ECLI:NL:RBZWB:2023:4873

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
02/159942-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor moord, veroordeling voor doodslag en hulpeloze toestand van 11-jarige zoon door toediening van medicijnen

In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord op haar 11-jarige zoon, heeft de rechtbank op 13 juli 2023 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor moord, omdat niet kon worden aangetoond dat de verdachte met voorbedachten rade handelde. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan doodslag en het in hulpeloze toestand brengen van haar zoon. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 12 februari 2020 heeft de verdachte haar zoon verschillende medicijnen toegediend, waaronder morfine, oxycodon, zopiclon en fluvoxamine, die niet aan hem waren voorgeschreven. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich bewust was van de risico's van deze medicatie, vooral gezien de kwetsbaarheid van haar zoon, die een ontwikkelingsachterstand had en licht van gewicht was. Ondanks dat haar zoon tekenen van ernstige nood vertoonde, bleef de verdachte doorgaan met het toedienen van de medicijnen zonder tijdig medische hulp in te schakelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan doodslag, omdat zij de aanmerkelijke kans op de dood van haar zoon had aanvaard. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, met aftrek van voorarrest, en er werd een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. De rechtbank hield rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een nagebootste stoornis (Munchhausen by proxy).

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/159942-21
vonnis van de meervoudige kamer van 13 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1987 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadslieden mr. J.C. Sneep en mr. S. de Goede, advocaten te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 2, 19 en 21 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek is gesloten op 13 juli 2023.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting van 11 maart 2022 gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1:op of omstreeks 12 februari 2020, al dan niet met voorbedachten rade haar zoon [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door hem morfine, oxycodon, zopiclon en fluvoxamine toe te dienen, wat in verschillende juridische varianten ten laste is gelegd;
Feit 2:op 12 februari 2020 en/of 13 februari 2020 haar zoon [slachtoffer] in hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten door aan [slachtoffer] morfine, oxycodon, zopiclon en fluvoxamine toe te dienen en te zien en/of te horen dat [slachtoffer] zich niet lekker voelde en meerdere lage saturatiemetingen af te nemen en na te laten tijdig medische hulp in te schakelen, waardoor [slachtoffer] is overleden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de moord op haar zoon [slachtoffer] (feit 1 primair) en hem opzettelijk in hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten, waardoor [slachtoffer] is overleden (feit 2). Verdachte heeft haar zoon op verschillende momenten haar eigen medicatie toegediend. De dood van [slachtoffer] kan worden verklaard door de toediening van zopiclon, morfine, oxycodon en fluvoxamine. Door toediening van deze (combinatie van) niet voorgeschreven medicijnen aan een 11-jarig jongetje met een licht gewicht, bestaat er een aanmerkelijke kans op zijn overlijden. Zelfs wanneer [slachtoffer] “knock” is, angstig en paniekerig is, gilt, aanvallen heeft en slap wordt, gaat verdachte door met het toedienen van haar medicatie. Hiermee heeft verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] als gevolg van haar handelen zou overlijden ook willens en wetens aanvaard, waardoor sprake is van voorwaardelijk opzet op zijn dood. Nu verdachte duidelijk niet heeft gehandeld in een opwelling, maar vanaf 14.13 uur heel kalm en rustig op verschillende momenten bezig is geweest met de vergiftiging en overdosering van [slachtoffer] is sprake van voorbedachten rade.
Met betrekking tot feit 2 baseert de officier van justitie zich op de omstandigheden dat verdachte heeft gezien en gehoord dat [slachtoffer] zich duizelig en niet lekker voelde. Ook heeft verdachte gezien en gehoord dat [slachtoffer] flauwviel, wegraakte, slap werd, versuft was, in slaap viel, hard gilde en met dubbele tong sprak. Daarnaast heeft zij meermaals lage saturatiemetingen afgenomen (waardes onder de 82) en hoge hartfrequenties gemeten. Verdachte heeft niet, niet tijdig en niet adequaat medische hulp voor [slachtoffer] ingeschakeld of laten inschakelen. Verdachte heeft haar in levensnood gebrachte en verkerende zoontje de nodige medische zorg onthouden en hem in hulpeloze toestand gebracht en gelaten, wat leidde tot de dood van [slachtoffer] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak voor de feiten 1 en 2. Behalve fluvoxamine wordt in geen van de in beslag genomen goederen medicatieresidu aangetroffen. Via de sonde zijn er dus verder geen medicijnen toegediend. Daarnaast is het onduidelijk of de door verdachte ingebrachte zetpillen paracetamol of morfine bevatten. Op basis van de beelden is niet te verklaren hoe de middelen oxycodon en zopiclon in het lichaam van [slachtoffer] zijn terechtgekomen. Het is in ieder geval niet oraal ingenomen op de slaapkamer van [slachtoffer] . Er zijn diverse scenario’s denkbaar die het overlijden van [slachtoffer] kunnen verklaren. Zo kan [slachtoffer] de medicatie zelf hebben ingenomen. Door [naam 1] is verklaard dat pillen op vakantie mogelijk ergens hebben gelegen waar [slachtoffer] bij kon en ook had verdachte medicatie in haar handtas. Verdachte heeft ook verklaard dat er met enige regelmaat restmedicatie in de woning lag om in te leveren bij de apotheek. In het nachtkastje in de slaapkamer van verdachte lagen zowel paracetamol als morfine zetpillen. Door [slachtoffer] is gezegd dat de pilletjes op school niet werkten en dat hij op school al een tabletje had gehad. In de helikopter van LEGO in de slaapkamer van [slachtoffer] is medicatie (oxycodon) aangetroffen. En in het verleden zijn in de schooltas van [slachtoffer] weleens medicijnstrips van andere kinderen aangetroffen. Het scenario dat [slachtoffer] bij zichzelf een zetpil heeft ingebracht, is niet direct het meest logische scenario. Dat [slachtoffer] zelf pilletjes zou hebben ingenomen op school of in de bus naar huis kan echter niet worden uitgesloten. Oxycodon en zopiclon zouden zijn toestand in de bus kunnen verklaren. Door het NFI is opgemerkt dat het tijdstip van toediening van de medicatie en de toegediende hoeveelheid niet is te bepalen. Praktisch is het niet mogelijk dat verdachte oxycodon en zopiclon heeft toegediend in de slaapkamer. Dat fluvoxamine in het lichaam zat is onzeker. Niet kan worden uitgesloten dat de morfinezetpil door verdachte is toegediend, maar het kan ook niet worden vastgesteld. Het is niet onaannemelijk dat verdachte zich heeft vergist bij het pakken van de medicatie uit het nachtkastje. Het is ook een mogelijkheid dat [naam 1] medicatie aan [slachtoffer] heeft toegediend. [naam 1] was vanaf 15.30 uur thuis en [slachtoffer] was om 16.30 uur niet op zijn slaapkamer. Daarnaast is het mogelijk dat iemand anders, bijvoorbeeld iemand op school, in de bus of iemand in de woning van verdachte, een of meer medicijnen heeft toegediend. Tot slot kan ook een combinatie van de scenario’s zich hebben voorgedaan, bijvoorbeeld dat [slachtoffer] zelf iets heeft gepakt en iemand zich heeft vergist. Er kan niet worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die opzettelijk de dodelijk gebleken hoeveelheid medicijnen aan [slachtoffer] heeft toegediend. Indien er per ongeluk een dodelijke combinatie van medicijnen is verstrekt, bestaat er geen oogmerk op het overlijden van [slachtoffer] of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Op voorhand is niet gezocht (bijvoorbeeld op websites en/of via (telefoon)contacten) naar de onderlinge samenhang tussen de desbetreffende medicijnen zodat geen sprake is geweest van een vooropgezet plan. De kennis was simpelweg niet aanwezig en hoeft niet aanwezig te worden geacht. Er is dan ook geen sprake van voorbedachten rade. Met betrekking tot de saturatiemetingen merkt de verdediging op dat het er alle schijn van had dat het apparaat niet goed werkte op kindervingers vanwege de schommelende waardes. Verdachte was er ook niet van op de hoogte welke waarde kritisch zou zijn.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Inleiding
In de nacht van 13 februari 2020 rond 05.11 uur treft [naam 1] , de partner van verdachte, haar zoon [slachtoffer] levenloos aan in bed. Verdachte belde 112; er werd reanimatie gestart en [slachtoffer] werd per ambulance naar het Erasmus Medisch Centrum (hierna: Erasmus MC) in Rotterdam gebracht. Daar bleek na meerdere reanimatiepogingen dat er onherstelbare orgaanschade was ontstaan en werd rond 10.00 uur geconstateerd dat [slachtoffer] was overleden.
