4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Inleiding
In de nacht van 13 februari 2020 rond 05.11 uur treft [naam 1] , de partner van verdachte, haar zoon [slachtoffer] levenloos aan in bed. Verdachte belde 112; er werd reanimatie gestart en [slachtoffer] werd per ambulance naar het Erasmus Medisch Centrum (hierna: Erasmus MC) in Rotterdam gebracht. Daar bleek na meerdere reanimatiepogingen dat er onherstelbare orgaanschade was ontstaan en werd rond 10.00 uur geconstateerd dat [slachtoffer] was overleden.
Vanwege onduidelijkheden rond de doodsoorzaak werd door de behandelend arts de schouw overgedragen aan de gemeentelijk lijkschouwer. Hij gaf bij aard en oorzaak overlijden aan: “niet overtuigd van natuurlijke doodsoorzaak”. Door de officier van justitie werd daarop een forensisch radiologisch onderzoek gelast. Dat onderzoek vond plaats op 13 februari 2020. Als een van de bevindingen werd benoemd: “Tekenen van doorgemaakt zuurstoftekort in de hersenen”.
Door de lijkschouwer was tijdens de uitwendige lijkschouwing (vanuit een infuus) bloed afgenomen ten behoeve van toxicologisch onderzoek in het Erasmus MC. Het door het Erasmus MC uitgevoerde onderzoek toonde diverse medicijnen in het bloed aan, waaronder morfine, zopiclon en fluvoxamine. Uit de bij de apotheek ingewonnen informatie bleek dat deze medicijnen niet aan [slachtoffer] waren voorgeschreven, maar wel aan verdachte. Mede op basis hiervan werd een Team Grootschalige Opsporing geformeerd onder de naam Kogge.
Verder onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) toonde naast de aanwezigheid van voornoemde medicijnen ook de aanwezigheid van oxycodon in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] aan. Een medicijn dat eveneens aan verdachte was voorgeschreven.
Er werd tevens onderzoek verricht aan de bij [slachtoffer] gebruikte sondevoedingslang, waarin sporen van fluvoxamine werden aangetroffen. En verder werden in zijn endeldarm sporen van morfine aangetroffen.
De verkregen gegevens werden voorgelegd aan prof. [medisch specialist] van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen (hierna: UZA), waarna hij rapporteerde over de doodsoorzaak.
Na de aanhouding van verdachte op 18 juni 2021, werd nader onderzoek verricht. Er werd informatie ingewonnen bij onder andere de school van [slachtoffer] en er werd een triple rapportage over verdachte door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie (hierna: NIFP) uitgebracht. Zowel [GZ-psycholoog] , als [psychiater 1] lichtten voornoemde rapportage ter zitting nader toe.
Prof. [medisch specialist] bracht nog aanvullende rapporten uit over de doodsoorzaak en gaf tevens ter zitting een nadere toelichting op de doodsoorzaak.
In de slaapkamer van [slachtoffer] hing een camera die beelden opnam zodra er beweging was. De beelden die beschikbaar waren van 12 februari 2020 zijn voorgelegd aan de deskundigen van het NFI. Op basis van de beelden hebben zij een visie gegeven over de mogelijke zichtbare handelingen en lichamelijke reacties van [slachtoffer] in de middag en avond van 12 februari 2020.
De rechtbank zal de bewijsoverweging opdelen in een aantal deelvragen. Deze deelvragen luiden:
4.3.2.1 Waardoor is [slachtoffer] overleden?
4.3.2.2 Hoe zijn de medicijnen in het lichaam van [slachtoffer] terechtgekomen?
4.3.2.3 Welke strafbare feiten kunnen worden bewezen?
4.3.2.1
Waardoor is [slachtoffer] overleden?
Nadat de gemeentelijk lijkschouwer had geconcludeerd niet overtuigd te zijn dat de dood van [slachtoffer] ten gevolge van een natuurlijke oorzaak was ingetreden, is een aantal deskundigenonderzoeken verricht op het gebied van onder andere toxicologie en pathologie.
Drs. [deskundige 1] , apotheker-toxicoloog bij het NFI, heeft een toxicologisch onderzoek verricht en hierover op 12 juni 2020 gerapporteerd. Hij concludeert dat in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] diverse medicijnen zijn aangetoond.
Van deze stoffen zijn ook de concentraties gemeten in het femoraalbloed. Dit is bloed uit de dijbeenader die het meest geschikt is voor concentratiebepaling. De concentraties zijn in de periode tussen het gaan slapen en het overlijden van [slachtoffer] afgenomen door omzetting en uitscheiding. Hierdoor kunnen de gemeten concentraties in het bloed lager zijn dan ten tijde van het gaan slapen. Bij de concentratiebepalingen wordt steeds aangenomen dat er na 20:00 uur op 12 februari 2020 geen van deze stoffen meer zijn ingenomen door of toegediend aan [slachtoffer] .
