ECLI:NL:RBZWB:2023:4858

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3934
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure omtrent NOW-subsidie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoekster en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De verzoekster had in eerste instantie recht op een definitieve tegemoetkoming van € 74.617,- in het kader van de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), maar ontving een te hoog voorschot van € 39.479,- dat zij moest terugbetalen. Na een bezwaarprocedure heeft de minister op 16 maart 2023 het eerdere besluit ingetrokken en de verzoekster recht gegeven op een hogere tegemoetkoming van € 82.615,-, waardoor het terug te betalen bedrag nu € 31.481,- bedraagt.

De verzoekster heeft vervolgens haar beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, waarop de minister instemde met de proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister tegemoet is gekomen aan de verzoekster en heeft de proceskosten voor de beroepsfase toegewezen. De kosten voor de rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 837,-. Daarnaast is de minister verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3934

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2023 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaatsnaam] , verzoekster

(gemachtigde: mr. I. Titulaer),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 13 januari 2022 (primair besluit) heeft verweerder besloten dat verzoekster recht heeft op een definitieve tegemoetkoming over de eerste aanvraagperiode (maart, april en mei 2020) van € 74.617,- in het kader van de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW). Dit betekent dat verzoekster een bedrag van € 39.479,- te veel heeft ontvangen aan voorschot. Verzoekster moet dit bedrag terugbetalen.
In het besluit van 4 juli 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 16 maart 2023 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken, het bezwaar alsnog gegrond verklaard en besloten dat verzoekster recht heeft op een definitieve tegemoetkoming van € 82.615,- en dus nog een bedrag van € 31.481,- moet terugbetalen.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij het eens is met dat verzoek.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
Bij het nieuwe besluit heeft verweerder al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 10 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.