Vanwege onduidelijkheden rond de doodsoorzaak werd door de behandelend arts de schouw overgedragen aan de gemeentelijk lijkschouwer. Hij gaf bij aard en oorzaak overlijden aan: “niet overtuigd van natuurlijke doodsoorzaak”. Door de officier van justitie werd daarop een forensisch radiologisch onderzoek gelast. Dat onderzoek vond plaats op 13 februari 2020. Als een van de bevindingen werd benoemd: “Tekenen van doorgemaakt zuurstoftekort in de hersenen”.
Door de lijkschouwer was tijdens de uitwendige lijkschouwing (vanuit een infuus) bloed afgenomen ten behoeve van toxicologisch onderzoek in het Erasmus MC. Het door het Erasmus MC uitgevoerde onderzoek toonde diverse medicijnen in het bloed aan, waaronder morfine, zopiclon en fluvoxamine. Uit de bij de apotheek ingewonnen informatie bleek dat deze medicijnen niet aan [slachtoffer] waren voorgeschreven, maar wel aan verdachte. Mede op basis hiervan werd een Team Grootschalige Opsporing geformeerd onder de naam Kogge.
Verder onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) toonde naast de aanwezigheid van voornoemde medicijnen ook de aanwezigheid van oxycodon in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] aan. Een medicijn dat eveneens aan verdachte was voorgeschreven.
Er werd tevens onderzoek verricht aan de bij [slachtoffer] gebruikte sondevoedingslang, waarin sporen van fluvoxamine werden aangetroffen. En verder werden in zijn endeldarm sporen van morfine aangetroffen.
De verkregen gegevens werden voorgelegd aan prof. [medisch specialist] van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen (hierna: UZA), waarna hij rapporteerde over de doodsoorzaak.
Na de aanhouding van verdachte op 18 juni 2021, werd nader onderzoek verricht. Er werd informatie ingewonnen bij onder andere de school van [slachtoffer] en er werd een triple rapportage over verdachte door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie (hierna: NIFP) uitgebracht. Zowel [GZ-psycholoog] , als [psychiater 1] lichtten voornoemde rapportage ter zitting nader toe.
Prof. [medisch specialist] bracht nog aanvullende rapporten uit over de doodsoorzaak en gaf tevens ter zitting een nadere toelichting op de doodsoorzaak.
In de slaapkamer van [slachtoffer] hing een camera die beelden opnam zodra er beweging was. De beelden die beschikbaar waren van 12 februari 2020 zijn voorgelegd aan de deskundigen van het NFI. Op basis van de beelden hebben zij een visie gegeven over de mogelijke zichtbare handelingen en lichamelijke reacties van [slachtoffer] in de middag en avond van 12 februari 2020.
De rechtbank zal de bewijsoverweging opdelen in een aantal deelvragen. Deze deelvragen luiden:
4.3.2.1 Waardoor is [slachtoffer] overleden?
4.3.2.2 Hoe zijn de medicijnen in het lichaam van [slachtoffer] terechtgekomen?
4.3.2.3 Welke strafbare feiten kunnen worden bewezen?
4.3.2.1
Waardoor is [slachtoffer] overleden?
Nadat de gemeentelijk lijkschouwer had geconcludeerd niet overtuigd te zijn dat de dood van [slachtoffer] ten gevolge van een natuurlijke oorzaak was ingetreden, is een aantal deskundigenonderzoeken verricht op het gebied van onder andere toxicologie en pathologie.
Drs. [deskundige 1] , apotheker-toxicoloog bij het NFI, heeft een toxicologisch onderzoek verricht en hierover op 12 juni 2020 gerapporteerd. Hij concludeert dat in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] diverse medicijnen zijn aangetoond.
Van deze stoffen zijn ook de concentraties gemeten in het femoraalbloed. Dit is bloed uit de dijbeenader die het meest geschikt is voor concentratiebepaling. De concentraties zijn in de periode tussen het gaan slapen en het overlijden van [slachtoffer] afgenomen door omzetting en uitscheiding. Hierdoor kunnen de gemeten concentraties in het bloed lager zijn dan ten tijde van het gaan slapen. Bij de concentratiebepalingen wordt steeds aangenomen dat er na 20:00 uur op 12 februari 2020 geen van deze stoffen meer zijn ingenomen door of toegediend aan [slachtoffer] .
In het lichaamsmateriaal werd fluvoxamine aangetoond. Fluvoxamine is een antidepressivum en wordt onder andere toegepast bij de behandeling van depressie en obsessief-compulsieve stoornis. De gemeten fluvoxamineconcentratie in het femoraalbloed van 0,24 mg/l past, rekening houdend met postmortale veranderingen, bij een therapeutische concentratie waarbij effecten van fluvoxamine op kunnen treden. Fluvoxamine wordt relatief langzaam in het lichaam omgezet en uitgescheiden. De concentratie op 12 februari 2020 om 20:00 uur zal therapeutisch tot hoog therapeutisch zijn geweest.
In het lichaamsmateriaal werden ook morfine en oxycodon aangetoond. Morfine en oxycodon zijn opioïden en worden toegepast bij de behandeling van chronische of acute hevige pijn. De gemeten oxycodonconcentratie in het femoraalbloed is laag. De gemeten morfineconcentratie in het femoraalbloed van 0,038 mg/l is een therapeutische
concentratie, waarbij effecten van morfine optreden. Morfine en oxycodon worden relatief snel in het lichaam omgezet. De concentraties op 12 februari 2020 om 20:00 uur zullen vele malen hoger zijn geweest dan gemeten in het femoraalbloed. Morfine zal op dat moment aanwezig zijn geweest in een concentratie waarbij (ernstige) toxische verschijnselen optreden en oxycodon zal aanwezig zijn geweest in een therapeutische concentratie.
In het lichaamsmateriaal werd ook zopiclon aangetoond. Zopiclon is een geneesmiddel dat wordt toegepast bij slaapstoornissen. De gemeten zopiclonconcentratie in het femoraalbloed van 0,037 mg/l is een therapeutische concentratie. De concentratie op 12 februari 2020 om 20:00 uur zal hoger hebben gelegen dan gemeten in het femoraalbloed. Zopiclon zal op dat moment aanwezig zijn geweest in een hoge concentratie waarbij toxische verschijnselen optreden.
Samenvattend rapporteert de deskundige dat er op 12 februari 2020 om 20:00 uur waarschijnlijk sprake zal zijn geweest van hoge toxische concentraties van morfine en zopiclon en therapeutische concentraties van fluvoxamine en oxycodon. Morfine, oxycodon en zopiclon zijn geneesmiddelen die allen een dempend effect hebben op het centraal zenuwstelsel en bij gecombineerde aanwezigheid in het lichaam nemen dempende effecten toe. Er zullen waarschijnlijk dempende effecten hebben opgetreden zoals bewustzijnsverlies, sedatie en ademhalingsremming.
De deskundige concludeert verder dat het bewustzijn/gedrag van [slachtoffer] ten tijde van het overlijden is beïnvloed door de dempende effecten van morfine en zopiclon op het centraal zenuwstelsel. Fluvoxamine kan het gedrag/bewustzijn aanvullend hebben beïnvloed door het optreden van (bij)werkingen, zoals verwardheid en slaperigheid. Op basis van de gemeten concentraties, het tijdsverloop en de aanname dat er na 20:00 uur geen morfine, oxycodon, zopiclon en fluvoxamine zijn toegediend/ingenomen kan een combinatie van morfine, oxycodon en zopiclon al dan niet in combinatie met fluvoxamine het reanimatiebehoeftig worden en daarmee het overlijden van [slachtoffer] verklaren.
Door de verdediging is aangevoerd dat fluvoxamine niet met zekerheid is aangetoond in het bloed van [slachtoffer] . Uit het hierboven besproken toxicologische rapport blijkt echter dat fluvoxamine wel in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] is aangetoond. Het is aangetoond zowel in het femoraalbloed, als in het hartbloed en de urine.
Bij het Erasmus MC zijn de medische gegevens gevorderd omtrent de medicatie die op 13 februari 2020 aan [slachtoffer] is toegediend bij zijn opname. Daarin is bevestigd dat in het Erasmus MC geen fluvoxamine, morfine, oxycodon of zopiclon is toegediend.