In het lichaamsmateriaal werd fluvoxamine aangetoond. Fluvoxamine is een antidepressivum en wordt onder andere toegepast bij de behandeling van depressie en obsessief-compulsieve stoornis. De gemeten fluvoxamineconcentratie in het femoraalbloed van 0,24 mg/l past, rekening houdend met postmortale veranderingen, bij een therapeutische concentratie waarbij effecten van fluvoxamine op kunnen treden. Fluvoxamine wordt relatief langzaam in het lichaam omgezet en uitgescheiden. De concentratie op 12 februari 2020 om 20:00 uur zal therapeutisch tot hoog therapeutisch zijn geweest.
In het lichaamsmateriaal werden ook morfine en oxycodon aangetoond. Morfine en oxycodon zijn opioïden en worden toegepast bij de behandeling van chronische of acute hevige pijn. De gemeten oxycodonconcentratie in het femoraalbloed is laag. De gemeten morfineconcentratie in het femoraalbloed van 0,038 mg/l is een therapeutische
concentratie, waarbij effecten van morfine optreden. Morfine en oxycodon worden relatief snel in het lichaam omgezet. De concentraties op 12 februari 2020 om 20:00 uur zullen vele malen hoger zijn geweest dan gemeten in het femoraalbloed. Morfine zal op dat moment aanwezig zijn geweest in een concentratie waarbij (ernstige) toxische verschijnselen optreden en oxycodon zal aanwezig zijn geweest in een therapeutische concentratie.
In het lichaamsmateriaal werd ook zopiclon aangetoond. Zopiclon is een geneesmiddel dat wordt toegepast bij slaapstoornissen. De gemeten zopiclonconcentratie in het femoraalbloed van 0,037 mg/l is een therapeutische concentratie. De concentratie op 12 februari 2020 om 20:00 uur zal hoger hebben gelegen dan gemeten in het femoraalbloed. Zopiclon zal op dat moment aanwezig zijn geweest in een hoge concentratie waarbij toxische verschijnselen optreden.
Samenvattend rapporteert de deskundige dat er op 12 februari 2020 om 20:00 uur waarschijnlijk sprake zal zijn geweest van hoge toxische concentraties van morfine en zopiclon en therapeutische concentraties van fluvoxamine en oxycodon. Morfine, oxycodon en zopiclon zijn geneesmiddelen die allen een dempend effect hebben op het centraal zenuwstelsel en bij gecombineerde aanwezigheid in het lichaam nemen dempende effecten toe. Er zullen waarschijnlijk dempende effecten hebben opgetreden zoals bewustzijnsverlies, sedatie en ademhalingsremming.
De deskundige concludeert verder dat het bewustzijn/gedrag van [slachtoffer] ten tijde van het overlijden is beïnvloed door de dempende effecten van morfine en zopiclon op het centraal zenuwstelsel. Fluvoxamine kan het gedrag/bewustzijn aanvullend hebben beïnvloed door het optreden van (bij)werkingen, zoals verwardheid en slaperigheid. Op basis van de gemeten concentraties, het tijdsverloop en de aanname dat er na 20:00 uur geen morfine, oxycodon, zopiclon en fluvoxamine zijn toegediend/ingenomen kan een combinatie van morfine, oxycodon en zopiclon al dan niet in combinatie met fluvoxamine het reanimatiebehoeftig worden en daarmee het overlijden van [slachtoffer] verklaren.
Door de verdediging is aangevoerd dat fluvoxamine niet met zekerheid is aangetoond in het bloed van [slachtoffer] . Uit het hierboven besproken toxicologische rapport blijkt echter dat fluvoxamine wel in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] is aangetoond. Het is aangetoond zowel in het femoraalbloed, als in het hartbloed en de urine.
Bij het Erasmus MC zijn de medische gegevens gevorderd omtrent de medicatie die op 13 februari 2020 aan [slachtoffer] is toegediend bij zijn opname. Daarin is bevestigd dat in het Erasmus MC geen fluvoxamine, morfine, oxycodon of zopiclon is toegediend.
Prof. [medisch specialist] , medisch coördinator gerechtelijke geneeskunde bij het UZA, heeft een pathologisch onderzoek verricht en hierover op 16 november 2020 gerapporteerd. De deskundige heeft alle op dat moment beschikbare rapporten van het pathologisch, radiologisch en toxicologisch onderzoek bestudeerd en deze overkoepelend geïnterpreteerd.
De deskundige rapporteert dat [slachtoffer] verzwaarde hersenen had als gevolg van zuurstoftekort. [slachtoffer] had ook verzwaarde longen met bloeding, als gevolg van onderdrukking van het centraal zenuwstelsel en ademhalingsstelsel door de aanwezigheid van de aangetroffen medicatie, de reanimatie, of beiden.
