bij het advies van de reclassering lijken voornamelijk te zijn gelegen in praktische overwegingen, terwijl de rechtbank de omstandigheden die zijn gelegen in de persoon van verdachte zwaarder laat meewegen.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld en is voor verdachte op 20 december 2021 aangevangen.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarvan is niet gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in beperkte mate, te weten met bijna drie maanden, is overschreden en dat vanwege deze geringe overschrijding kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.
Strafmaat
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van 80 uur, te vervangen door 40 dagen jeugddetentie als verdachte de werkstraf niet (goed) uitvoert, passend en geboden is. Bij het bepalen van de aard en duur van deze straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit en de oriëntatiepunten van het LOVS voor dergelijke feiten. Omdat verdachte niet eerder een soortgelijk feit heeft gepleegd, acht de rechtbank een jeugddetentie niet passend en geboden. In strafmatigende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte zich lange tijd aan strenge schorsingsvoorwaarden heeft moeten houden, waardoor zijn vrijheid werd beperkt. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte wordt vrijgesproken van feit 1 (02-340180-21) en zij dus tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie.
De rechtbank acht het opleggen van de geadviseerde bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht van groot belang om verdachte verder te begeleiden bij de stappen die hij de komende tijd zal moeten zetten en zo het recidiverisico te beperken. De rechtbank is van oordeel dat een stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke werkstraf van belang is om verdachte ervan te weerhouden nogmaals in de fout te gaan en hem ertoe te bewegen de bijzondere voorwaarden na te leven. De rechtbank zal de door de reclassering geadviseerde voorwaarden daarom opleggen, te weten een meldplicht bij de reclassering en de verplichting zich te houden aan aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt een gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden, met toezicht van de volwassen reclassering. De rechtbank zal de proeftijd op twee jaar bepalen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer01] vordert een schadevergoeding van € 2.253,00 voor feit 1 en 2 (02-340180-21), bestaande uit € 535,00 aan materiële schade, € 1.250,00 aan immateriële schade en € 468,00 aan kosten voor rechtsbijstand. Verzocht wordt de vordering hoofdelijk toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering kan worden toegewezen. De verdediging voert geen verweer tegen de vordering.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 2 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.785,00, waarvan € 535,00 materiële schade en € 1.250,00 immateriële schade. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit, en is voldoende onderbouwd door middel van stukken.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank het gevorderde bedrag van € 1.250,00 billijk.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 december 2021 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en toepassing van het jeugdstrafrecht, zal de rechtbank de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast bepalen op nul dagen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank het hiervoor genoemde deel van de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
De kosten voor rechtsbijstand zal de rechtbank toewijzen tot een bedrag van € 156,00, omdat de kosten in de zaak van verdachte tot dat bedrag beperkt zijn gebleven en de overige kosten voor rechtsbijstand zien op de zaken van de medeverdachten.
De vordering zal voor het overige worden afgewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2:Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 80 uren,subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie
, waarvan 40 uren,subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie,
voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de (volwassen) reclassering dat nodig vindt, waarbij de reclassering contact met verdachte zal opnemen voor de eerste afspraak;
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering, ook als dat inhoudt het volgen van de gedragsinterventie CoVa(-plus) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, en zich houdt aan de afspraken en de aanwijzingen van de trainer/begeleider, waarbij de reclassering bepaalt welke training het precies wordt;
- voorwaarden daarbijzijn dat verdachte gedurende de proeftijd:
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa juncto 14c, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden zo vaak en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- draagt de (volwassen) reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] van € 1.785,00, waarvan € 535,00 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 december 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 156,00;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand voor het overige af;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] van € 1.785,00, waarvan € 535,00 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 december 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. P.W.G. de Beer en mr. R. de Jong, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 juli 2023.
Mr. De Jong is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.