Prof. [medisch specialist] , medisch coördinator gerechtelijke geneeskunde bij het UZA, heeft een pathologisch onderzoek verricht en hierover op 16 november 2020 gerapporteerd. De deskundige heeft alle op dat moment beschikbare rapporten van het pathologisch, radiologisch en toxicologisch onderzoek bestudeerd en deze overkoepelend geïnterpreteerd.
De deskundige rapporteert dat [slachtoffer] verzwaarde hersenen had als gevolg van zuurstoftekort. [slachtoffer] had ook verzwaarde longen met bloeding, als gevolg van onderdrukking van het centraal zenuwstelsel en ademhalingsstelsel door de aanwezigheid van de aangetroffen medicatie, de reanimatie, of beiden.
De deskundige concludeert dat op basis van de gemeten concentraties, het tijdsverloop en de aanname dat er na 20:00 uur geen morfine, oxycodon, zopiclon en fluvoxamine zijn toegediend/ingenomen, een combinatie van morfine, oxycodon en zopiclon, al dan niet in combinatie met fluvoxamine, een collaps heeft veroorzaakt, die aanleiding gaf tot reanimatiebehoeftigheid. Tijdens de tijdsspanne vanaf de inname van de medicatie tot de aanvang van de reanimatie kan er door zuurstoftekort hersenbeschadiging zijn opgetreden. Het hieruit resulterend globaal hypoxemisch hersenoedeem (de rechtbank begrijpt: hersenzwelling door zuurstoftekort) kan het overlijden van [slachtoffer] goed verklaren. Dit beeld is dus verklaarbaar door een voorafgaande inname/toediening van de beschreven medicatie.
In een aanvullend rapport van 13 juli 2022 verklaart dezelfde deskundige dat vooral morfine, oxycodon, en zopiclon elk op zich een wezenlijk risico op onderdrukking van het centraal zenuwstelsel/ademhaling hebben bij overdosering. De combinatie van deze medicaties heeft een elkaar versterkend effect. Dit kan met name een risico op onderdrukking van het centraal zenuwstelsel/ademhaling opleveren, zelfs als elk van deze medicaties op zich niet in een toxische dosis werd ingenomen. De bijdrage van fluvoxamine is waarschijnlijk beperkt.
De bevindingen uit voornoemde rapporten worden door de deskundige herhaald in zijn definitief verslag van 12 januari 2023.
De deskundige is op de zitting van 2 juni 2023 ingegaan op drie mogelijke alternatieve oorzaken voor het overlijden: een eerdere val op het hoofd, een epileptische aanval of de ontwikkelingsachterstand en (fragiele) gezondheidstoestand van [slachtoffer] . De deskundige verklaarde dat er bij [slachtoffer] geen enkele hersenschade zichtbaar was die wijst op een val op het hoofd. Er waren geen pathologische aanwijzingen voor epilepsie en er was ook geen sprake van letsel dat een epileptische aanval zou verklaren. De ontwikkelingsachterstand en gezondheidstoestand van [slachtoffer] was een chronisch en geen acuut probleem en was geen aanleiding voor de collaps of een factor die hieraan bijdroeg. De periode zonder bloedsomloop tussen de collaps en professionele reanimatie kan hebben gezorgd voor zuurstoftekort in de hersenen, maar de medicijnen blijven de eerste oorzaak. Er is dus geen andere overtuigende oorzaak aangetroffen voor (een bijdrage aan) het overlijden dan de medicatie.
Middels een vordering verstrekking gevoelige gegevens is bij de apotheek de voorgeschreven medicatie gevorderd van de afgelopen twaalf maanden van alle bewoners op het [adres] . Hieruit is gebleken dat aan [naam 1] , [naam 2] (zusje van [slachtoffer] ) en [slachtoffer] geen medicijnen waren voorgeschreven die overeenkwamen met de aangetroffen medicijnen in het lichaam van [slachtoffer] . Fluvoxamine, morfine, oxycodon en zopiclon waren allen wel voorgeschreven aan verdachte.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] op 13 februari 2020 is overleden aan de gevolgen van de niet aan hem (maar wel aan verdachte) voorgeschreven medicatie morfine, oxycodon, zopiclon en fluvoxamine.
4.3.2.2
Hoe zijn de medicijnen in het lichaam van [slachtoffer] terechtgekomen?
Beschrijving beelden slaapkamer [slachtoffer]
In de slaapkamer van [slachtoffer] in de woning aan de [adres] hing een camera die beelden opnam zodra er beweging was. De beelden van 12 en 13 februari 2020 zijn door dr. [deskundige 2] (forensisch arts) en drs. [deskundige 1] (apotheker-toxicoloog) van het NFI beoordeeld, waarbij ze op relevante momenten werden bijgestaan door [deskundige 3] (kinderintensivist en forensisch arts in opleiding), dr. [deskundige 4] (kinderorthopeed en forensisch arts in opleiding) en dr. [deskundige 5] (kinderarts en kinderneuroloog). Zij rapporteren op 24 januari 2022 als volgt over de zichtbare handelingen.
Op 12 februari 2020 om 13.19 uur is te zien dat [slachtoffer] zichzelf uitkleedt en in bed gaat liggen, waarbij hij normale fijne en grove motoriek toont. Om 14.13 uur wordt door verdachte, terwijl [slachtoffer] in zijn bed ligt, een spuit met een niet-heldere vloeistof, gevolgd door een tweede spuit met heldere vloeistof, toegediend via de buiksonde. Dertien minuten later, om 14.26 uur, ervaart [slachtoffer] naar eigen zeggen een vieze smaak in zijn mond. In de hierop volgende 32 minuten lijkt [slachtoffer] slaperig te zijn en zijn er zes kortdurende perioden (van maximaal 1 minuut) met gillen en bewustzijnsverlies. Ook is trage en onduidelijke spraak hoorbaar en is een onrustig bewegingspatroon zichtbaar.
Om 15.12 uur wordt door verdachte bij [slachtoffer] een witte zetpil rectaal ingebracht. Vervolgens reikt verdachte om 15.21 uur een drinkbeker met een rietje aan [slachtoffer] aan en geeft zij hem een pilletje dat hij via de mond inneemt. Daarna neemt [slachtoffer] een slok uit de drinkbeker.
Terwijl [slachtoffer] onduidelijk spreekt, dient verdachte om 15.31 uur via de buiksonde met een spuit achtereenvolgens toe: een niet-heldere vloeistof, een heldere vloeistof uit een kom die op bed staat en tweemaal een witte vloeistof uit een zojuist opengemaakte verpakking (dit zou sondevoeding kunnen betreffen). Van 15.36 tot 16.21 uur raakt [slachtoffer] frequent korte perioden buiten bewustzijn, geeft hij ‘hartpijn’ aan, schreeuwt hij eenmalig, is zijn spraak toenemend onverstaanbaar en is hij bewegingsarm. Ook zegt [slachtoffer] dat hij verdachte dubbel ziet. Tussentijds om 16.15, 16.16 en 16.17 uur meet verdachte de saturatie bij [slachtoffer] .
Om 16.22 uur brengt verdachte een pil rectaal in bij [slachtoffer] . Vervolgens meet zij de saturatie bij [slachtoffer] . Om 16.35 uur valt [slachtoffer] zittend in slaap. Eén minuut later vertoont hij tekenen van paniek, angst en motorische en verbale onrust. Direct hierna valt [slachtoffer] weer in slaap.
Om 16.39 uur drinkt [slachtoffer] uit de drinkfles met het rietje en zegt ‘door het hoofd van verdachte heen te kunnen kijken’, waarna hij angstig oogt, jammert en kortdurend in slaap lijkt te vallen. Om 17.09 uur toont [slachtoffer] onrust, gilt hij zacht en is zijn spraak onduidelijk.
Vervolgens meet verdachte de saturatie van [slachtoffer] om 19.14 uur. Ook om 19.23 uur meet verdachte de saturatie terwijl [slachtoffer] in foetushouding in bed ligt. Daarna valt [slachtoffer] in slaap.
Om 21.27, 21.28 en 21.29 uur voert verdachte bij [slachtoffer] metingen aan verschillende vingers uit. Van enkele laatste metingen maakt zij foto's waarop de navolgende meetwaardes afleesbaar zijn:
- saturatie: 79%, 76%, 81%, 78% en 82% [1] ;
- hartfrequentie: 121/min, 122/min, 114/min, 119/min en 115/min [2] .