De deskundige concludeert dat op basis van de gemeten concentraties, het tijdsverloop en de aanname dat er na 20:00 uur geen morfine, oxycodon, zopiclon en fluvoxamine zijn toegediend/ingenomen, een combinatie van morfine, oxycodon en zopiclon, al dan niet in combinatie met fluvoxamine, een collaps heeft veroorzaakt, die aanleiding gaf tot reanimatiebehoeftigheid. Tijdens de tijdsspanne vanaf de inname van de medicatie tot de aanvang van de reanimatie kan er door zuurstoftekort hersenbeschadiging zijn opgetreden. Het hieruit resulterend globaal hypoxemisch hersenoedeem (de rechtbank begrijpt: hersenzwelling door zuurstoftekort) kan het overlijden van [slachtoffer] goed verklaren. Dit beeld is dus verklaarbaar door een voorafgaande inname/toediening van de beschreven medicatie.
In een aanvullend rapport van 13 juli 2022 verklaart dezelfde deskundige dat vooral morfine, oxycodon, en zopiclon elk op zich een wezenlijk risico op onderdrukking van het centraal zenuwstelsel/ademhaling hebben bij overdosering. De combinatie van deze medicaties heeft een elkaar versterkend effect. Dit kan met name een risico op onderdrukking van het centraal zenuwstelsel/ademhaling opleveren, zelfs als elk van deze medicaties op zich niet in een toxische dosis werd ingenomen. De bijdrage van fluvoxamine is waarschijnlijk beperkt.
De bevindingen uit voornoemde rapporten worden door de deskundige herhaald in zijn definitief verslag van 12 januari 2023.
De deskundige is op de zitting van 2 juni 2023 ingegaan op drie mogelijke alternatieve oorzaken voor het overlijden: een eerdere val op het hoofd, een epileptische aanval of de ontwikkelingsachterstand en (fragiele) gezondheidstoestand van [slachtoffer] . De deskundige verklaarde dat er bij [slachtoffer] geen enkele hersenschade zichtbaar was die wijst op een val op het hoofd. Er waren geen pathologische aanwijzingen voor epilepsie en er was ook geen sprake van letsel dat een epileptische aanval zou verklaren. De ontwikkelingsachterstand en gezondheidstoestand van [slachtoffer] was een chronisch en geen acuut probleem en was geen aanleiding voor de collaps of een factor die hieraan bijdroeg. De periode zonder bloedsomloop tussen de collaps en professionele reanimatie kan hebben gezorgd voor zuurstoftekort in de hersenen, maar de medicijnen blijven de eerste oorzaak. Er is dus geen andere overtuigende oorzaak aangetroffen voor (een bijdrage aan) het overlijden dan de medicatie.
Middels een vordering verstrekking gevoelige gegevens is bij de apotheek de voorgeschreven medicatie gevorderd van de afgelopen twaalf maanden van alle bewoners op het [adres] . Hieruit is gebleken dat aan [naam 1] , [naam 2] (zusje van [slachtoffer] ) en [slachtoffer] geen medicijnen waren voorgeschreven die overeenkwamen met de aangetroffen medicijnen in het lichaam van [slachtoffer] . Fluvoxamine, morfine, oxycodon en zopiclon waren allen wel voorgeschreven aan verdachte.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] op 13 februari 2020 is overleden aan de gevolgen van de niet aan hem (maar wel aan verdachte) voorgeschreven medicatie morfine, oxycodon, zopiclon en fluvoxamine.
4.3.2.2
Hoe zijn de medicijnen in het lichaam van [slachtoffer] terechtgekomen?
Beschrijving beelden slaapkamer [slachtoffer]
In de slaapkamer van [slachtoffer] in de woning aan de [adres] hing een camera die beelden opnam zodra er beweging was. De beelden van 12 en 13 februari 2020 zijn door dr. [deskundige 2] (forensisch arts) en drs. [deskundige 1] (apotheker-toxicoloog) van het NFI beoordeeld, waarbij ze op relevante momenten werden bijgestaan door [deskundige 3] (kinderintensivist en forensisch arts in opleiding), dr. [deskundige 4] (kinderorthopeed en forensisch arts in opleiding) en dr. [deskundige 5] (kinderarts en kinderneuroloog). Zij rapporteren op 24 januari 2022 als volgt over de zichtbare handelingen.
