ECLI:NL:RBZWB:2023:4881

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 21_4662
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet en toepassing van de kostendelersnorm

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser in het kader van de herziening van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen. Het college had op 22 oktober 2019 besloten om het recht op bijstandsuitkering van eiser in te trekken met terugwerkende kracht en had daarnaast te veel betaalde bijstand teruggevorderd. Na een hoorzitting en advies van de adviescommissie, heeft het college op 22 december 2020 de bezwaren van eiser gegrond verklaard, maar eiser heeft hierop opnieuw bezwaar gemaakt, wat door het college als beroepschrift is aangemerkt en naar de rechtbank is gestuurd.

De rechtbank heeft de zaak op 12 mei 2023 behandeld, waarbij alleen de gemachtigde van eiser aanwezig was. De rechtbank overweegt dat het college ten onrechte de kostendelersnorm heeft toegepast, omdat niet is aangetoond dat eiser geen zelfstandige woning heeft. De rechtbank concludeert dat het college onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht en dat de besluitvorming niet voldoet aan de eisen van de wet. De rechtbank geeft het college de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen zes weken. Eiser heeft recht op een bijstandsuitkering naar de kostendelersnorm, maar het college moet opnieuw beslissen op bezwaar en de situatie van eiser opnieuw beoordelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4662 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen(college), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser in het kader van de herziening van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.
Met een besluit van 22 oktober 2019 (primair besluit 1) heeft het college eisers recht op een bijstandsuitkering ingetrokken met ingang van 2 september 2019 en beëindigd per
22 oktober 2019. Vervolgens heeft het college met een besluit van 10 december 2019 (primair besluit 2) de te veel betaalde bijstand over de periode van 2 september 2019 tot en met 30 september 2019 teruggevorderd tot een bedrag van € 946,27. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten.
Op 27 februari 2020 is eiser over zijn bezwaren gehoord door de adviescommissie voor de bezwaarschriften (commissie) en op 4 maart 2020 heeft de commissie een advies uitgebracht aan het college. Hierop heeft het college eiser laten weten dat het voornemens is om conform het advies de bezwaren gegrond te verklaren en is eiser verzocht om aanvullende gegevens te overleggen om de bijstandsnorm te bepalen. Eiser heeft aan dit verzoek voldaan. Vervolgens heeft het college met een besluit van 22 december 2020 (bestreden besluit) de bezwaren van eiser gegrond verklaard, in die zin dat eiser recht heeft op een bijstandsuitkering naar de kostendelersnorm (alleenstaande met 2 kostendelende medebewoners) per 2 september 2019. Eiser heeft op 1 februari 2021 bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit bij het college, wat door het college is aangemerkt als beroepschrift en is doorgezonden naar deze rechtbank. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 12 mei 2023. Hierbij was aanwezig: eisers gemachtigde. Eiser en het college zijn niet verschenen.