De beelden van 12 februari 2020 zijn ook door een verbalisant bekeken. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat [slachtoffer] gedurende de middag onder andere het volgende zegt:
- “ Ik ben duizelig” (14.31 uur);
- “ Wat is hier gebeurd? Voel me niet lekker…” (14:41 uur);
- “Ik voel me echt niet goed” (15.58 uur);
- “ Ik vind dit gewoon niet leuk”, “Ik vind het niet meer zo leuk”, “Ik wil niet meer”, “Ik vind het gewoon niet leuk” (16.39 uur).
Daarnaast beschrijft de verbalisant dat op de beelden te zien en te horen is dat [slachtoffer] huilde, kreunde, flauw viel, slap werd, versuft was, in slaap viel, gilde en met dubbele tong sprak.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte op 12 februari 2020 op verschillende momenten oraal, rectaal en via de buiksonde (vloei)stoffen aan [slachtoffer] heeft toegediend.
Toxicologisch onderzoek aan de sondevoedingsslang van [slachtoffer]
Uit de woning van verdachte aan de [adres] is op 13 februari 2020 door de medewerkers van de ambulancedienst een zwarte vuilniszak meegenomen. Uit deze vuilniszak is een sondevoedingsslang (SIN AANT0623NL) veiliggesteld. Het NFI heeft deze slang toxicologisch onderzocht en hierover is op 15 september 2020 gerapporteerd. De sondevoedingsslang bestond uit een slang met aan de ene zijde een klein wit koppelstuk en aan de andere zijde een koppelstuk met paarse dopjes, waaraan spuiten gekoppeld kunnen worden. Het koppelstuk met paarse dopjes werd los gesneden van de slang. In het koppelstuk was een troebele beige-witte vloeistof aanwezig, die werd veiliggesteld. In deze vloeistof werd fluvoxamine aangetroffen in een concentratie van 64 mg/l. In een extract van het koppelstuk zelf werd een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van paracetamol en werd ook fluvoxamine aangetoond.
Toxicologisch onderzoek aan het materiaal uit de endeldarm van [slachtoffer]
Tijdens de sectie op het lichaam van [slachtoffer] op 17 februari 2020 is een brokkelige wit-beige substantie uit de endeldarm (SIN AANG5212NL) veiliggesteld. Het NFI heeft deze substantie toxicologisch onderzocht en hierover op 10 november 2020 gerapporteerd. Het materiaal bestond uit diverse triglyceriden en verzadigde vetzuren. Deze samenstelling past bij de samenstelling van Witepsol, dat wordt gebruikt als (vettige) basis van een zetpil.
Het NFI heeft vervolgens nader toxicologisch onderzocht of deze substantie morfine dan wel paracetamol bevatte en hierover op 1 juni 2021 gerapporteerd. In het materiaal werd morfine aangetoond en geen paracetamol. Deze bevindingen in combinatie met de eerdere bevindingen omtrent de samenstelling van Witepsol passen goed bij resten van een morfinezetpil.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat in het koppelstuk van de sondevoedingsslang van [slachtoffer] fluvoxamine werd aangetroffen. In de endeldarm van [slachtoffer] werden resten van een morfinezetpil aangetroffen.
Wie heeft de medicatie ingenomen en/of toegediend?
In het dossier en ter zitting zijn verschillende scenario’s ter sprake gekomen over de vraag of de medicatie door [slachtoffer] zelf is ingenomen of dat de medicatie door een ander is toegediend. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Toediening van medicatie door derden
Voor het verweer dat [naam 1] medicatie toegediend zou kunnen hebben, geldt dat verdachte hierover niet heeft verklaard en dat het dossier hiervoor geen enkel aanknopingspunt biedt. De rechtbank zal daarom niet verder ingaan op dit verweer.
Uit het parro-bericht van 12 februari 2020 van de [school] aan verdachte blijkt dat door de onderwijsassistent op die dag een paracetamol door de sonde is gespoten, omdat [slachtoffer] last had van hoofdpijn. Paracetamol is ook aangetoond in het bloed van [slachtoffer] . Verder blijkt niet dat door iemand op school andere medicatie is toegediend. Bovendien is er ook geen enkele aanwijzing dat school beschikte over (een van) de vier (aan verdachte voorgeschreven) medicijnen die zijn aangetroffen in het bloed van [slachtoffer] . Het scenario dat door iemand van school medicatie is toegediend is dan ook niet aannemelijk.
Door [naam 3] , de chauffeuse van de taxi, en door [naam 4] , de begeleider op de taxi, is verklaard dat [slachtoffer] op 12 februari 2020 wel wat wegzakte, maar constant bij bewustzijn is geweest. Zij verklaren niet over het toedienen van enige vorm van medicatie. Overigens mogen zij dit ook niet toedienen. Daarnaast is er ook bij hen in het geheel geen aanwijzing dat zij over de in het bloed van [slachtoffer] aangetroffen medicatie beschikten. Het scenario dat door een van hen medicatie is toegediend aan [slachtoffer] is dan ook niet aannemelijk.
Inname van medicatie door [slachtoffer] zelf
Door verdachte is bij de politie verklaard dat [slachtoffer] alles in zijn mond stopte, en tegelijkertijd dat de medicijnen altijd via de sondevoeding werden toegediend omdat [slachtoffer] in principe niets doorslikte, met uitzondering van de medikinet. Dit laatste lukte wel omdat het zo’n klein pilletje was. De rechtbank stelt vast dat uit de beelden van 12 februari 2020 en de twee weken daaraan voorafgaand niet is gebleken dat [slachtoffer] op enig moment iets in zijn mond stopt of iets op zijn kamer verstopt. Ook is niet te zien dat [slachtoffer] zichzelf medicatie toedient. Door de medewerkers van de [school] , de taxichauffeuse en de begeleider op de taxi is niet verklaard dat [slachtoffer] zelf iets zou hebben ingenomen.
Door de verdediging is eveneens aangevoerd dat met enige regelmaat restmedicatie in de woning lag om in te leveren bij de apotheek, dat verdachte ook medicatie in haar handtas zou bewaren, dat tijdens de vakantie in Limburg (in januari 2020) mogelijk medicatie ergens op het vakantieadres heeft gelegen en dat medicatie in het dashboardkastje in de auto zou hebben gelegen en dat het mogelijk is dat [slachtoffer] op enig moment in het bezit is gekomen van deze voor hem toegankelijke medicatie. De rechtbank is van oordeel dat geen van deze scenario’s voldoende aannemelijk is gemaakt. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt voor deze omstandigheden. [verbalisant] heeft immers op 16 februari 2020 van [naam 1] , [naam 5] (biologische vader van [slachtoffer] ) en verdachte gehoord dat [slachtoffer] nooit bij de medicijnen kon komen, omdat hij hier (fysiek) niet bij kon.
Verdachte heeft hierover later bij de politie verklaard dat de medicijnen, zodra die van de apotheek in huis kwamen, uit de zakjes werden gehaald en in de lades van het medicijnkastje in de keuken werden geplaatst. Dat gebeurde zo snel mogelijk omdat verdachte niet tegen rotzooi kan, om het overzicht te kunnen bewaren en zodat er geen kinderhandjes aan kunnen zitten. Op het medicijnkastje is een slot bevestigd. Hiervan zijn twee sleutels. Eerst lagen deze sleutels op het medicijnkastje en vervolgens zaten de sleutels aan de sleutelbos van verdachte en [naam 1] (die deze sleutelbos overdag altijd bij zich droeg). Verdachte verklaart verder dat zij haar sleutelbos, met hieraan de sleutel van het medicijnkastje, aan de hondenkapstok (op kinderhoogte) in de hal hing.
[naam 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op 12 februari 2020 geen medicatie in de handtas van verdachte heeft gezien. Daarbij merkt de rechtbank op dat in de loop van de tijd verdachte over steeds meer plaatsen heeft verklaard waar medicatie zou kunnen hebben gelegen. Bovendien strookt het laten rondslingeren van medicatie niet met de zorgvuldige wijze van opbergen waarover verdachte en [naam 1] eerder hebben verklaard en eveneens niet met de omstandigheid dat zij naar eigen zeggen lijdt aan Obsessive-Compulsive Disorder (hierna: OCD).
Naar aanleiding van een telefonische melding van [naam 1] bij de politie op 28 november 2022 over een aangetroffen helikopter van LEGO waar medicatie in verstopt zou zitten, heeft op 2 december 2022 een forensisch onderzoek in de woning aan de [adres] plaatsgevonden. In de slaapkamer van [slachtoffer] werd aan de linkerzijde een hangplank met hierop wat speelgoed gemaakt van LEGO-blokjes gezien. Op een laag kastje stond een helikopter van LEGO en voor de helikopter lag een wit pilletje. Aan de achterzijde van de helikopter stond een klepje open en hierin zaten een wit en een blauw pilletje.