Op 12 februari 2020 om 13.19 uur is te zien dat [slachtoffer] zichzelf uitkleedt en in bed gaat liggen, waarbij hij normale fijne en grove motoriek toont. Om 14.13 uur wordt door verdachte, terwijl [slachtoffer] in zijn bed ligt, een spuit met een niet-heldere vloeistof, gevolgd door een tweede spuit met heldere vloeistof, toegediend via de buiksonde. Dertien minuten later, om 14.26 uur, ervaart [slachtoffer] naar eigen zeggen een vieze smaak in zijn mond. In de hierop volgende 32 minuten lijkt [slachtoffer] slaperig te zijn en zijn er zes kortdurende perioden (van maximaal 1 minuut) met gillen en bewustzijnsverlies. Ook is trage en onduidelijke spraak hoorbaar en is een onrustig bewegingspatroon zichtbaar.
Om 15.12 uur wordt door verdachte bij [slachtoffer] een witte zetpil rectaal ingebracht. Vervolgens reikt verdachte om 15.21 uur een drinkbeker met een rietje aan [slachtoffer] aan en geeft zij hem een pilletje dat hij via de mond inneemt. Daarna neemt [slachtoffer] een slok uit de drinkbeker.
Terwijl [slachtoffer] onduidelijk spreekt, dient verdachte om 15.31 uur via de buiksonde met een spuit achtereenvolgens toe: een niet-heldere vloeistof, een heldere vloeistof uit een kom die op bed staat en tweemaal een witte vloeistof uit een zojuist opengemaakte verpakking (dit zou sondevoeding kunnen betreffen). Van 15.36 tot 16.21 uur raakt [slachtoffer] frequent korte perioden buiten bewustzijn, geeft hij ‘hartpijn’ aan, schreeuwt hij eenmalig, is zijn spraak toenemend onverstaanbaar en is hij bewegingsarm. Ook zegt [slachtoffer] dat hij verdachte dubbel ziet. Tussentijds om 16.15, 16.16 en 16.17 uur meet verdachte de saturatie bij [slachtoffer] .
Om 16.22 uur brengt verdachte een pil rectaal in bij [slachtoffer] . Vervolgens meet zij de saturatie bij [slachtoffer] . Om 16.35 uur valt [slachtoffer] zittend in slaap. Eén minuut later vertoont hij tekenen van paniek, angst en motorische en verbale onrust. Direct hierna valt [slachtoffer] weer in slaap.
Om 16.39 uur drinkt [slachtoffer] uit de drinkfles met het rietje en zegt ‘door het hoofd van verdachte heen te kunnen kijken’, waarna hij angstig oogt, jammert en kortdurend in slaap lijkt te vallen. Om 17.09 uur toont [slachtoffer] onrust, gilt hij zacht en is zijn spraak onduidelijk.
Vervolgens meet verdachte de saturatie van [slachtoffer] om 19.14 uur. Ook om 19.23 uur meet verdachte de saturatie terwijl [slachtoffer] in foetushouding in bed ligt. Daarna valt [slachtoffer] in slaap.
Om 21.27, 21.28 en 21.29 uur voert verdachte bij [slachtoffer] metingen aan verschillende vingers uit. Van enkele laatste metingen maakt zij foto's waarop de navolgende meetwaardes afleesbaar zijn:
- saturatie: 79%, 76%, 81%, 78% en 82%;
- hartfrequentie: 121/min, 122/min, 114/min, 119/min en 115/min.
De beelden van 12 februari 2020 zijn ook door een verbalisant bekeken. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat [slachtoffer] gedurende de middag onder andere het volgende zegt:
- “ Ik ben duizelig” (14.31 uur);
- “ Wat is hier gebeurd? Voel me niet lekker…” (14:41 uur);
- “Ik voel me echt niet goed” (15.58 uur);
- “ Ik vind dit gewoon niet leuk”, “Ik vind het niet meer zo leuk”, “Ik wil niet meer”, “Ik vind het gewoon niet leuk” (16.39 uur).
Daarnaast beschrijft de verbalisant dat op de beelden te zien en te horen is dat [slachtoffer] huilde, kreunde, flauw viel, slap werd, versuft was, in slaap viel, gilde en met dubbele tong sprak.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte op 12 februari 2020 op verschillende momenten oraal, rectaal en via de buiksonde (vloei)stoffen aan [slachtoffer] heeft toegediend.
Toxicologisch onderzoek aan de sondevoedingsslang van [slachtoffer]
Uit de woning van verdachte aan de [adres] is op 13 februari 2020 door de medewerkers van de ambulancedienst een zwarte vuilniszak meegenomen. Uit deze vuilniszak is een sondevoedingsslang (SIN AANT0623NL) veiliggesteld. Het NFI heeft deze slang toxicologisch onderzocht en hierover is op 15 september 2020 gerapporteerd. De sondevoedingsslang bestond uit een slang met aan de ene zijde een klein wit koppelstuk en aan de andere zijde een koppelstuk met paarse dopjes, waaraan spuiten gekoppeld kunnen worden. Het koppelstuk met paarse dopjes werd los gesneden van de slang. In het koppelstuk was een troebele beige-witte vloeistof aanwezig, die werd veiliggesteld. In deze vloeistof werd fluvoxamine aangetroffen in een concentratie van 64 mg/l. In een extract van het koppelstuk zelf werd een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van paracetamol en werd ook fluvoxamine aangetoond.
