ECLI:NL:RBZWB:2023:4864

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4974
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaren tegen besluiten inzake de NOW-regelingen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaren door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen twee besluiten van de minister, waarbij de aanvragen voor tegemoetkomingen in loonkosten op grond van de NOW-regelingen waren afgewezen en bedragen van haar waren teruggevorderd. De rechtbank constateert dat de bezwaren niet tijdig zijn ingediend, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 2 juli 2021. De rechtbank oordeelt dat de termijnoverschrijdingen niet verschoonbaar zijn, ondanks de door eiseres aangevoerde redenen, zoals onduidelijkheid over de regelingen en personeelsproblemen door coronamaatregelen. De rechtbank benadrukt dat termijnen van bezwaar en beroep van openbare orde zijn en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij gedurende de gehele termijn niet in staat was om tijdig bezwaar of beroep in te dienen. De rechtbank verklaart het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 2 juli 2021 niet-ontvankelijk en het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 12 september 2022 ongegrond. De minister wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4974

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren.
1.1.
De minister heeft bij primair besluit van 6 mei 2021 de aanvraag voor de definitieve berekening van de tegemoetkoming in loonkosten op grond van de Tweede tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (hierna: Now-2) afgewezen en een bedrag van € 6.476,- van eiseres teruggevorderd.
1.2.
Bij primair besluit van 26 mei 2021 heeft de minister de aanvraag voor de definitieve berekening van de tegemoetkoming in loonkosten op grond van de Eerste tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (hierna: Now-1) vastgesteld op € 8.293,- en een bedrag van € 6.551,- van eiseres teruggevorderd.
1.3.
Eiseres heeft op 1 september 2022 tegen beide besluiten bezwaar gemaakt.
1.4.
Met twee afzonderlijke beslissingen op bezwaar van 12 september 2022 heeft de minister de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam vertegenwoordiger] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en mr. J.F.C.A.M. Weterings namens de minister.

