ECLI:NL:RBZWB:2023:4900

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5713
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek met betrekking tot overlast door een voetbalvereniging

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek beoordeeld. Eiser, woonachtig nabij een voetbalvereniging, had het college van burgemeester en wethouders van Breda verzocht om handhavend op te treden tegen overlast die hij ondervond van de vereniging. Het college had dit verzoek op 21 juli 2021 afgewezen, en na bezwaar had het college op 27 oktober 2022 de afwijzing in stand gehouden. De rechtbank heeft op 29 juni 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het college.

De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft afgewezen dat er sprake is van overtredingen die handhaving rechtvaardigen. Eiser had in zijn verzoek verwezen naar verschillende artikelen van de Algemene plaatselijke verordening Breda 2018, maar de rechtbank oordeelt dat deze artikelen niet zijn overtreden. De rechtbank wijst erop dat er geen bestuursrechtelijke regels zijn overtreden die het college de bevoegdheid geven om handhavend op te treden. De rechtbank benadrukt dat, hoewel er momenteel geen wettelijke grondslag voor handhaving bestaat, het college een actievere houding zou moeten aannemen in de gesprekken met eiser over de overlast.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van het handhavingsverzoek door het college in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of griffierechtvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5713 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. F. Bajrami),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, het college

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam derde-partij] uit [plaatsnaam] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhavend op te treden bij derde-partij.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 21 juli 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 oktober 2022 heeft het college de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand gelaten.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser met zijn gemachtigde en zijn partner [naam partner] . Namens het college hebben deelgenomen [naam vertegenwoordiger] en de gemachtigde van het college.
Wat zijn de feiten?
2. Derde partij is een voetbalvereniging in [plaatsnaam] . Eiser is woonachtig in de directe omgeving van de accommodatie van deze vereniging. De hoofdtoegangspoort van de accommodatie ligt – gescheiden door een openbare weg – op ongeveer 7 meter van zijn woning.
2.1
Op 24 november 2020 heeft eiser het college schriftelijk verzocht op te treden tegen de overlast die hij van (het gebruik van) de sportaccommodatie ondervindt. Concreet heeft eiser in zijn verzoek verkeers- en parkeeroverlast, overlast van (rokende en Corona-regels overtredende) gebruikers van de sportvelden en overlast van reclame-uitingen benoemd.
2.2
Bij besluit van 21 juli 2021 (primair besluit) heeft het college eiser zijn verzoek om handhaving afgewezen. Het college heeft daarbij aangegeven dat het zich niet bevoegd acht om handhavend op te treden omdat er geen bestuursrechtelijk voorschrift wordt overtreden. [1]
2.3
Eiser heeft bezwaar gemaakt.
2.4
Met het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en het besluit tot afwijzen van het handhavingsverzoek onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
2.5
Partijen zijn al langere tijd met elkaar in gesprek over de door eiser ondervonden overlast. Een eventuele verplaatsing van de hoofdtoegangspoort is onderdeel van deze gesprekken. Partijen zijn het er over eens dat de huidige locatie van de hoofdtoegangspoort – vanuit verkeersoogpunt – niet optimaal is.
Het college heeft aangegeven eerst te willen afwachten of de getroffen lichtere maatregelen [2] de overlast tot een aanvaardbaar niveau kunnen terugbrengen. Als dat niet het geval is, kan verder worden gesproken over een verplaatsing van de hoofdtoegangspoort.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het handhavingsverzoek. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1
Eiser heeft in beroep – samengevat – aangevoerd dat het college ten onrechte zijn verzoek heeft afgewezen omdat er geen bestuursrechtelijke regels zouden zijn overtreden. Eiser verwijst in dit verband naar artikel 2:49, artikel 2:56 en artikel 5:9 van de Algemene plaatselijke verordening Breda 2018.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is er sprake van een overtreding waartegen het college handhavend kan optreden?
5. De rechtbank overweegt dat uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat wil een bestuursorgaan handhavend kunnen optreden, er sprake dient te zijn van een overtreding. [3] Er moet een gedraging in strijd met een wettelijk voorschrift zijn. Daarnaast moet ook uit een wettelijk voorschrift blijken dat het bestuursorgaan vervolgens bevoegd is om tegen die overtreding op te treden. [4]
Tussen partijen is niet in geschil dat het parkeren buiten de vakken en het negeren van het stopverbod in de straten rondom de woning van eiser overtredingen van een wettelijk voorschrift zijn maar dat het college niet bevoegd is om tegen deze overtredingen op te treden. Hiervoor kan namelijk door een daartoe aangewezen ambtenaar een administratieve sanctie op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) worden opgelegd.
5.1