Overwegingen van de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat eiser recht heeft op een bijstandsuitkering naar de kostendelersnorm met 2 kostendelende medebewoners vanaf 2 september 2019. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.
Beroepsgronden
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hem ten onrechte een instantie is ontnomen door het bezwaarschrift als beroepschrift aan te merken. Verder stelt eiser dat ten onrechte de kostendelersnorm is toegepast, nu de woonsituatie op zijn adres zodanig is dat geen sprake kan zijn van die norm. Het college heeft onvoldoende zorgvuldigheid betracht door zich niet gedegen te vergewissen van alle specifieke feiten en omstandigheden. Eiser bewoont een aparte wooneenheid. Dat hij geen huur betaalde, kwam doordat hem een bestaansminimum werd onthouden. Ook beschikte het college destijds al over de huurovereenkomst. Eiser vraagt een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, nu de besluiten van 2019 en 2020 zijn.
4.
Beoordeling door de rechtbank
Doorzending naar de rechtbank
4.1.
De rechtbank overweegt in dit kader dat het bestreden besluit duidelijk een beslissing op bezwaar betreft. Dit is te zien aan de onderwerpregel van het besluit: ‘‘Herziening besluiten na bezwaar’’. Het college heeft eisers bezwaarschrift tegen dit besluit dan ook mogen aanmerken als een beroepschrift en dit stuk als zodanig mogen doorsturen naar deze rechtbank op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat er een bezwaarclausule onder het besluit staat, leidt niet tot een ander oordeel. De grond van eiser slaagt dus niet.
Zorgvuldigheid en kostendelersnorm
4.2.
De te beoordelen periode omtrent de toepassing van de kostendelersnorm is de periode vanaf 2 september 2020.
4.3.
Het besluit tot toepassing van de kostendelersnorm is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het bijstandverlenend orgaan de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. Op het bijstandverlenend orgaan rust in beginsel de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor toepassing van de kostendelersnorm is voldaan. [1]
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser per 2 september 2002 is verhuisd van het adres [adres 1] 6 te [plaatsnaam] naar [adres 2] 19 te [plaatsnaam] , het adres van zijn ouders, en dat hij hiermee niet de inlichtingenplicht heeft geschonden. Partijen zijn echter wel verdeeld over de vraag of het college terecht de kostendelersnorm voor een alleenstaande met twee kostendelende medebewoners heeft toegepast, of het college op goede gronden heeft besloten de bijstandsnorm van eiser niet af te stemmen en of het college voldoende zorgvuldig is geweest bij de bestreden besluitvorming.
4.5.
De rechtbank stelt vast dat het gaat om de uitleg van artikel 19a van de Participatiewet. De tekst daarvan is als bijlage bij deze uitspraak gevoegd. In het eerste lid is bepaald dat het moet gaan om een kostendelende medebewoner die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft. De vraag die daarom allereerst beantwoord moet worden is of er sprake is van hoofdverblijf in dezelfde woning. Hieronder moet worden verstaan een zelfstandige woning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat eiser geen zelfstandige woning heeft en dat hij hoofdverblijf heeft in dezelfde woning als zijn ouders. De besluitvorming is onvoldoende zorgvuldig, gelet op de vraagstelling van het college en de reactie van eiser waar het college niks mee heeft gedaan. Nu het college ook niet is verschenen op zitting, heeft de rechtbank geen antwoorden kunnen krijgen op bestaande vragen. Het college heeft niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Zo heeft het college niet de feitelijke woonsituatie bekeken bij een huisbezoek en heeft het college niet geacteerd op het bewijsaanbod dat eiser heeft gedaan. Dit brengt met zich mee dat niet toegekomen wordt aan de vraag of de kostendelersnorm moet worden toegepast en of sprake is van bloed- of aanverwantschap in de eerste of tweede graad, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid onder b, van de Participatiewet. Het college is ten onrechte uitgegaan van de kostendelersnorm voor een alleenstaande met twee kostendelende medebewoners. Het college zal opnieuw op bezwaar dienen te beslissen. Eisers grond slaagt.
4.6.
De rechtbank merkt in dit kader nog op dat (namens) eiser – ook ter zitting – heeft aangegeven dat hij openstaat voor een huisbezoek, het toezenden van foto’s of filmpjes van de feitelijke woonsituatie of schriftelijke stukken van bijvoorbeeld de Belastingdienst of het Kadaster.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de bestuursrechter het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het college in de gelegenheid stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe dient het college alsnog nader te motiveren waarom wel of niet de kostendelersnorm van toepassing is op de feitelijke woonsituatie van eiser, al dan niet met behulp van nader onderzoek. Het college dient te bezien wat voor gevolgen het voorgaande heeft voor het bestreden besluit.
5.2.
De rechtbank zal de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen bepalen op zes weken. Als het college hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het college wél gebruikmaakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
5.3.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de afstemming, vergoeding van het griffierecht, schade en proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt het college in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van wat in deze tussenuitspraak is overwogen;
  • draagt het college op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 4 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 6:15 bepaalt dat:
1. Indien het bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde bestuursrechter, wordt het, onder vermelding van de datum van ontvangst, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien in plaats van een bezwaarschrift een beroepschrift is ingediend of omgekeerd.
3. Het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan is bepalend voor de vraag of het bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend, behoudens in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
Artikel 6, eerste lid, bepaalt dat bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging een ieder recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.
Participatiewet
Artikel 19a, eerste lid, onder d, bepaalt dat in deze paragraaf onder kostendelende medebewoner wordt verstaan de persoon van 21 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft en niet een persoon is die:
1°. onderwijs volgt waarvoor aanspraak op studiefinanciering als bedoeld in artikel 3.1, eerste of tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 kan bestaan en op enig moment tijdens dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die studiefinanciering;
2°. onderwijs volgt waarvoor aanspraak kan bestaan op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en op enig moment tijdens dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die tegemoetkoming;
3°. een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg volgt;
4°. een vergelijkbaar soort onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld onder 1° tot en met 3° volgt buiten Nederland, waarbij voor onder 1° en 2° geldt dat hij op enig moment tijdens dat onderwijs jonger dan 30 jaar is of in de maand van aanvang de leeftijd van 30 jaren heeft bereikt.
Artikel 22a, eerste lid, bepaalt dat, indien de belanghebbende van 21 jaar of ouder een of meer kostendelende medebewoners heeft, de norm per kalendermaand voor de belanghebbende is:
Hierbij staat:
•A voor het aantal kostendelende medebewoners plus de belanghebbende en zijn echtgenoot van 21 jaar of ouder indien hij gehuwd is; en
•B voor de norm, bedoeld in artikel:
a. 21, onderdeel b, indien de belanghebbende jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is;
b. 22, onderdeel c, indien de belanghebbende jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is en zijn echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;
c. 22, onderdeel b, indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:495.