Op 22 mei 2021 is [naam 1] verhoord bij de politie. Hij heeft verklaard dat hij van de politie te horen kreeg dat er drie stoffen in het bloed van [slachtoffer] waren aangetroffen. Hij en verdachte hebben hierna de hele kamer van [slachtoffer] onderzocht om te kijken of daar nog wat lag, maar zij hebben niks gevonden. Het doorzoeken hebben zij gedaan toen zij het bedje hebben weggehaald en de kamer hebben opgeruimd.
Gelet op de verklaring van [naam 1] dat zij destijds de hele kamer hebben onderzocht, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat zij de hangplank waarop de helikopter stond niet hebben onderzocht. Het is niet aannemelijk dat [slachtoffer] medicatie in de helikopter heeft gestopt en dat hij juist die medicatie op 12 februari 2020 heeft ingenomen. Dat is immers ook niet zichtbaar op de beelden.
De mogelijkheid dat [slachtoffer] op enig moment ergens een pil heeft weggenomen is niet volledig uit te sluiten. Het dossier biedt echter geen enkele aanwijzing dat [slachtoffer] – in het bijzonder op 12 februari 2020 – een pil heeft weggenomen en vervolgens heeft ingenomen, laat staan dat hij vier verschillende medicijnen heeft weggenomen en ingenomen of bij zichzelf anaal heeft ingebracht (morfine zetpil).
Toediening van medicatie door verdachte
In de sondevoedingsslang en in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] is fluvoxamine aangetoond. Uit de beelden blijkt dat op verschillende momenten door verdachte vloeistoffen worden toegediend via de buiksonde. Niet is gebleken dat door iemand anders vloeistoffen zijn toegediend aan [slachtoffer] via de sonde. De rechtbank acht het dan ook zeer aannemelijk dat verdachte fluvoxamine heeft toegediend via de buiksonde.
In het materiaal uit de endeldarm van [slachtoffer] werd een substantie aangetroffen waarvan de samenstelling past bij een morfine zetpil. Er is geen aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van paracetamol. Uit de beschrijving van de beelden blijkt dat verdachte om 15.12 en 16.22 uur rectaal een pil inbrengt bij [slachtoffer] . Tijdens het verhoor bij de politie is aan verdachte een aantal screenshots van de camerabeelden van de slaapkamer van [slachtoffer] getoond. Bij foto 2 met tijdstip 15:12:01 gaf verdachte aan dat zij daar een luiercheck bij [slachtoffer] aan het uitvoeren was. Bij foto 6 met het tijdstip 16:21:30 gaf verdachte aan dat zij denkt dat zij de temperatuur van [slachtoffer] aan het meten was. In datzelfde verhoor worden de foto’s 2 en 6 nogmaals getoond met daarbij de tekst die op dat moment te horen is. Verdachte kan zich dan herinneren dat zij [slachtoffer] twee keer een zetpil paracetamol van 240 milligram heeft gegeven. Gelet op deze bevindingen stelt de rechtbank buiten redelijke twijfel vast dat verdachte (minstens) één morfine zetpil aan [slachtoffer] heeft toegediend.
In het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] is zopiclon aangetroffen. Uit de beelden blijkt dat om 14.13 uur een niet-heldere vloeistof wordt toegediend via de buiksonde en dat [slachtoffer] dertien minuten later zegt dat hij een vieze smaak in zijn mond heeft. De toxicoloog van het NFI verklaart in het rapport van 24 januari 2022 dat zopiclon ongeacht de manier van toediening een bittere smaak in de mond kan geven. Daar komt bij dat de tijdsduur tussen de toediening via de buiksonde rechtstreeks in de maag en het optreden van dit specifieke symptoom ook passend is bij toediening van zopiclon. Bovendien is de combinatie van in slaap vallen, kortdurend bewustzijnsverlies, gillen en bewegingsonrust het meest waarschijnlijk het gevolg van een stof met een centraal dempende en/of slaapverwekkende werking zoals zopiclon. De rechtbank acht het dan ook zeer aannemelijk dat door verdachte zopiclon is toegediend via de buiksonde.
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat verdachte degene is geweest die op 12 februari 2020 morfine, zopiclon en fluvoxamine heeft toegediend aan [slachtoffer] .
Verwisseling zetpil
Door de raadsman is ter zitting aangevoerd dat zowel paracetamol zetpillen als morfine zetpillen in een witte verpakking zitten en beiden in het nachtkastje van verdachte moeten hebben gelegen. Volgens de raadsman is het niet onmogelijk dat in de snelheid, onder druk van een kind met pijn of onder de spanning die een gillend kind teweegbrengt, een fout gemaakt is bij het pakken van de zetpillen. De rechtbank constateert dat door verdachte op geen enkel moment is verklaard over een mogelijke vergissing. Noch het dossier, noch de verklaring van verdachte geeft hiervoor enig aanknopingspunt. Sterker nog, zowel uit de verklaringen van verdachte als de aangetroffen medicijnenschema’s van [slachtoffer] blijkt juist dat zij zeer secuur was met medicatie. De rechtbank zal op dit verweer dan ook niet verder ingaan.
Overige medicatie
Uit de beelden blijkt dat verdachte om 15.21 uur een pil aan [slachtoffer] geeft. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij [slachtoffer] die dag geen ADHD-medicatie (medikinet) heeft gegeven. Als zij geconfronteerd wordt met de foto van het toedienen van de pil verklaart zij dat zij geen idee heeft wat zij daar vast heeft. Op basis van de beelden stelt de rechtbank vast dat verdachte aan [slachtoffer] oraal een pil heeft toegediend. De rechtbank kan op basis van de beelden niet met zekerheid vaststellen, maar ook niet uitsluiten, dat dit oxycodon betreft.
Conclusie
De rechtbank heeft eerder geconcludeerd dat in de middag van 12 februari 2020 in de slaapkamer van [slachtoffer] een morfine zetpil is ingebracht en fluvoxamine en zopiclon via de buiksonde zijn toegediend door verdachte.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld welk scenario het meest waarschijnlijk is:
  • Verdachte heeft morfine, fluvoxamine en zopiclon aan [slachtoffer] toegediend en [slachtoffer] heeft zelf oxycodon ingenomen; of
  • Verdachte heeft morfine, fluvoxamine, zopiclon én oxycodon aan [slachtoffer] toegediend.
Uit het dossier volgt dat wanneer [slachtoffer] zijn kamer op komt om 13.19 uur hij geen bijzonderheden vertoont wat betreft bewustzijn en grove en fijne motoriek. Er zijn op dat moment geen aanwijzingen voor ziekte, pijn of ongemak zichtbaar. Ook kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] op zijn slaapkamer zelf geen medicatie heeft ingenomen. Wel blijkt dat verdachte [slachtoffer] om 15.21 uur een pil heeft toegediend, waarover zij heeft verklaard niet te weten wat zij heeft toegediend.
De rechtbank acht op grond van alle hiervoor genoemde omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, het scenario dat verdachte alle vier de medicijnen heeft toegediend veel waarschijnlijker dan het scenario dat verdachte morfine, fluvoxamine en zopiclon heeft toegediend en [slachtoffer] zelf (eerder) oxycodon heeft ingenomen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van al het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen is dat [slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van de niet aan hem voorgeschreven medicijnen fluvoxamine, morfine, oxycodon en zopiclon en dat die door verdachte aan hem zijn toegediend.
4.3.2.3
Welke strafbare feiten kunnen worden bewezen?
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden welke strafbare feiten de gedragingen van verdachte opleveren.
Feit 1
Bij de beantwoording van die vraag is van belang of verdachte [slachtoffer] met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. Daarvoor is vereist dat sprake is geweest van kalm beraad of rustig overleg bij verdachte bij het verrichten van handelingen die tot de dood van [slachtoffer] hebben geleid. Het handelen volgens een tevoren opgezet plan, gericht op de dood van [slachtoffer] valt tevens onder het begrip van voorbedachten rade. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte [slachtoffer] daadwerkelijk dood wilde hebben. De rechtbank kan uit het dossier niet vaststellen dat haar opzet daarop was gericht. Om die reden kan de rechtbank evenmin vaststellen dat verdachte bij het doden van [slachtoffer] heeft gehandeld met voorbedachten rade. Het dossier bevat te weinig concrete aanknopingspunten voor die conclusie. Het feit dat verdachte op verschillende momenten in tijd medicatie aan [slachtoffer] toedient, maakt dit niet anders. Dit leidt ertoe dat verdachte van het deel met voorbedachten rade, en dus van moord, zal worden vrijgesproken.