Eiser heeft aangevoerd dat het college ten onrechte zijn handhavingsverzoek heeft afgewezen omdat er geen bestuursrechtelijke regels zouden zijn overtreden. Eiser verwijst in dit verband naar artikel 2:49, artikel 2:56 en artikel 5:9 van de Algemene plaatselijke verordening [plaatsnaam] 2018 (hierna: APV).
5.2
De rechtbank is van oordeel dat het college zich - om de redenen hieronder - terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze artikelen uit de APV niet worden overtreden.
Artikel 2:49 van de APV ziet onder meer op woningen en daarbij behorende erven die op grond van artikel 174a van de Gemeentewet gesloten zijn. Dit is niet het geval bij de woning van eiser, wat maakt dat artikel 2:49 van de APV niet is overtreden.
Artikel 2:56 van de APV ziet op hinderlijk drankgebruik op een openbare plaats of in een door het college aangewezen gebied. In het handhavingsverzoek van 24 november 2020 heeft eiser het over overlast van rokende bezoekers van het sportcomplex en bezoekers die zich niet aan de coronamaatregelen houden. De inhoud van dit verzoek is bepalend voor de omvang van het geschil dat aan de bestuursrechter kan worden voorgelegd. Een handhavingsverzoek mag na het nemen van het primaire besluit niet meer worden uitgebreid. [5] Eiser zal – als hij wil dat het college onderzoekt of hiertegen kan worden opgetreden – een nieuw handhavingsverzoek moeten indienen.
Artikel 5:9 van de APV ziet op het parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen. Het college heeft ter zitting aangegeven dat zij geen overtreding van dit artikel hebben kunnen constateren en dat dit artikel bedoeld is om op te treden tegen het gedurende langere tijd parkeren van grote voertuigen. In het voorliggende geval lijkt het eerder te gaan om bussen die – kortere tijd – geparkeerd staan om spelers in of uit de bus te laten. Als een dergelijke overtreding wordt geconstateerd, ligt het meer voor de hand dat de Boa, zoals bedoeld onder 5., een bekeuring uitschrijft vanwege het parkeren buiten de vakken of het negeren van het stopverbod. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier anders over te denken.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen overtredingen zijn geconstateerd waartegen het college bevoegd kan optreden. Het college heeft het handhavingsverzoek kunnen afwijzen.
6. Hoewel er op dit moment geen wettelijke grondslag voor handhavend optreden bestaat, wil de rechtbank het college nog wel het volgende meegeven. Eiser heeft ter zitting nogmaals aandacht gevraagd voor het feit dat de getroffen, lichtere maatregelen niet zorgen voor een afname van de overlast. Gelet op het overleg dat tussen partijen in het verleden heeft plaatsgevonden, de afspraken die daarbij gemaakt zijn en de vanuit verkeersoogpunt ongewenste situatie ter plaatse van de huidige hoofdtoegangspoort, mag van het college een meer actieve houding worden verwacht. De huidige reactieve houding en het door college gehanteerde ‘piepsysteem’ - Boa’s (pas) langs sturen op het moment dat eiser belt omdat hij overlast ondervindt - doet geen recht aan wat partijen met elkaar hebben afgesproken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het college terecht het handhavingsverzoek heeft afgewezen en het bestreden besluit in stand kan blijven. Voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 11 juli 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:1, eerste lid bepaalt dat in deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Artikel 5:2, tweede lid bepaalt dat onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Artikel 5:2, eerste lid, bepaalt dat in deze wet wordt verstaan onder:
bestuurlijke sanctie: een door een bestuursorgaan wegens een overtreding opgelegde verplichting of onthouden aanspraak;
herstelsanctie: een bestuurlijke sanctie die trekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding.
[..]
Artikel 5:4, eerste lid, bepaalt dat de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie slechts bestaat voor zover zij bij of krachtens de wet is verleend.
Artikel 5:4, tweede lid, bepaalt dat een bestuurlijke sanctie slechts wordt opgelegd indien de overtreding en de sanctie bij of krachtens een aan de gedraging voorafgaand wettelijk voorschrift zijn omschreven.
Algemene plaatselijke Verordening Breda 2018
Artikel 2:49, eerste lid, bepaalt dat het verboden is een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
Artikel 2:56, eerste lid bepaalt dat het is verboden op een openbare plaats alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins overlast dan wel hinder veroorzaken aan weggebruikers of bewoners van nabij gelegen woningen of een gerechtvaardigde vrees daarvoor is.
Artikel 5:9, eerste lid van de APV bepaalt dat het verboden is een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

Voetnoten

1.Het college heeft het handhavingsverzoek – voor zover dat ziet op het parkeren buiten parkeervakken en het negeren van het stopverbod – doorgezonden naar de Officier van Justitie met het verzoek om hiertegen op te treden.
2.Deze lichtere maatregelen houden onder andere in: een verkeersbesluit met bebording, paaltjes op het trottoir, het verzamelen van de jeugdteams op een plek elders in de omgeving en het promoten van fietsgebruik door derde partij.
3.Dit volgt uit artikel 5:2, eerste lid, van de Awb. Artikel 5:1, eerste lid, van de Awb bepaalt wat onder een overtreding moet worden verstaan.
4.Dit volgt uit artikel 5:4, eerste lid, van de Awb.
5.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2023:1530