ECLI:NL:RBZWB:2023:4816

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3107
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor zijdelingse uitbouw op perceelgrens in Breda

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eisers tegen de weigering van hun vergunningaanvraag voor een zijdelingse uitbouw aan hun woning. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda geweigerd op 24 januari 2022, en na bezwaar bleef het college bij deze weigering in het besluit van 17 mei 2022. De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2023 behandeld, waarbij eisers en de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek aangehouden om eisers de kans te geven een tegenadvies van een stedenbouwkundige in te dienen, waarop het college schriftelijk reageerde.

Eisers wonen in een hoekwoning en willen hun woonruimte uitbreiden met een zijdelingse uitbouw die op de perceelgrens zou komen. Het college heeft de vergunning geweigerd omdat de uitbouw in strijd is met het bestemmingsplan, dat vereist dat er minimaal drie meter afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens moet zijn. De rechtbank oordeelt dat de weigering van de vergunning terecht is, omdat het stedenbouwkundig advies negatief was en de uitbouw de stedenbouwkundige kwaliteit van de straat zou aantasten.

Eisers voerden aan dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden, omdat in de buurt vergelijkbare uitbouwen zijn gerealiseerd. De rechtbank oordeelt echter dat deze gevallen niet vergelijkbaar zijn, omdat de omstandigheden verschillen en eerdere vergunningen onder een ander bestemmingsplan zijn verleend. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het besluit van het college in stand blijft. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3107 WABO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , uit [plaatsnaam] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, het college