Voor een bewezenverklaring van de onder feit 1 ten laste gelegde doodslag is vereist dat het opzet van verdachte gericht was op de dood van [slachtoffer] . Zoals hiervoor is overwogen is van vol opzet op het doden van [slachtoffer] niet gebleken. Verdachte heeft evenwel vier verschillende soorten medicatie die aan haar waren voorgeschreven, in een relatief kort tijdsbestek aan de 11-jarige [slachtoffer] toegediend. Zelfs toen zij het gedrag van [slachtoffer] zag veranderen en hem ook telkens zag gillen en wegvallen, is zij door blijven gaan met het toedienen van medicatie. Door toediening van deze (combinatie) niet voorgeschreven medicijnen aan een 11-jarig jongetje met een licht gewicht, bestaat er een aanmerkelijke kans op zijn overlijden, waarvan verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank ook bewust was. Verdachte kreeg de medicijnen immers zelf voorgeschreven en wist wat de effecten ervan waren op een volwassene, en dus zeker op een jongetje van 11 jaar dat een ontwikkelingsachterstand had en klein en licht was voor zijn leeftijd. De rechtbank is van oordeel dat verdachte onder deze omstandigheden met haar gedragingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] aan de gevolgen van de combinatie van de medicatie zou overlijden zodat sprake is van voorwaardelijk opzet.
Kortom, verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag.
Feit 2
Vast staat dat verdachte de niet aan [slachtoffer] voorgeschreven medicatie fluvoxamine, morfine, oxycodon en zopiclon aan hem heeft toegediend.
Verdachte heeft gezien en gehoord dat [slachtoffer] zich duizelig en niet lekker voelde. [slachtoffer] heeft ook meermaals aangegeven dat hij zich niet goed voelde en dat hij het niet meer leuk vond. Daarnaast heeft verdachte gezien dan wel gehoord dat [slachtoffer] flauwviel, wegraakte, slap werd, versuft was, in slaap viel, (hard) gilde en met dubbele tong sprak. Uit het NFI-rapport blijkt dat de referentiewaarde van saturatie voor een 11-jarig kind boven de 95% is. Voor de hartfrequentie betreft de referentiewaarde 70-120/min. Uit de metingen die door verdachte omstreeks 21.28 uur bij [slachtoffer] zijn verricht, blijkt dat de saturatie varieerde tussen de 76 en 82% en de hartfrequentie tussen 114 en 122/min. De rechtbank stelt vast dat de saturatiewaardes van [slachtoffer] sterk afweken van de referentiewaarde.
Verdachte was krachtens de wet verplicht tot het onderhoud, de verpleging en de verzorging van haar minderjarige zoon [slachtoffer] . Door hem medicatie toe te dienen heeft zij [slachtoffer] in hulpeloze toestand gebracht. Ook heeft zij hem in hulpeloze toestand gelaten, door niet tijdig medische hulp voor [slachtoffer] in te schakelen. Het handelen en nalaten van verdachte heeft de dood van [slachtoffer] ten gevolge gehad.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de doodslag op haar zoon [slachtoffer] (feit 1 primair) en dat zij hem in hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten en dat dit de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad (feit 2).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op tijdstippen op 12 februari 2020 in [plaats] , gemeente Moerdijk, opzettelijk, [slachtoffer] , verdachtes kind (geboren [geboortedag 2] 2008), van het leven heeft beroofd, immers heeft zij opzettelijk, – zakelijk weergegeven – [slachtoffer] een hoeveelheid van stoffen/middelen bevattende morfine en oxycodon en zopiclon en fluvoxamine toegediend en/of bij hem ingebracht ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
2
op tijdstippen in de periode van 12 februari 2020 tot en met 13 februari 2020 in [plaats] , gemeente Moerdijk, meermalen, opzettelijk een persoon, te weten [slachtoffer] , verdachtes kind (geboren [geboortedag 2] 2008), tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij krachtens wet verplicht is, in een hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten, immers, heeft verdachte:
aan/bij [slachtoffer] , een hoeveelheid van stoffen/middelen, bevattende morfine en oxycodon en zopiclon en fluvoxamine toegediend en/of ingebracht, en
gezien en gehoord dat [slachtoffer] zich duizelig en niet lekker voelde - waarbij [slachtoffer] meermaals ook zelf heeft gezegd dat hij zich echt niet goed voelde en gezegd heeft “ik vind het niet meer leuk zo” - en flauwviel en wegraakte en slap werd en versuft was en in slaap viel en (hard) gilde en met dubbele tong sprak, en bij [slachtoffer] meermaals lage saturatiemetingen afgenomen (waardes onder de 82)
en daarbij, niet tijdig medische hulp voor [slachtoffer] heeft geconsulteerd of gealarmeerd of ingeschakeld of doen of laten alarmeren of inschakelen voor de nodige medische zorg ten behoeve van [slachtoffer] en zodoende [slachtoffer] de nodige medische zorg onthouden en zodoende [slachtoffer] in hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten, zulks terwijl vorenstaand handelen en nalaten van verdachte de dood van voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 jaar met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert zij de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging aan verdachte op te leggen. Zij volgt de inschatting van de deskundigen dat sprake is van een laag recidiverisico niet. Tevens vordert zij dat aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: gvm-maatregel), als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), wordt opgelegd. Bij haar eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzoekt de verdediging bij de vraag of tbs moet worden opgelegd kritisch te kijken of er een stoornis, in het bijzonder Munchhausen by proxy, aanwezig is. Bij oplegging van tbs met dwangverpleging moet er juridisch gezien sprake zijn van dusdanig gevaar voor ernstige recidive dat dwangverpleging geboden is. Beide deskundigen geven aan dat het recidivegevaar slechts in beperkte situaties kan oplopen. Indien er toch zorgen bestaan, kunnen deze binnen het kader van een gvm-maatregel worden ingeperkt. Door dr. [deskundige 6] is gerapporteerd dat verdachte laagdrempelig toegang moet hebben tot medische zorg. Dat is slechts mogelijk buiten de tbs-setting. Daarnaast verzoekt de verdediging de maanden dat verdachte geschorst is geweest, aan te merken als thuisdetentie en ook in mindering te brengen op een eventueel op te leggen gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 12 februari 2020 schuldig gemaakt aan de doodslag op haar 11-jarige zoontje [slachtoffer] , door hem verschillende soorten medicatie toe te dienen die aan haar waren voorgeschreven. Op de beelden die zich in het dossier bevinden, is zichtbaar dat [slachtoffer] op de bewuste dag erg geleden moet hebben. De beelden en het daarbij opgenomen geluid, in het bijzonder het gillen en krijsen van [slachtoffer] , is zeer indringend. Ondanks het feit dat [slachtoffer] aangaf dat hij zich niet goed voelde, dat hij flauwviel, meermalen wegraakte en slap werd, versuft was, gilde en met dubbele tong sprak, heeft verdachte ervoor gekozen medicatie te blijven toedienen en heeft zij niet tijdig medische hulp ingeschakeld, terwijl [slachtoffer] steeds verder wegzakte. Pogingen om [slachtoffer] te reanimeren hebben niet meer mogen baten en [slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van deze combinatie van medicatie. Dit is onvoorstelbaar wreed en gruwelijk. Een moeder is bij uitstek de persoon die voor haar kind zorgt, en bij wie het kind zich volledig veilig moet kunnen voelen. Niks is minder waar nu uit het dossier blijkt dat verdachte [slachtoffer] al jarenlang ziek maakte om met hem richting het medisch circuit te kunnen gaan en somatische zorg te kunnen consumeren en op die manier aandacht te krijgen. Ook is op de beelden zichtbaar dat verdachte druk is met het filmen en fotograferen van [slachtoffer] in plaats van hem te troosten, helpen en kalmeren. Daarbij valt op dat verdachte [slachtoffer] afstandelijk benadert. [slachtoffer] was, juist toen hij door de medicijnen fysiek en mentaal zo kwetsbaar was, totaal overgeleverd aan verdachte, die niets voor hem deed. Zij liet hem volledig aan zijn lot over.