Toxicologisch onderzoek aan het materiaal uit de endeldarm van [slachtoffer]
Tijdens de sectie op het lichaam van [slachtoffer] op 17 februari 2020 is een brokkelige wit-beige substantie uit de endeldarm (SIN AANG5212NL) veiliggesteld. Het NFI heeft deze substantie toxicologisch onderzocht en hierover op 10 november 2020 gerapporteerd. Het materiaal bestond uit diverse triglyceriden en verzadigde vetzuren. Deze samenstelling past bij de samenstelling van Witepsol, dat wordt gebruikt als (vettige) basis van een zetpil.
Het NFI heeft vervolgens nader toxicologisch onderzocht of deze substantie morfine dan wel paracetamol bevatte en hierover op 1 juni 2021 gerapporteerd. In het materiaal werd morfine aangetoond en geen paracetamol. Deze bevindingen in combinatie met de eerdere bevindingen omtrent de samenstelling van Witepsol passen goed bij resten van een morfinezetpil.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat in het koppelstuk van de sondevoedingsslang van [slachtoffer] fluvoxamine werd aangetroffen. In de endeldarm van [slachtoffer] werden resten van een morfinezetpil aangetroffen.
Wie heeft de medicatie ingenomen en/of toegediend?
In het dossier en ter zitting zijn verschillende scenario’s ter sprake gekomen over de vraag of de medicatie door [slachtoffer] zelf is ingenomen of dat de medicatie door een ander is toegediend. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Toediening van medicatie door derden
Voor het verweer dat [naam 1] medicatie toegediend zou kunnen hebben, geldt dat verdachte hierover niet heeft verklaard en dat het dossier hiervoor geen enkel aanknopingspunt biedt. De rechtbank zal daarom niet verder ingaan op dit verweer.
Uit het parro-bericht van 12 februari 2020 van de [school] aan verdachte blijkt dat door de onderwijsassistent op die dag een paracetamol door de sonde is gespoten, omdat [slachtoffer] last had van hoofdpijn. Paracetamol is ook aangetoond in het bloed van [slachtoffer] . Verder blijkt niet dat door iemand op school andere medicatie is toegediend. Bovendien is er ook geen enkele aanwijzing dat school beschikte over (een van) de vier (aan verdachte voorgeschreven) medicijnen die zijn aangetroffen in het bloed van [slachtoffer] . Het scenario dat door iemand van school medicatie is toegediend is dan ook niet aannemelijk.
Door [naam 3] , de chauffeuse van de taxi, en door [naam 4] , de begeleider op de taxi, is verklaard dat [slachtoffer] op 12 februari 2020 wel wat wegzakte, maar constant bij bewustzijn is geweest. Zij verklaren niet over het toedienen van enige vorm van medicatie. Overigens mogen zij dit ook niet toedienen. Daarnaast is er ook bij hen in het geheel geen aanwijzing dat zij over de in het bloed van [slachtoffer] aangetroffen medicatie beschikten. Het scenario dat door een van hen medicatie is toegediend aan [slachtoffer] is dan ook niet aannemelijk.
Inname van medicatie door [slachtoffer] zelf
Door verdachte is bij de politie verklaard dat [slachtoffer] alles in zijn mond stopte, en tegelijkertijd dat de medicijnen altijd via de sondevoeding werden toegediend omdat [slachtoffer] in principe niets doorslikte, met uitzondering van de medikinet. Dit laatste lukte wel omdat het zo’n klein pilletje was. De rechtbank stelt vast dat uit de beelden van 12 februari 2020 en de twee weken daaraan voorafgaand niet is gebleken dat [slachtoffer] op enig moment iets in zijn mond stopt of iets op zijn kamer verstopt. Ook is niet te zien dat [slachtoffer] zichzelf medicatie toedient. Door de medewerkers van de [school] , de taxichauffeuse en de begeleider op de taxi is niet verklaard dat [slachtoffer] zelf iets zou hebben ingenomen.
Door de verdediging is eveneens aangevoerd dat met enige regelmaat restmedicatie in de woning lag om in te leveren bij de apotheek, dat verdachte ook medicatie in haar handtas zou bewaren, dat tijdens de vakantie in Limburg (in januari 2020) mogelijk medicatie ergens op het vakantieadres heeft gelegen en dat medicatie in het dashboardkastje in de auto zou hebben gelegen en dat het mogelijk is dat [slachtoffer] op enig moment in het bezit is gekomen van deze voor hem toegankelijke medicatie. De rechtbank is van oordeel dat geen van deze scenario’s voldoende aannemelijk is gemaakt. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt voor deze omstandigheden. [verbalisant] heeft immers op 16 februari 2020 van [naam 1] , [naam 5] (biologische vader van [slachtoffer] ) en verdachte gehoord dat [slachtoffer] nooit bij de medicijnen kon komen, omdat hij hier (fysiek) niet bij kon.