(gemachtigde: mr. F.L.M. Tijhof).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de weigering van hun vergunningaanvraag voor een zijdelingse uitbouw.
Het college heeft de aanvraag met het besluit van 24 januari 2022 geweigerd. Met het bestreden besluit van 17 mei 2022 op het bezwaar van eisers is het college bij de weigering van de aanvraag gebleven, onder verwijzing naar het advies hierover van de adviescommissie bezwaarschriften.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigde van het college. De rechtbank heeft het onderzoek aangehouden om eisers, ter waarborging van het beginsel ‘equality of arms’, in de gelegenheid te stellen een tegenadvies van een stedenbouwkundige in te dienen. Het college heeft schriftelijk op het tegenadvies gereageerd. Daarna is het onderzoek met toestemming van partijen gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt de weigering van de vergunningaanvraag. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Totstandkoming van het bestreden besluit
1. Eisers wonen op het adres [adres 1] 16 in [plaatsnaam] . Het betreft een hoekwoning met een voor-, zij- en achtertuin. De zij- en achtertuin zijn omheind met een schutting. Eisers willen de woonruimte op de begane grond verruimen met een zijdelingse uitbouw, die op de perceelgrens zou komen. Na een negatief advies hierover op hun initiatiefplan hebben eisers een vergunningaanvraag ingediend. Daarbij hebben zij gewezen op drie andere adressen in hun wijk waar een zijdelingse uitbouw op de perceelgrens is gebouwd ( [adres 2] 1, [adres 2] 2 en [adres 3] 1). Het college heeft de vergunningaanvraag geweigerd vanwege het bouwen op de perceelsgrens. Een zijdelingse aanbouw tot 1 meter vanaf de perceelsgrens is volgens het college wel mogelijk. In bezwaar is het college bij dat standpunt gebleven.
Juridisch kader
2. Op het perceel is het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ (het bestemmingsplan) van toepassing en is aan dat perceel de bestemming ‘wonen’ gegeven. Volgens het bestemmingsplan mag alleen worden gebouwd op plaatsen met de aanduiding ‘bouwvlak’. [1] De uitbouw wijkt af van die regel uit het bestemmingsplan. Het college kan in de omgevingsvergunning een afwijking van het bestemmingsplan toestaan als dat mogelijk is op grond van het bestemmingsplan zelf (binnenplans afwijken), het Besluit omgevingsrecht (Bor), of met een goede ruimtelijke onderbouwing (buitenplans afwijken). [2] Een binnenplanse afwijking is hier niet mogelijk, omdat het bestemmingsplan daarvoor (onder andere) vereist dat de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens minimaal drie meter bedraagt. [3] Omdat de gevraagde zijdelingse aanbouw een bijbehorend bouwwerk is, kan afwijking van het bestemmingsplan wel mogelijk zijn op grond van het Bor. [4] Het college heeft beleidsregels voor deze afwijking op grond van het Bor. Hier relevant is de beleidsregels eisen dat er een positief stedenbouwkundig advies moet zijn afgegeven. [5] Het college heeft de vergunningaanvraag geweigerd omdat het stedenbouwkundig advies negatief is.
Het stedenbouwkundig (tegen)advies
3. Volgens de stedenbouwkundige van het college hebben de zijtuinen een belangrijke rol in het straatbeeld. De [adres 2] wordt gekarakteriseerd als een woonstraat die uitkomt op een grote open verblijfsplek aan de [adres 1] . Deze open plek wordt geïntroduceerd door een verbreding van het straatprofiel door twee prominente, brede zijtuinen. Met de gevraagde aanbouw wordt de stedenbouwkundige kwaliteit onevenredig aangetast. Het is niet aanvaardbaar om op deze plek het straatbeeld zoveel te versmallen. Daarnaast gaat de gevraagde aanbouw ten koste van de beoogde hiërarchie tussen hoofdgebouwen, aanbouwen, bijgebouwen en erfafscheidingen aan de straat. Het zorgt voor wandvorming, aantasting van de stedenbouwkundige hoofdopzet en een verrommeling van het bebouwingsbeeld. Volgens het advies is een aanbouw tot 1 meter van de perceelsgrens wel mogelijk.
3.1.
In het door eisers overgelegde tegenadvies van [naam persoon] van Bureau [naam bureau] wordt onderschreven dat de hoofdgebouwen een prominente en bovengeschikte positie moeten hebben in het straatbeeld. Met de gevraagde aanbouw wijzigt dit echter niet, omdat de hoofdgebouwen op dezelfde afstand van de straat blijven staan. Het hoofdgebouw blijft als zodanig aan te merken, dus de hiërarchie tussen hoofd- en bijgebouwen wijzigt niet. De zijgevel van de woning van eisers staat in lijn met de voorgevels van de woningen aan de [adres 2] . Het profiel wordt dus niet aan het einde van de straat verbreed. Van een zichtbare verbreding door de zijtuinen kan ook geen sprake meer zijn, omdat het bestemmingsplan het toestaat om op de perceelsgrens een erfafscheiding te plaatsen van 2 meter hoog. Daarnaast zal juist het bouwen tot 1 meter van de perceelsgrens juist zorgen voor een verrommeling van het straatbeeld, omdat op de overgebleven strook fietsen of containers kunnen worden gestald. Ook omwonenden zien liever een aanbouw op de perceelsgrens.
3.2.
Het bestemmingsplan staat niet toe dat er gebouwd wordt in de zijtuin. Hiervan afwijken is een bevoegdheid die is voorbehouden aan het college. Het college heeft hier beleid over gemaakt waarin is opgenomen dat een positief stedenbouwkundig advies vereist is. Omdat het stedenbouwkundig advies een deskundigenadvies is, mogen het college en de rechtbank in beginsel afgaan op dat advies. Dat is alleen anders wanneer eisers – met bijvoorbeeld een tegenadvies – twijfel zaaien over de inhoud van het advies van de stedenbouwkundige van het college. De rechtbank is van oordeel dat het eisers met het door hen ingebrachte tegenadvies niet gelukt is om dergelijke twijfel te zaaien. Dat op dit moment de zijtuin is afgesloten met een schutting van 2 meter neemt niet weg dat er meer openheid in het straatbeeld wordt beleefd als er geen aanbouw op de perceelgrens gerealiseerd wordt. Een aanbouw is veel prominenter aanwezig in het straatbeeld dan een schutting en dat heeft wel degelijk invloed op de hiërarchie van de bebouwing. Met verrommeling heeft de stedenbouwkundige van het college gedoeld op de bebouwing, niet op containers en fietsen. Het is aan eisers hoe zij de overgebleven meter zouden gebruiken. De mening van omwonenden hierover speelt geen rol bij het stedenbouwkundig advies. De beroepsgrond slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
4. Eisers betogen ook dat sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel. In een straal van 300 meter zijn meer uitbouwen tot de perceelsgrens gerealiseerd. Het gaat om de adressen [adres 4] 6, [adres 3] 1, [adres 3] 45, [adres 3] 108, [adres 5] 48, [adres 2] 1, [adres 2] 2 en [adres 6] 7. De uitbouwen van [adres 2] 1 en 2 zijn vergund onder het huidige bestemmingsplan, met de motivering dat het individueel belang hier het algemeen belang overstijgt omdat het zijperceel van deze woningen slechts 2,5 meter bedraagt, en deze aanbouwen de hoofdopzet en structuur van het straatbeeld niet in onacceptabele mate aantasten. Volgens eisers tasten deze aanbouwen de omgeving meer aan dan de door hun gewenste aanbouw. De [adres 2] is een smallere straat en de bewoners van de [adres 7] keken voorheen tegen een zijtuin aan, die nu een aanbouw is. Dat volgens het college geen sprake is van gelijke gevallen en het gelijkheidsbeginsel daarom niet opgaat, voelt voor eisers oneerlijk omdat zij dagelijks geconfronteerd worden met de uitbouwen van hun buurtbewoners.
4.1.
Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat gelijke gevallen op gelijke wijze behandeld moeten worden, tenzij een verschil in behandeling objectief gerechtvaardigd is. Het gelijkheidsbeginsel vergt een consistent en doordacht bestuursbeleid. Het veronderstelt dat het bestuur welbewust richting geeft en daarom een algemene gedragslijn volgt voor zijn optreden in vergelijkbare gevallen. [6] Als een beroep op het gelijkheidsbeginsel is onderbouwd, ligt het op de weg van het college om deugdelijk te motiveren dat geen sprake is van rechtens vergelijkbare gevallen. Het gelijkheidsbeginsel strekt niet zo ver dat een bestuursorgaan is gehouden om een gemaakte beoordelingsfout te herhalen. [7]
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van rechtens vergelijkbare gevallen. Uit de foto’s die door eisers zijn overgelegd is onvoldoende aannemelijk geworden dat deze woningen zich bevinden in een zelfde straatbeeld. Voor de meeste door eiseres genoemde aanbouwen geldt bovendien dat deze vóór de inwerkingtreding van het hier geldende bestemmingsplan al gerealiseerd waren. De gemeenteraad kan bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan andere inzichten en uitgangspunten hanteren en de raad is niet gehouden om aan eerdere keuzes vast te blijven houden. Dat betekent ook dat aanbouwen die vóór het maken van het nieuwe bestemmingsplan nog aanvaardbaar werden beoordeeld, dat niet meer hoeven te zijn na de vaststelling van het nieuwe plan. In de twee gevallen ( [adres 2] 1 en 2) waarin wel een vergunning is verleend onder het huidige bestemmingsplan, heeft het college naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam toegelicht waarom dit geen gelijke gevallen zijn. Deze adressen hebben een kleinere zijtuin, waardoor de mogelijkheden voor een aanbouw beperkt zijn. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