Dit terwijl uit de beelden van de twee weken voorafgaand aan de bewuste dag blijkt dat [slachtoffer] een energiek, blij en zelfstandig jongetje was. Ook door de [school] en het logeerhuis is [slachtoffer] omschreven als een vrolijk, sociaal en creatief kind. Verdachte heeft met haar handelen het meest fundamentele recht dat [slachtoffer] toekwam, namelijk het recht op leven, ontnomen. Dat terwijl [slachtoffer] pas 11 jaar oud was en nog een heel leven voor zich had. Daarnaast heeft zij door haar daad een onherstelbaar verlies en groot verdriet toebracht aan de nabestaanden, in het bijzonder aan de biologische vader en [naam 2] het zusje van [slachtoffer] . [naam 2] heeft haar broer levenloos in bed zien liggen en was daardoor zichtbaar in shock. Zij zal moeten opgroeien zonder haar grote broer, notabene in de wetenschap dat haar eigen moeder daarvoor verantwoordelijk is. Ook haar gevoel van veiligheid is hierdoor in grote mate aangetast en het is de vraag hoe dat zich in haar toekomst gaat ontwikkelen. Ook in bredere kring heeft de dood van [slachtoffer] een grote schok teweeggebracht, en dan met name bij degenen die ook voor hem zorgden, zoals de medewerkers van de [school] en het logeerhuis en niet te vergeten zijn klasgenootjes.
De persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
Bij het bepalen van de straf betrekt de rechtbank het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
In het multidisciplinair onderzoek van 9 februari 2022 hebben [psychiater 1] , [GZ-psycholoog] en [deskundige 7] (forensisch milieuonderzoeker) gerapporteerd over verdachte.
In het rapport wordt door de psychiater en psycholoog geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde somatische symptoom of symptoom gerelateerde stoornis, een nagebootste stoornis opgelegd aan een ander (ook wel Munchhausen by proxy genoemd), als waarschijnlijkheidsdiagnose, en van een scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling met vooral borderline, theatrale en ontwijkende kenmerken, mogelijk op het niveau van een persoonlijkheidsstoornis. Dit was ook ten tijde van het tenlastegelegde het geval en bij een bewezenverklaring is een beïnvloeding c.q. doorwerking aannemelijk.
Vanwege de ontkenning door verdachte kan de vraag naar doorwerking niet worden beantwoord. Hierdoor is het namelijk niet mogelijk geweest te onderzoeken wat de onderliggende dynamiek precies is geweest, wat verdachte heeft gedacht, gevoeld en welke afwegingen zij heeft gemaakt. Een scenario van niet toerekenen is echter niet aannemelijk, nu er geen aanwijzingen zijn voor het bestaan van een verwardheidsbeeld of andere psychische condities die haar handelen volledig bepaalde(n). De stoornis levert risico op, op het moment dat aan haar zelfbeeld/gevoel van eigenwaarde wordt geappelleerd. Dat is met name het geval als verdachte opnieuw verantwoordelijk wordt voor onmondige en afhankelijke anderen, zoals jonge kinderen en mogelijk ook ouderen of anderen die aan haar zorg worden toevertrouwd.
De stoornissen zijn ernstig, complex en chronisch. Er is geen motivatie voor behandeling, omdat er immers bij verdachte geen sprake is van ziektebesef of ziekte-inzicht. Slechts in een langdurige klinische behandeling kan voldoende behandeldruk worden uitgeoefend om verandering te bewerkstelligen. Het is de vraag in hoeverre het opleggen van een dergelijke behandeling middels een maatregel in verhouding staat tot het recidivegevaar dat slechts in beperkte situaties kan oplopen. Behandeling in het kader van een tbs met dwangverpleging geeft de meeste waarborg, omdat verdachte dan langdurig kan worden behandeld in een forensische kliniek met voldoende behandeldruk. Behandeling in het kader van een tbs met voorwaarden wordt alleen zinvol geacht indien verdachte bereid is haar problematiek te erkennen en zich te willen conformeren aan een langdurige en intensieve klinische behandeling. De rapporteurs hebben ook gedacht aan de mogelijkheid een gvm-maatregel op te leggen. Op die manier is het mogelijk om (levens)lang toezicht op verdachte te houden en maakt dit het mogelijk in te grijpen indien er een potentieel risicovolle situatie ontstaat.
Op verzoek van de verdediging zijn aanvullende stukken, te weten: de dagrapporten van de A-stroom, het overdrachtsformulier van de A naar de B-stroom, het rapport van de begeleidingscommissie en de onderwijsverminderingsrapportage aan de psychiater en psycholoog verstrekt. Zij hebben op 26 april 2023 een aanvullend rapport uitgebracht.
Uit het rapport blijkt dat de nieuwe informatie niet leidt tot verandering van inzicht met betrekking tot de diagnostiek, inschatting van het recidivegevaar en het advies. De eerder geconstateerde diagnostiek is gebaseerd op de levensloop van verdachte (dit wil zeggen op
de informatie die betrokkene en derden hierover verstrekten) en daarnaast op basis van de contactindrukken en observaties (het klinisch onderzoek) en testpsychologisch onderzoek. Nieuwe informatie over de relatie tussen verdachte en [slachtoffer] , zal het beeld hiervan dat gebaseerd is op een veelheid van eerdere informatie, wel aanvullen en mogelijk aanscherpen, maar niet doen kantelen. Datzelfde geldt voor informatie over [slachtoffer] .
Op de zitting van 2 juni 2023 heeft deskundige [psychiater 1] daaraan nog toegevoegd dat bij een bewezenverklaring gesproken kan worden van doorwerking van de stoornis in het delict en dan is verminderd toerekenen aan de orde. Het ingeschatte recidiverisico is in het algemeen laag, maar zal op termijn, alleen binnen een zeer specifieke context, kunnen oplopen tot matig, namelijk wanneer iemand wederom aan haar zorg is toevertrouwd. Dan is de vraag wat het meest passende kader is. Een tbs met voorwaarden is lastig haalbaar, dat blijkt uit het maatregelenrapport. Het is ook de vraag of tbs met dwangverpleging passend is, gezien de moeilijke behandelbaarheid van de stoornis, afgezet tegen het specifieke recidiverisico. Bij de oplegging van een tbs met dwangverpleging zal een zeer moeizaam traject volgen. De verwachting is dat verdachte zal blijven ontkennen nu dat ook onderdeel van de stoornis is. Het is dan de vraag wat die tbs-maatregel gaat opleveren, behalve dat verdachte uit de samenleving wordt gehaald. Om die reden is ook de optie van de gvm-maatregel naar voren gebracht. Verdachte zal dan gedurende een lange periode onder intensief toezicht van de reclassering staan en zij zou (kortdurend) opgenomen kunnen worden indien nodig. Daarmee kan het recidiverisico ook worden beteugeld. Dat is een behoorlijk effectieve manier in deze specifieke casus. De gvm-maatregel moet zien op intensief toezicht door de reclassering, waarbij verdachte en vooral haar omstandigheden goed gemonitord dient te worden, nu daar specifiek het recidiverisico ligt. Onder intensieve monitoring door de reclassering verstaat de deskundige frequent contact van minimaal één keer per week of twee weken, of zoveel meer als nodig is. Dat kan in de vorm van contact met een gedragsdeskundige, zoals een psycholoog, psychiater of specialistisch verpleegkundige, die spreekt en spart met verdachte over wat haar bezig houdt. Het gaat dan meer om een klankbord zijn op gedragsniveau. Dat kan ambulant plaatsvinden.
Op de zitting van 19 juni 2023 heeft deskundige [GZ-psycholoog] daaraan nog toegevoegd dat bij een bewezenverklaring, gelet op de driepuntschaal, verminderd toerekeningsvatbaarheid aan de orde zou zijn. De stoornis is heel moeilijk behandelbaar. De deskundige heeft er een hard hoofd in dat die behandelmotivatie bij verdachte zal komen. Er is bij haar immers gebrek aan probleeminzicht en ziektebesef. Er is sprake van ernstige psychopathologie en een recidivegevaar dat onder zeer beperkte omstandigheden kan oplopen. De behandeling binnen het tbs-kader zal zeer langdurig worden. Het zou mogelijk moeten zijn om het recidivegevaar in te perken met een gvm-maatregel, door middel van toezicht en controle. De deskundige kan zich aansluiten bij het advies van deskundige [psychiater 1] dat de gesprekken in het kader van een gvm-maatregel plaats zouden moeten vinden met een psycholoog, psychiater of specialistisch verpleegkundige.