Verdachte heeft hierover later bij de politie verklaard dat de medicijnen, zodra die van de apotheek in huis kwamen, uit de zakjes werden gehaald en in de lades van het medicijnkastje in de keuken werden geplaatst. Dat gebeurde zo snel mogelijk omdat verdachte niet tegen rotzooi kan, om het overzicht te kunnen bewaren en zodat er geen kinderhandjes aan kunnen zitten. Op het medicijnkastje is een slot bevestigd. Hiervan zijn twee sleutels. Eerst lagen deze sleutels op het medicijnkastje en vervolgens zaten de sleutels aan de sleutelbos van verdachte en [naam 1] (die deze sleutelbos overdag altijd bij zich droeg). Verdachte verklaart verder dat zij haar sleutelbos, met hieraan de sleutel van het medicijnkastje, aan de hondenkapstok (op kinderhoogte) in de hal hing.
[naam 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op 12 februari 2020 geen medicatie in de handtas van verdachte heeft gezien. Daarbij merkt de rechtbank op dat in de loop van de tijd verdachte over steeds meer plaatsen heeft verklaard waar medicatie zou kunnen hebben gelegen. Bovendien strookt het laten rondslingeren van medicatie niet met de zorgvuldige wijze van opbergen waarover verdachte en [naam 1] eerder hebben verklaard en eveneens niet met de omstandigheid dat zij naar eigen zeggen lijdt aan Obsessive-Compulsive Disorder (hierna: OCD).
Naar aanleiding van een telefonische melding van [naam 1] bij de politie op 28 november 2022 over een aangetroffen helikopter van LEGO waar medicatie in verstopt zou zitten, heeft op 2 december 2022 een forensisch onderzoek in de woning aan de [adres] plaatsgevonden. In de slaapkamer van [slachtoffer] werd aan de linkerzijde een hangplank met hierop wat speelgoed gemaakt van LEGO-blokjes gezien. Op een laag kastje stond een helikopter van LEGO en voor de helikopter lag een wit pilletje. Aan de achterzijde van de helikopter stond een klepje open en hierin zaten een wit en een blauw pilletje.
Op 22 mei 2021 is [naam 1] verhoord bij de politie. Hij heeft verklaard dat hij van de politie te horen kreeg dat er drie stoffen in het bloed van [slachtoffer] waren aangetroffen. Hij en verdachte hebben hierna de hele kamer van [slachtoffer] onderzocht om te kijken of daar nog wat lag, maar zij hebben niks gevonden. Het doorzoeken hebben zij gedaan toen zij het bedje hebben weggehaald en de kamer hebben opgeruimd.
Gelet op de verklaring van [naam 1] dat zij destijds de hele kamer hebben onderzocht, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat zij de hangplank waarop de helikopter stond niet hebben onderzocht. Het is niet aannemelijk dat [slachtoffer] medicatie in de helikopter heeft gestopt en dat hij juist die medicatie op 12 februari 2020 heeft ingenomen. Dat is immers ook niet zichtbaar op de beelden.
De mogelijkheid dat [slachtoffer] op enig moment ergens een pil heeft weggenomen is niet volledig uit te sluiten. Het dossier biedt echter geen enkele aanwijzing dat [slachtoffer] – in het bijzonder op 12 februari 2020 – een pil heeft weggenomen en vervolgens heeft ingenomen, laat staan dat hij vier verschillende medicijnen heeft weggenomen en ingenomen of bij zichzelf anaal heeft ingebracht (morfine zetpil).
Toediening van medicatie door verdachte
In de sondevoedingsslang en in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] is fluvoxamine aangetoond. Uit de beelden blijkt dat op verschillende momenten door verdachte vloeistoffen worden toegediend via de buiksonde. Niet is gebleken dat door iemand anders vloeistoffen zijn toegediend aan [slachtoffer] via de sonde. De rechtbank acht het dan ook zeer aannemelijk dat verdachte fluvoxamine heeft toegediend via de buiksonde.