Omvang van het geding

2. Voordat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van het geschil, stelt de rechtbank eerst de omvang van het geding vast.
2.1.
Eiseres heeft op 1 september 2022 bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de minister van 6 mei 2021 (Now-2) en 26 mei 2021 (Now-1). Bij twee afzonderlijke beslissingen op bezwaar van 12 september 2022 heeft de minister de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
2.2.
In het verweerschrift van 4 januari 2023 heeft de minister toegelicht dat eiseres tegen het primaire besluit van 26 mei 2021 (Now-1) reeds eerder op 28 juni 2021 tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend. Dit bezwaar is inhoudelijk behandeld en de minister heeft het bezwaar op 2 juli 2021 gegrond verklaard, de tegemoetkoming in loonkosten vastgesteld op € 198,- en het terug te betalen bedrag vastgesteld op € 14.646,-.
2.3.
Volgens de systematiek van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het niet mogelijk om voor een tweede keer bezwaar te maken tegen hetzelfde besluit. Nu de minister op 2 juli 2021 reeds op het eerste bezwaar heeft beslist, had de minister het bezwaar van 1 september 2022 voor zover het was gericht tegen de Now-1 (besluit 26 mei 2021) aan moeten merken als een beroepschrift gericht tegen de beslissing op bezwaar van 2 juli 2021. De minister heeft dit echter niet tijdig onderkend. Om deze fout te herstellen heeft de minister tijdens de beroepsprocedure de beslissing op bezwaar van 12 september 2022 over het besluit van 26 mei 2021 ingetrokken.
2.4.
De rechtbank zal nu doen wat de minister had behoren te doen en het bezwaar van 1 september 2022, voor zover het is gericht tegen de Now-1, alsnog aanmerken als een beroepschrift gericht tegen de beslissing op bezwaar van 2 juli 2021.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank komt vervolgens tot het oordeel dat het beroep gedeeltelijk niet-ontvankelijk en ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Niet in geschil is dat het bezwaar- en beroepschrift van 1 september 2022 niet tijdig zijn ingediend.
6. Gelet op het voorgaande beoordeelt de rechtbank:
1) of de termijnoverschrijding van het beroepschrift van 1 september 2022 gericht tegen de beslissing op bezwaar van 2 juli 2021 over de Now-1 verschoonbaar is;
2) of de minister de termijnoverschrijding van het bezwaar van 1 september 2022, voor zover het is gericht tegen het besluit van 6 mei 2021 over de Now-2, terecht niet verschoonbaar heeft geacht.
6.1.
Nu de gronden ten aanzien van de verschoonbaarheid van het bezwaar- en beroepschrift gelijk zijn, zal de rechtbank dit gezamenlijk beoordelen.
Zijn de termijnoverschrijdingen verschoonbaar?
7.1.
Eiseres heeft als reden voor de termijnoverschrijdingen aangegeven dat er lange tijd onduidelijkheid was over de regelingen voor coronasteun voor starters. Eerst in juni 2022 bleek dat de regeling voor starters niet op eiseres van toepassing was. Eiseres heeft de maand augustus 2022 gebruikt voor analyse en onderzoek. Daarnaast kwam eiseres door de coronasluiting terecht in een drukke periode met personeelsproblemen. Eiseres had geen tijd om zich te verdiepen in de NOW-regelingen. Vervolgens is op 1 september 2022 het bezwaar-/beroepschrift ingediend. Eiseres beroept zich verder op het evenredigheidsbeginsel.
7.2.
Deze redenen zijn geen verontschuldiging van de termijnoverschrijding. Termijnen van bezwaar en beroep zijn van openbare orde, dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden.
7.2.1.
Alhoewel de rechtbank het begrijpelijk acht dat er voor eiseres nog de nodige onduidelijkheid was over de Now-maatregelen en eiseres door de coronasluiting in een drukke periode terecht kwam, ontslaan die omstandigheden eiseres niet van haar verantwoordelijkheid om op tijd op het primaire besluit van 6 mei 2021 en de beslissing op bezwaar van 2 juli 202 te reageren. Van eiseres wordt verwacht dat ze, eventueel op nader aan te voeren gronden, tijdig bezwaar en beroep had ingesteld dan wel een derde had ingeschakeld om dit namens haar te doen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij gedurende de gehele bezwaar- en beroepstermijn van zes weken niet in staat is geweest om een (eventueel voorlopig) bezwaar- of beroepschrift in te dienen of door een ander te laten indienen. Daarbij betrekt de rechtbank dat namens eiseres wel tijdig bezwaar is gemaakt tegen het besluit van 26 mei 2021. Eiseres heeft de rechtbank niet duidelijk gemaakt waarom het in dezelfde periode voor eiseres niet mogelijk was om tijdig bezwaar te (laten) maken tegen het besluit van 6 mei 2021 of beroep in te (laten) stellen tegen de beslissing op bezwaar van 2 juli 2021. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt evenmin, nu de verwijzing naar de bezwaarzaak tegen de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland niet vergelijkbaar is. De Awb biedt immers wel de mogelijkheid om de wettelijke beslistermijn te verlengen, maar geen mogelijkheid om de (wettelijk vastgestelde) bezwaar- of beroepstermijn te verlengen. De rechtbank ziet daarom geen reden om de termijnoverschrijdingen verschoonbaar te achten.

Conclusie en gevolgen

8. Nu de termijnoverschrijdingen niet verschoonbaar zijn, is het beroep voor zover het is gericht tegen de beslissing op bezwaar van 2 juli 2021 niet-ontvankelijk. Nu de minister de termijnoverschrijding in bezwaar terecht niet verschoonbaar heeft geacht, is het beroep voor zover het is gericht tegen de beslissing op bezwaar van 12 september 2022 ongegrond. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk.
8.1.
De minister moet wel het griffierecht aan eiseres vergoeden. Dit omdat eiseres deze procedure nodig heeft gehad om duidelijkheid te verkrijgen over de besluitvorming in bezwaar. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten.De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen de beslissing op bezwaar van 2 juli 2021, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen de beslissing op bezwaar van 12 september 2022, ongegrond;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 10 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.