Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding en feiten
De [automerk] Partner kent. [kenteken] is in zijn originele staat gekeurd. Dit is met meerdere voertuigen gedaan en goedgekeurd.”
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 30 augustus 2021 het verzoek om toepassing van het bijzonder tarief voor een motorrijtuig ingericht voor het vervoer van paarden heeft afgewezen. Belanghebbende, houder van een motorrijtuig van het merk [automerk] met kenteken [kenteken], heeft op 6 januari 2021 dit verzoek ingediend, maar de inspecteur heeft dit verzoek op 12 maart 2021 afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 12 januari 2023 behandeld, waarbij belanghebbende en vertegenwoordigers van de inspecteur aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht het verzoek heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke bepalingen vereisen dat een voertuig ingericht moet zijn voor het vervoer van paarden. De rechtbank concludeert dat uit de overgelegde foto’s niet blijkt dat de auto specifiek is ingericht voor paardenvervoer. Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat hij later wijzigingen heeft aangebracht, maar deze zijn niet relevant voor de beoordeling van de afwijzing van de inspecteur, die enkel betrekking heeft op de situatie ten tijde van de afwijzing.
Daarnaast heeft belanghebbende een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank merkt op dat de verklaring van [naam] over het keuren van een voertuig als veewagen niet relevant is voor de belastingheffing. De rechtbank concludeert dat er geen gelijk geval is aangetoond en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de beschikking van de inspecteur in stand blijft en belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.