In het materiaal uit de endeldarm van [slachtoffer] werd een substantie aangetroffen waarvan de samenstelling past bij een morfine zetpil. Er is geen aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van paracetamol. Uit de beschrijving van de beelden blijkt dat verdachte om 15.12 en 16.22 uur rectaal een pil inbrengt bij [slachtoffer] . Tijdens het verhoor bij de politie is aan verdachte een aantal screenshots van de camerabeelden van de slaapkamer van [slachtoffer] getoond. Bij foto 2 met tijdstip 15:12:01 gaf verdachte aan dat zij daar een luiercheck bij [slachtoffer] aan het uitvoeren was. Bij foto 6 met het tijdstip 16:21:30 gaf verdachte aan dat zij denkt dat zij de temperatuur van [slachtoffer] aan het meten was. In datzelfde verhoor worden de foto’s 2 en 6 nogmaals getoond met daarbij de tekst die op dat moment te horen is. Verdachte kan zich dan herinneren dat zij [slachtoffer] twee keer een zetpil paracetamol van 240 milligram heeft gegeven. Gelet op deze bevindingen stelt de rechtbank buiten redelijke twijfel vast dat verdachte (minstens) één morfine zetpil aan [slachtoffer] heeft toegediend.
In het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] is zopiclon aangetroffen. Uit de beelden blijkt dat om 14.13 uur een niet-heldere vloeistof wordt toegediend via de buiksonde en dat [slachtoffer] dertien minuten later zegt dat hij een vieze smaak in zijn mond heeft. De toxicoloog van het NFI verklaart in het rapport van 24 januari 2022 dat zopiclon ongeacht de manier van toediening een bittere smaak in de mond kan geven. Daar komt bij dat de tijdsduur tussen de toediening via de buiksonde rechtstreeks in de maag en het optreden van dit specifieke symptoom ook passend is bij toediening van zopiclon. Bovendien is de combinatie van in slaap vallen, kortdurend bewustzijnsverlies, gillen en bewegingsonrust het meest waarschijnlijk het gevolg van een stof met een centraal dempende en/of slaapverwekkende werking zoals zopiclon. De rechtbank acht het dan ook zeer aannemelijk dat door verdachte zopiclon is toegediend via de buiksonde.
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat verdachte degene is geweest die op 12 februari 2020 morfine, zopiclon en fluvoxamine heeft toegediend aan [slachtoffer] .
Verwisseling zetpil
Door de raadsman is ter zitting aangevoerd dat zowel paracetamol zetpillen als morfine zetpillen in een witte verpakking zitten en beiden in het nachtkastje van verdachte moeten hebben gelegen. Volgens de raadsman is het niet onmogelijk dat in de snelheid, onder druk van een kind met pijn of onder de spanning die een gillend kind teweegbrengt, een fout gemaakt is bij het pakken van de zetpillen. De rechtbank constateert dat door verdachte op geen enkel moment is verklaard over een mogelijke vergissing. Noch het dossier, noch de verklaring van verdachte geeft hiervoor enig aanknopingspunt. Sterker nog, zowel uit de verklaringen van verdachte als de aangetroffen medicijnenschema’s van [slachtoffer] blijkt juist dat zij zeer secuur was met medicatie. De rechtbank zal op dit verweer dan ook niet verder ingaan.
Overige medicatie
Uit de beelden blijkt dat verdachte om 15.21 uur een pil aan [slachtoffer] geeft. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij [slachtoffer] die dag geen ADHD-medicatie (medikinet) heeft gegeven. Als zij geconfronteerd wordt met de foto van het toedienen van de pil verklaart zij dat zij geen idee heeft wat zij daar vast heeft. Op basis van de beelden stelt de rechtbank vast dat verdachte aan [slachtoffer] oraal een pil heeft toegediend. De rechtbank kan op basis van de beelden niet met zekerheid vaststellen, maar ook niet uitsluiten, dat dit oxycodon betreft.
Conclusie
De rechtbank heeft eerder geconcludeerd dat in de middag van 12 februari 2020 in de slaapkamer van [slachtoffer] een morfine zetpil is ingebracht en fluvoxamine en zopiclon via de buiksonde zijn toegediend door verdachte.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld welk scenario het meest waarschijnlijk is:
- Verdachte heeft morfine, fluvoxamine en zopiclon aan [slachtoffer] toegediend en [slachtoffer] heeft zelf oxycodon ingenomen; of
- Verdachte heeft morfine, fluvoxamine, zopiclon én oxycodon aan [slachtoffer] toegediend.
Uit het dossier volgt dat wanneer [slachtoffer] zijn kamer op komt om 13.19 uur hij geen bijzonderheden vertoont wat betreft bewustzijn en grove en fijne motoriek. Er zijn op dat moment geen aanwijzingen voor ziekte, pijn of ongemak zichtbaar. Ook kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] op zijn slaapkamer zelf geen medicatie heeft ingenomen. Wel blijkt dat verdachte [slachtoffer] om 15.21 uur een pil heeft toegediend, waarover zij heeft verklaard niet te weten wat zij heeft toegediend.