Door de verdediging is aangevoerd dat niet alle door de deskundigen geraadpleegde bronnen als objectief en juiste informatie kunnen worden bestempeld. Wat betreft de nagebootste stoornis is er volgens de verdediging sprake van een atypisch beeld bij verdachte. De verdediging verzoekt met voorzichtigheid en tegelijk kritisch te kijken naar het multidisciplinair onderzoek.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de bevindingen van het multidisciplinair onderzoek niet slechts zijn gebaseerd op het rapport van Veilig Thuis dat onder andere is gevoed met informatie vanuit de [school] en het logeerhuis. Het multidisciplinaire rapport is gebaseerd op verschillende andere bronnen van informatie. Bij het milieuonderzoek is medische informatie over verdachte opgevraagd en zijn diverse (familie)referenten gesproken. Dit heeft inzicht gegeven in de levensloop van verdachte. Ook hebben alle deskundigen verdachte zelf gezien en gesproken. De psychiater heeft verdachte zes keer gesproken en de psycholoog heeft verdachte zelfs acht keer gesproken. Zij hebben zich ook gebaseerd op de contactindrukken en observaties (klinisch onderzoek) en het testpsychologisch onderzoek. Daar komt bij dat in de rapportage volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de diagnosen niet worden gesteld, uitsluitend/vanwege het ontbreken van medische onderbouwing van verdachtes en [slachtoffer] ziektebeelden. De diagnosen blijven overeind als er alsnog (enige) medische onderbouwing wordt gevonden. Verder wordt opgemerkt dat de waarschijnlijkheidsdiagnose nagebootste stoornis opgedrongen aan iemand anders, recidiverende episoden (Muchhausen bij proxy) ook overeind blijft als het tenlastegelegde niet bewezen wordt geacht, vanwege de regressie bevorderende benadering van [slachtoffer] . Er is geen sprake van diagnostiek op de ten laste gelegde feiten.
Voorgaande maakt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van de overwegingen en conclusies van de deskundigen en zij neemt deze overwegingen en conclusies over. De rechtbank acht verdachte dan ook verminderd toerekeningsvatbaar ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen reden om een hoger recidiverisico aan te nemen dan door de deskundigen is vastgesteld. De rechtbank gaat ervan uit dat het risico dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt laag is en pas onder specifieke omstandigheden met een lange aanloop kan oplopen, voornamelijk in het geval van onmondigen die aan haar zorg zijn toevertrouwd.
Door de reclassering kon het risico op recidive niet worden ingeschat. Er is negatief geadviseerd over tbs met voorwaarden. Zij zien geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. Geadviseerd wordt om aan verdachte een gvm-maatregel op te leggen. Dit standpunt is op de zitting van 19 juni 2023 door [deskundige 8] bevestigd.
Prof. dr. [deskundige 6] , chirurg bij het Catharina ziekenhuis, heeft op 14 juni 2023 een rapport uitgebracht over de medische gezondheid van verdachte. Uit het rapport blijkt dat het mogelijk is dat er op termijn opnieuw buikklachten optreden die medische zorg behoeven gezien de buikoperaties in het verleden en de recente opnames de afgelopen zes maanden in het UZA. Het is van belang dat verdachte laagdrempelig toegang heeft tot medische zorg, waarbij gezien de complexiteit van het dossier contact moet kunnen worden gezocht met de behandelaars in het UZA. Op basis van de meegestuurde stukken kan niet worden beoordeeld of verdere begeleiding noodzakelijk is.
De straf en/of maatregel
Uit de rapportages volgt dat een tbs met voorwaarden geen mogelijkheid is, omdat verdachte geen ziektebesef en ziekte-inzicht en daardoor ook geen intrinsieke behandelmotivatie heeft. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de door de officier van justitie gevorderde tbs met dwangverpleging moet worden opgelegd. Volgens de wettekst van artikel 37b Sr kan de rechter de tbs met dwangverpleging bevelen indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging
eist. Er moet sprake zijn van dusdanig gevaar voor ernstige recidive dat maakt dat dwangverpleging geboden is. De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat zij uitgaat van een laag recidiverisico, dat onder specifieke omstandigheden met een lange aanloop kan oplopen, voornamelijk in het geval van onmondigen die aan de zorg van verdachte zijn toevertrouwd. De concrete situatie rondom verdachte maakt dat zij niet, in ieder geval niet op korte termijn, de zorg zal krijgen over onmondigen. Haar dochter [naam 2] woont immers sinds het overlijden van [slachtoffer] bij haar biologische vader en is inmiddels op een leeftijd dat zij niet meer volledig afhankelijk is van de zorg van verdachte. Daarbij is het voor verdachte fysiek niet meer mogelijk om zelf kinderen te krijgen. Het ligt ook niet in de rede dat zij, op korte termijn, de zorg zal krijgen over ouderen in haar omgeving (bijvoorbeeld haar moeder, pleegouders).
De rechtbank is van oordeel dat bij dit lage recidiverisico en de omstandigheden zoals die in onderhavige zaak gelden de tbs met dwangverpleging niet wordt geëist. De rechtbank zal daarom niet overgaan tot het opleggen van een tbs met dwangverpleging. De rechtbank is door de motivering van de deskundigen overtuigd geraakt dat voor het beperken van het recidiverisico kan worden volstaan met het opleggen van een gvm-maatregel.
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat daarnaast enkel kan worden volstaan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Bij de bepaling van de duur van die straf houdt de rechtbank rekening met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank ook rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 10 jaar met aftrek van voorarrest passend en geboden. Daarbij merkt de rechtbank op dat huisarrest en thuisdetentie in het kader van een schorsing niet worden aangemerkt als vrijheidsbeneming, maar als een verregaande beperking. De bewegingsvrijheid van verdachte is daarmee in hoge mate beperkt, maar zij heeft binnen de woning en in de tuin wel de volledige vrijheid gehad om te doen en laten wat zij wil. Daarmee is die situatie niet gelijk te stellen aan detentie in een huis van bewaring of gevangenis. Bovendien heeft de verdediging zelf verzocht om een schorsing van de voorlopige hechtenis met dit kader. De rechtbank zal de periode die verdachte geschorst is geweest dan ook niet aanmerken als voorarrest dat in mindering dient te worden gebracht op de opgelegde straf. Tot slot merkt de rechtbank op dat zij ervan uitgaat dat het Openbaar Ministerie zal zoeken naar een passende detentielocatie, waarbij verdachte – indien nodig – laagdrempelig toegang heeft tot medische zorg, conform het advies van dr. [deskundige 6] .
Nu de rechtbank de gevangenisstraf aan verdachte heeft opgelegd wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, is aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een gvm-maatregel als bedoeld in artikel 38z lid 1 Sr voldaan.
Met deze maatregel wordt de mogelijkheid gecreëerd om verdachte na afloop van de gevangenisstraf onder toezicht te stellen teneinde dreigende recidive te kunnen signaleren en daarop te kunnen acteren. De problematiek van verdachte blijft zeer waarschijnlijk de rest van haar leven aanwezig, waardoor gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden na de gevangenisstraf passend en geboden zijn. De rechtbank zal daarom tot de oplegging van de gvm-maatregel over gaan, zodat – indien aangewezen – na afloop van de gevangenisstraf en op vordering van de officier van justitie door de rechtbank, na beoordeling van de op dat moment actuele situatie, de tenuitvoerlegging van de gvm-maatregel kan worden bevolen.
De rechtbank geeft daarbij de volgende voorwaarden in overweging:
- geen vrijwilligerswerk waarbij zorg voor anderen wordt uitgeoefend;
- geen zorg voor ouderen (onder wie de pleegouders van verdachte);
- een forensisch ambulante behandeling bestaande uit gesprekken met een psycholoog, psychiater of specialistisch verpleegkundige.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

De officier van justitie heeft ter zitting toegelicht dat de goederen op de beslaglijst forensisch beslag betreft. De rechtbank zal daarom nu geen beslissing nemen over de goederen op de beslaglijst.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 38z, 255, 257 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:doodslag;
feit 2:opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij krachtens
wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen en laten, terwijl het
feit de dood ten gevolge heeft, meermalen gepleegd
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
- legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
Voorlopige hechtenis
- heft de schorsing van de voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Kooijman, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en
mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel en J. Meeuwissen MSc, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 juli 2023.

Voetnoten

1.Het NFI merkt hierbij op dat de referentiewaarde voor een 11-jarig kind boven de 95% is.
2.Het NFI merkt hierbij op dat de referentiewaarde voor een 11-jarig kind 70-120/min is.