Omdat de beroepsgronden van eisers niet slagen, is het beroep ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.B. van Onzenoort, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.A. de Roo, griffier, op 30 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(…)
Besluit omgevingsrecht
Bijlage II
Artikel 4
1.1.
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
(…)
Bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’
19.2
Bouwregels
19.2.1
Algemeen
a. Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' tot een hoogte van minimaal 3 meter geen bebouwing mag worden gebouwd.
(…)
19.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 19.2.1 onder a, voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak op hoekpercelen, met dien verstande dat:
1. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen op minimaal 1 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan worden gebouwd;
2. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens minimaal 3 meter bedraagt;
3. het bepaalde in lid 19.2.1 tot en met 19.2.3 in acht moet worden genomen;
3. de stedebouwkundige kwaliteit en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
(…)
Beleidsregels voor het afwijken van een bestemmingsplan Breda 2015
Artikel 3 Een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan binnen de bebouwde kom
(…)
4. Een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan bij een woning op een naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerd voorerfgebied achter de voorgevel is toegestaan, met dien verstande dat:
a. gebouwd wordt op ten minste 3,0 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw, of het verlengde daarvan;
b. een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan op minimaal 1,0 meter van de woning wordt gebouwd;
c. een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan met een platdak kan worden voorzien van balkon(afscheiding) waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,0 meter boven de afgewerkte dakvloer van het onderliggende aangebouwd bijbehorend bouwwerk. Hiervan kan worden afgeweken met een ondoorzichtig privacyscherm van maximaal 1,80 meter boven de afgewerkte dakvloer van het onderliggende aangebouwd bijgebouw indien blijkt dat de privacy van omwonenden wordt aangetast.
d. een positief stedenbouwkundig advies is afgegeven.
(…)

Voetnoten

1.Art. 19.2.1 onder a bestemmingsplan
2.Art. 2.1 lid 1 onder c en art. 2.12 aanhef en onder a Wabo
3.Art. 19.3 onder a bestemmingsplan
4.Art. 4 lid 1 bijlage II Bor
5.Art. 3 lid 4 Beleidsregels voor het afwijken van een bestemmingsplan Breda 2015
6.ABRvS 25 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3256
7.ABRvS 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2792