De rechtbank acht op grond van alle hiervoor genoemde omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, het scenario dat verdachte alle vier de medicijnen heeft toegediend veel waarschijnlijker dan het scenario dat verdachte morfine, fluvoxamine en zopiclon heeft toegediend en [slachtoffer] zelf (eerder) oxycodon heeft ingenomen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van al het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen is dat [slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van de niet aan hem voorgeschreven medicijnen fluvoxamine, morfine, oxycodon en zopiclon en dat die door verdachte aan hem zijn toegediend.
4.3.2.3
Welke strafbare feiten kunnen worden bewezen?
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden welke strafbare feiten de gedragingen van verdachte opleveren.
Feit 1
Bij de beantwoording van die vraag is van belang of verdachte [slachtoffer] met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. Daarvoor is vereist dat sprake is geweest van kalm beraad of rustig overleg bij verdachte bij het verrichten van handelingen die tot de dood van [slachtoffer] hebben geleid. Het handelen volgens een tevoren opgezet plan, gericht op de dood van [slachtoffer] valt tevens onder het begrip van voorbedachten rade. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte [slachtoffer] daadwerkelijk dood wilde hebben. De rechtbank kan uit het dossier niet vaststellen dat haar opzet daarop was gericht. Om die reden kan de rechtbank evenmin vaststellen dat verdachte bij het doden van [slachtoffer] heeft gehandeld met voorbedachten rade. Het dossier bevat te weinig concrete aanknopingspunten voor die conclusie. Het feit dat verdachte op verschillende momenten in tijd medicatie aan [slachtoffer] toedient, maakt dit niet anders. Dit leidt ertoe dat verdachte van het deel met voorbedachten rade, en dus van moord, zal worden vrijgesproken.
Voor een bewezenverklaring van de onder feit 1 ten laste gelegde doodslag is vereist dat het opzet van verdachte gericht was op de dood van [slachtoffer] . Zoals hiervoor is overwogen is van vol opzet op het doden van [slachtoffer] niet gebleken. Verdachte heeft evenwel vier verschillende soorten medicatie die aan haar waren voorgeschreven, in een relatief kort tijdsbestek aan de 11-jarige [slachtoffer] toegediend. Zelfs toen zij het gedrag van [slachtoffer] zag veranderen en hem ook telkens zag gillen en wegvallen, is zij door blijven gaan met het toedienen van medicatie. Door toediening van deze (combinatie) niet voorgeschreven medicijnen aan een 11-jarig jongetje met een licht gewicht, bestaat er een aanmerkelijke kans op zijn overlijden, waarvan verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank ook bewust was. Verdachte kreeg de medicijnen immers zelf voorgeschreven en wist wat de effecten ervan waren op een volwassene, en dus zeker op een jongetje van 11 jaar dat een ontwikkelingsachterstand had en klein en licht was voor zijn leeftijd. De rechtbank is van oordeel dat verdachte onder deze omstandigheden met haar gedragingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] aan de gevolgen van de combinatie van de medicatie zou overlijden zodat sprake is van voorwaardelijk opzet.
Kortom, verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag.
Feit 2
Vast staat dat verdachte de niet aan [slachtoffer] voorgeschreven medicatie fluvoxamine, morfine, oxycodon en zopiclon aan hem heeft toegediend.
Verdachte heeft gezien en gehoord dat [slachtoffer] zich duizelig en niet lekker voelde. [slachtoffer] heeft ook meermaals aangegeven dat hij zich niet goed voelde en dat hij het niet meer leuk vond. Daarnaast heeft verdachte gezien dan wel gehoord dat [slachtoffer] flauwviel, wegraakte, slap werd, versuft was, in slaap viel, (hard) gilde en met dubbele tong sprak. Uit het NFI-rapport blijkt dat de referentiewaarde van saturatie voor een 11-jarig kind boven de 95% is. Voor de hartfrequentie betreft de referentiewaarde 70-120/min. Uit de metingen die door verdachte omstreeks 21.28 uur bij [slachtoffer] zijn verricht, blijkt dat de saturatie varieerde tussen de 76 en 82% en de hartfrequentie tussen 114 en 122/min. De rechtbank stelt vast dat de saturatiewaardes van [slachtoffer] sterk afweken van de referentiewaarde.
Verdachte was krachtens de wet verplicht tot het onderhoud, de verpleging en de verzorging van haar minderjarige zoon [slachtoffer] . Door hem medicatie toe te dienen heeft zij [slachtoffer] in hulpeloze toestand gebracht. Ook heeft zij hem in hulpeloze toestand gelaten, door niet tijdig medische hulp voor [slachtoffer] in te schakelen. Het handelen en nalaten van verdachte heeft de dood van [slachtoffer] ten gevolge gehad.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de doodslag op haar zoon [slachtoffer] (feit 1 primair) en dat zij hem in hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten en dat dit de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad (feit 2).